Samenvatting overheidsfinanciën (C.A de Kam, L. Koopmans en A.H.E.M. Wellink)
Hoofdstuk 5, naar rationelere besluitvorming.
Een overheidsorganisatie kan niet failliet gaan. Om geldproblemen te voorkomen, worden er
afspraken gemaakt over het maximaal toegestane uitgavenpeil. Daarnaast worden lopende en
voorgenomen uitgavenprogramma’s regelmatig doorgelicht.
Er valt winst te behalen door het aanbod van collectieve goederen te privatiseren. Dat wil
zeggen door de productie uit te besteden aan de marktsector. Meer marktwerking – sterkere
concurrentie tussen aanbieders van collectief gefinancierde diensten – kan eveneens bijdragen aan
beheersing van de overheidsuitgaven. Privatisering van de vraag naar door de overheid gefinancierde
voorzieningen dwingt aanbieders meer rekening te houden met de wensen van de gebruikers. De
overheid probeert het aantal reels te verminderen, de marktwerking te bevorderen en de
administratieve lasten voor ondernemingen te verlagen.
Vooraf afspraken over de begroting maken – in de vorm van begrotingsnormen – is veruit de
belangrijkste methode om het uitgavenpatroon soepel te laten verlopen. Het geld wat een burger
verplicht moet afdragen aan de collectieve sector is de collectievelastendruk. Het begrotingssaldo is
het tekort of het overschot over de begroting, uitgedrukt in geld, van een publieke of private instelling.
Door het maken van begrotingsnormen worden deze twee aspecten beter beheersbaar.
Aan het begin van een kabinetsperiode maakt een nieuw kabinet afspraken over de maximaal
toegestane uitgavenstijging. Hiermee zijn afwegingsproblemen binnen bijv. ministeries voor een deel
op te lossen. De begroting van elk ministerie is uitgebouwd uit artikelen. Elk begrotingsartikel laat zien
hoeveel geld voor het beleid op een bepaald terrein wordt uitgegeven. De uitleg moet doeltreffend zijn.
Hierbij legt de betreffende minister uit wat het doel is, hoe het doel bereikt gaat worden en of het er
eventuele neveneffecten kunnen optreden. Er wordt weinig gezegd over de doelmatigheid; dus of de
overheid haar prestaties wel op de meest efficiënte manier produceert. Dit resulteert in het aanpassen
van regels, herziening van bestaande werkwijzen en een reorganisatie van het ambtenarenapparaat.
Om het functioneren van de ministeries en het succes van voorgenomen en gevoerd beleid te
beoordelen, zijn er vier verschillende instrumenten:
1. Beleidsanalyse: om de doeltreffendheid en doelmatigheid van overheidsbeleid te beoordelen
en zo besluitvorming te realiseren. De uiteindelijke vraag is of de keuze verantwoord is.
Voorbeelden; kosten-effectiviteitsanalyse, kosten-batenanalyse, maatschappelijke kosten-
batenanalyse (MKBA).
2. Beleidsdoorlichting: om de doeltreffendheid en doelmatigheid van een lopend beleid vast te
stellen. De evaluatie is de verantwoordelijkheid van de minister van het desbetreffende
ministerie. Bij de beleidsdoorlichting moeten ministeries zich houden aan de aanwijzingen uit
de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek.
3. Interdepartementaal beleidsonderzoek: het beleid van ministeries wordt hierbij geëvalueerd.
Het ibo heeft een bredere opzet dan de beleidsdoorlichting en richt zich ook op onderwerpen
rondom het ministerie. Het bevat ook correcte en doorgerekende alternatieven voor
mogelijkheden van besparingen.
4. Bredere heroverwegingen: om mogelijke besparingen in kaart te brengen op de collectieve
uitgaven voor brede beleidsterreinen. Dit gebeurt door middel van twintig ambtelijke
werkgroepen, versterkt met externe deskundigen.
De profijtgedachte houdt in dat overheidsactiviteiten allereerst en ten minste voor een deel dienen te
worden betaald door burgers en ondernemingen die voordeel van die activiteit hebben. Het gaat
hierbij om individuele goederen. Voorbeelden: toegangsprijzen voor musea, verhoging van
collegegeld, tolheffing van tunnels en autowegen.
