Regels van onderzoek
Een goed wetenschappelijk onderzoek heeft een controle-experiment, ook wel ‘blanco’ genoemd.
Dat betekent dat je de factor die je wil onderzoeken wegneemt en de andere omstandigheden gelijk
houdt.
De factor die de onderzoeker aanpast voor het doen van metingen is de onafhankelijke variabele. De
factor die als gevolg daarvan verandert, is de afhankelijke variabele. Dit type onderzoek, waarbij
een factor door de onderzoeker wordt beïnvloed, heet experimenteel onderzoek.
Het onderzoek moet herhaalbaar en controleerbaar zijn.
Bij blind onderzoek weten de proefpersonen niet of ze het echte medicijn krijgen of de placebo. Bij
dubbelblind onderzoek weten ook de artsen dit niet.
Het placebo-effect is verwachting dat iets werkt, waardoor de testpersoon zich beter gaat voelen
Het nocebo-effect is klachten krijgen door kennis van bijwerkingen
Gegevens verzamelen
Een onderzoek waarbij de onderzoekers niet zelf een factor aanpassen, noemt men een beschrijvend
onderzoek. Denk aan het observeren van wilde dieren.
Wanneer men gegevens verzamelt waarbij het gaat om aantallen is het een kwantitatief onderzoek.
Wanneer het alleen gaat om of iets wel of niet aanwezig is, dan heet het kwalitatief onderzoek. Het
aantonen van stoffen kan met indicatoren.
Gegevens in diagrammen
In een diagram wordt de onafhankelijke variabele steeds langs de x-as en de afhankelijke variabele
langs de y-as uitgezet.
Wanneer je met gemiddeldes als resultaat werkt, moet je ook laten zien of de resultaten erg
verschilden. Dit kan door de spreiding te laten zien of door de standaarddeviatie te berekenen.
Spreiding en standaarddeviatie worden weergegeven als verticale streepjes door de meetpunten.
Betrouwbaarheid
Wetenschappelijk onderzoek moet betrouwbaar en herhaalbaar zijn. Betrouwbaarheid is belangrijk
omdat de resultaten gebruikt worden als uitgangspunt voor verder onderzoek. Door onderzoek te
herhalen, kunnen fouten eruit gehaald worden.
Opzettelijk ‘foute’ resultaten geven, noemt men fraude. Wetenschappers die resultaten van anderen
gebruiken als eigen werk, plegen plagiaat. Bij collegiale toetsing kijken andere wetenschappers
kritisch naar het onderzoek.
Validiteit is de geschiktheid van de gebruikte onderzoeksmethode.
, Voortplanting
Nieuw leven
Voorafgaand aan de bevruchting komt er een eicel vrij, dit heet de ovulatie. Binnen ongeveer 24 uur
moet de eicel bevrucht worden door het samensmelten met de zaadcel. De eicel wordt meteen
afgesloten door een bevruchtingsmembraan, waardoor geen tweede zaadcel naar binnen kan. De
bevruchte eicel wordt een zygote genoemd. Follikelcellen rond de eicel leveren voedingsstoffen.
Van de bevruchting tot aan de geboorte doorgaat een embryo een aantal fasen:
• Klievingsdelingen: de eerste celdelingen vinden plaats in de eileider. Hierbij deelt de zygote
zonder dat de grootte van het klompje cellen toeneemt. De cellen worden per stuk dus steeds
kleiner. Hierna verplaatsen de cellen zich naar de baarmoeder door trilharen.
• Innesteling: het klompje cellen zet zich na vijf dagen vast in het slijmvlies van de
baarmoederwand. Het klompje is verandert in een soort holle bol (alle trofoblastcellen liggen aan
de buitenkant), de blastula. Deze zal het hormoon HCG gaan produceren en er wordt een
instulping gevormd, vlokken. Deze vormen later de placenta, die zorgt voor de uitwisseling van
stoffen. Hierbij mengt het bloed niet! De kiemschijf wordt de baby.
