Aan de westkant van Zuid-Amerika duiken de Nazcaplaat en de Antarctische plaat onder de
Amerikaanse plaat. In deze subductiezone vinden vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en tsunami’s
plaats. Vooral Chili wordt zwaar getroffen. Het zijn vooral stratovulkanen.
Indirecte gevolgen van bevingen zijn aardverschuivingen. Deze massabewegingen ontstaan door:
Bij een aardbeving delen afschuiven van een instabiele helling
Bij overvloedig neerslag dat puin, modder en gesteente van een helling schuift.
Er lahars ontstaan bij een vulkaanuitbarsting. Deze modderstromen ontstaan doordat
sneeuw ijs hoog op de vulkaanhellingen smelten als de vulkaan uitbarst.
Ook steden hebben last van aardverschuivingen. Arme inwoners bouwen vaak hun huizen op
hellingen aan de rand van de stad. En regelmatig schuiven deze huizen naar beneden naar de stad.
Langdurige regenbuien zorgen voor flash floods in berggebieden, rivieren hebben plotseling een hoge
piekafvoer. De bedding loopt hierdoor razendsnel vol en stort het water, vermengd met alles wat
wordt meegenomen naar beneden. En dit leidt vaak tot overstromingen die veel slachtoffers
veroorzaakt.
Mensoorzaken van rampen:
o Ontbossing: de wortels van de bomen houden geen water meer vast en stroomt het water
naar beneden.
o Stedenbouw en wegenaanleg: verharding van oppervlak leidt tot een kortere vertragingstijd.
En die hoeveelheid water kan de rivier niet vervoeren.
o Stedelijke agglomeraties en rioleringssystemen: dit versterkt de gevolgen en daarom staan
wijken vaak blank na een hevige regenbui.
3.2 Hazard management
Sinds 1960 is de Economische schade in Zuid-Amerika is verachtvoudigd. De oorzaken zijn:
ongebreidelde urbanisatie, armoede, slecht bestuur, constructie van gebouwen en infrastructuur op
zwakke plekken, klimaatveranderingen en El Nino, ontbossing.
In ontwikkelingslanden zijn de verliezen aan mensenleden 20 keer hoger dan in rijke landen. Dit komt
door: verkeerde locatiekeuze voor bouw- en infrastructuur, niet houden aan bouwschriften,
ontbossing en gebrek aan een rampenplan.
Hoe hoog het risico is voor een natuurramp met catastrofale gevolgen is, hangt af van drie factoren:
1. De aard van de natuurramp: soort ramp en de intensiteit ervan.
2. Het aantal mensen, gebouwen en infrastructuur dat zijn betrokken bij de ramp.
3. De kwetsbaarheid van een samenleving.
Die wordt onder andere bepaald door:
Fysieke factoren zoals constructie van gebouwen en landgebruik.
Sociale factoren zoals bepaalde bevolkingsgroepen die achtergesteld worden, arm
zijn en minder kansen hebben op een goede huisvesting
Economische factoren zoals de onverzekerde informele sector, afhankelijkheid van
één inkomstenbron en precaire voedselvoorzieningen.
Milieufactoren: uitputting van hulpbronnen zoals water en landbouwgrond,
klimaatverandering.
, Juist bij de arme bevolkingsgroep is de risicoperceptie, de mate waarin men het risico om zelf het
slachtoffer te worden inschat, vaak laag. Dit komt onder andere omdat natuurlijke gevaren zich vaak
met lange en wisselende tussenpozen voordoen.
Tot 1970 was er in Zuid-Amerika nauwelijks sprake van hazard management, beleid om schade bij
natuurrampen te beperken of te voorkomen. Dit kwam pas na enkele catastrofale natuurrampen.
Tegenwoordig bestaat hazard management uit maatregelen. De onderdelen van actieplannen zijn:
1. Het doen van onderzoek de mogelijke risico’s herkennen, vaststellen en begrijpen.
2. Verminderen van het risico, bijvoorbeeld door wetten op te stellen met betrekking tot
bouwlocaties en bouwvoorschriften.
3. Klaar zijn voor als het toch misgaat, om zoveel levens en leefomgevingen te redden. Dat
gebeurt door wetenschappelijke voorspellingen en waarschuwingssystemen.
4. Opzetten van rampenfondsen en afsluiten van verzekeringen om de schade te kunnen
dekken.
5. Het stimuleren van de veerkracht onder de bevolking en het efficiënt organiseren van
redding en reconstructie na een ramp.
3.3 de stad
We leven in een netwerksamenleving. Grote delen van de wereld zijn door globalisering verbonden.
Belangrijke knooppunten in dit netwerk zijn de wereldsteden. Ze vormen samen een stedelijk
netwerk, het fundament van de moderne wereldeconomie.
Megasteden: een stad met meer dan 10 miljoen inwoners. deze steden kampen vaak met problemen
op gebied van werk, wonen, verkeer en sanitaire voorzieningen.
Middelgrote steden: een stad met minder dan 500.000 inwoners. die steden groeien het snelst en
hier wonen het meeste stedelingen. Een deel van die steden is ontstaan door
ontwikkelingscorridors, door de overheid aangelegde transportroutes die gebieden ontsluiten.
Belangrijkste kenmerk uit het koloniaal verleden is plaza mayor. Aan dat centrale plein staan
gebouwen met een politieke functie en meestal een kathedraal. Daaromheen liggen winkelstraten
met panden van voormalige rijke families.
Begin 20e eeuw: Vanuit het centrum zijn brede wegen, avenida’s aangelegd.
Jaren 50 en 60: aan de rand van de stad ontstonden sloppenwijken/favela’s.
Jaren 80: aandacht voor cultureel erfgoed groeit en er vindt gentrifaction plaats. Dit gebeurt
door welgestelden of organisaties die een centrale ligging kiezen, historische panden
opkopen en ze renoveren.
Buurten worden aantrekkelijker door restaurants, theaters en bars. Ook bouwen
projectontwikkelaars gated communties, ommuurde woonwijken voor de elite. Ook
verschijnen bedrijfsterreinen, winkelcentra en kantoren op goed bereikbare plekken.
Invasie en successie: middenklasse trekt in woningen die door de elite wordt verlaten en de door
middenklasse verlaten huizen worden door de lagere inkomensgroepen bezet.
Informele stad: de zelfbouw aan de randstad door arme burgers. Deze krotten die worden gebouwd,
moeten goedgekeurd worden door de overheid en dan passen krijgen ze dingen zoals stroom. Dit
noemen we slum upgrading.
Urban sprawl: ongebreidelde ruimtelijke expansie. Door het grote ruimtebeslag van informele
woonbuurten en commerciële megaprojecten verdwijnt hier vruchtbare landbouwgrond onder
bebouwing. Door de toenemende afstand tot het centrum wordt de aanlag van basisvoorzieningen
en infrastructuur een kostbare zaak.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annesalome2002. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.