, Er zijn een aantal argumenten die tegen de 100% toepassing van de profijtgedachte pleiten:
- Hoge maatschappelijke kosten (tol bij alle opritten van autowegen)
- Positieve externe effecten (geen schoolgeld voor basis- en voortgezet onderwijs)
- Inkomenspolitieke argumenten (problemen bij mindere draagkrachtige gezinnen)
Inkomensprijzen zijn inkomensafhankelijke eigen bijdragen. Door het overmatig gebruik van
inkomensprijzen komt een toenemend aantal huishoudens in de armoedeval; het verschijnsel dat
huishoudens die in armoede leven, nauwelijks mogelijkheden hebben om hun eigen maatschappelijke
situatie te verbeteren.
In de afgelopen jaren zijn veel vroegere overheidsbedrijven en -diensten weggeplaatst van het Rijk en
de decentrale overheden. Dit gebeurde ten eerste door middel van interne en externe
verzelfstandiging. Bij interne verzelfstandiging krijgt een onderdeel van een ministerie een
afgezonderd financieel beheer binnen de rijksbegroting. Dit heet een agentschap; dus een onderdeel
van een ministerie dat eigen beheer voert met een eigen directie, begroting en financiële administratie.
Voorbeelden: Dienst Justitiële Instellingen en Rijkswaterstaat.
Bij externe verzelfstandiging krijgt de organisatie meer vrijheid met bijvoorbeeld eigen rechts-
persoonlijkheid. Voorbeelden: zelfstandig bestuursorganen (Staatsbosbeheer en de Nederlandse
Publieke Omroep). Voor deze zogeheten ZBO’s geldt een beperkte minsteriele verantwoordelijkheid.
Ze mogen zelf invulling geven aan bijvoorbeeld personeelsbeleid en financiële autonomie.
Naast interne en externe verzelfstandiging zijn er nog meer organisatievormen die op afstand van de
staat zijn verzelfstandigd; een rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT). Deze persoon is belast
met de uitvoering van wettelijke taken, die geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst
van bij wet geregelde heffingen. Voorbeelden: schoolbesturen, musea en universitair medische centra.
Bij privatisering veranderd een staatsgerichte taak of organisatie in een marktgerichte taak of
organisatie. De productie komt daardoor in handen van een particulier bedrijf. Hierbij houdt de directe
overheidsbemoeienis over de gang van zaken op. Bij het louter uitbesteden van taken en
verantwoordelijkheden blijft de directe overheidsbemoeienis bestaan.
Sommige staatsbedrijven hebben een monopolie (staatsmonopolie), wat betekend dat ze de enige
aanbieder van bijvoorbeeld spoorvervoer, de post of energie zijn. De Europese Unie wilt één interne
markt, waardoor bestaande staatsmonopolies niet passen. Staatsmonopolies als PTT en KPN zijn
daarom verzelfstandigd en later afgesplitst.
Er zijn drie argumenten die het aannemelijk maken dat externe verzelfstandiging kan leiden tot een
doelmatigere productie van voorzieningen:
- Optimale bedrijfsvoering. Een bedrijf dat opereert in de marktsector streven naar een – uit
bedrijfseconomisch oogpunt – optimale bedrijfsomvang
- Doelmatigheidsprikkel. Het voortdurend streven naar lagere kosten per eenheid.
- Motivatieverschil bij managers van particuliere- versus overheidsinstelling.
Hoofdstuk 6, de begroting.
In een democratie moet de volksvertegenwoordiger (leden van de eerste en tweede kamer) vooraf
instemmen met de voorgenomen overheidsuitgaven. Dit recht om staatsuitgaven te beoordelen heet
budgetrecht. Een begroting toont de financiële gevolgen van het voorgenomen beleid in een overzicht
van verwachte inkomen en uitgaven. De begroting wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het
parlement (de eerste en tweede kamer), de Provinciale Staten (volksvertegenwoordiger per provincie)
en de gemeenteraad (volksvertegenwoordiger gemeenten).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isoldeprenger. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.