• Vorming van verschillende lagen:
• trofoblast → geeft HCG af → wordt later embryo-deel van placenta (vlokken) en
buitenste vruchtvlies (chorion)
• kiemschijf → wordt embryo en binnenste vruchtvlies (amnion); daartussen liggen met
vocht gevulde holtes:
• dooierblaasje → vormt de start van de bloedvorming
• amnionholte → komt later de navelstreng
• Bloedvatenstelsel: het embryo ontwikkelt een eigen bloedvatenstelsel met een navelstrengader en
twee slagaders, verbonden via de vlokken. Ze worden ‘omspoeld’ met bloed van de moeder. Het
bloed van moeder en kind kan stoffen uitwisselen, maar mengt niet.
• Vorming foetus: wanneer alle organen aangelegd zijn (na 8 weken), spreekt men niet meer van
embryo, maar van foetus.
• Ontwikkeling van geslachtsorganen: Eerst is de aanleg bij jongens en meisjes gelijk. Na 6 weken
vindt er een splitsing plaats: bij aanwezigheid van het SRY-gen op het Y-chromosoom
ontwikkelt de embryo zich tot jongen. Bij afwezigheid ontwikkelt het embryo zich tot meisje.
De geslachtsorganen worden gevormd tijdens de zwangerschap en zijn volledig aanwezig bij de
geboorte. In de puberteit groeien ze verder uit en wordt een jongen/meisje vruchtbaar. Dit gebeurt
door hypofysehormonen.
Bij een meisje betekent dit dat er iedere maand een eicel rijpt, die vrijkomt bij de ovulatie. In de
eileider kan de eicel bevrucht worden. De baarmoeder bereidt zich voor op innesteling van de
bevruchte eicel door het slijmvlies aan de binnenkant te laten groeien. Wanneer twee weken na de
ovulatie de eicel niet bevrucht is, wordt het slijmvlies afgestoten: menstruatie.
Bij een jongen betekent het dat er vanaf de puberteit continu zaadcellen geproduceerd worden. Deze
worden gevormd in de zaadballen en opgeslagen in de bijballen. Bij een zaadlozing komen de
zaadcellen, aangevuld met vocht uit zaadblaasjes en prostaat, als sperma naar buiten.
De geslachtsorganen vormen de primaire geslachtskenmerken, de lichamelijke kenmerken die
ontstaan als gevolg van hormonen in de puberteit, heten secundaire geslachtskenmerken. Daarnaast
ontstaan er ook geestelijke veranderingen, de tertiaire geslachtskenmerken.
, Vorming geslacht
De mens heeft 23 verschillende typen chromosomen. In normale lichaamscellen komen er steeds 2
van elk type voor, homologe chromosomen, de ene afkomstig van de vader, de andere van de
moeder. De cel met van elk chromosoomtype een paar is diploïd.
De eicel en zaadcel zijn ontstaan uit een speciale celdeling, waarbij de chromosoomparen gesplitst
worden. Er komt van elk type maar één in de geslachtscel, een geslachtscel is daarom haploïd.
Geslachtscellen worden ook wel gameten genoemd. Deze deling heet meiose, wat opgedeeld kan
worden in meiose I en II. In meiose I worden de chromosoomparen gesplitst, in meiose II gaan de
chromatiden van de verdubbelde chromosomen nog uit elkaar.
Normale lichaamscel: 46 chromosomen, 23 paar Geslachtscellen: 23 chromosomen
Diploïd: 2n Haploïd: n
Homologe chromosomen
Decombinatie: nieuwe combi van genen
Crossing over: uitwisseling van genen tussen homologe chromosomen door kruisen ‘benen’,
waardoor je kenmerken van je grootouders kan krijgen.
Vorming eicel
• Start voor de geboorte → ontstaan diploïde oögonia
• Start meiose tot profase I = primaire oöcyt
• Oöcyt vormen samen met follikelcellen een follikel
• Vanaf puberteit voltooien enkele oöcyten per maand meiose I tot metafase II (ovulatie)
Ongelijke verdeling cytoplasma → poollichaampjes
Meisjes Menstruatiecyclus
FSH - stimuleert rijpen follikels
→ produceren oestrogeen
Oestrogeen - remt FSH (andere follikels stoppen met rijpen)
- zorgt voor ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
- zorgt voor het dikker worden van baarmoederhalsslijmvlies
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LerenmetNina. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.43. You're not tied to anything after your purchase.