Oikonomia
H0
Kijkend naar een grafiek over de langetermijnevolutie van het BBP per hoofd in Belgie, VS, Mexico
en China valt op dat deze tot 1800 relatief gelijk waren. Na 1800 (en vooral na 1845) had je de
Industriële Revolutie waardoor het “Westen” er enorm op vooruit ging, terwijl de periferie van
ontwikkelingslanden werden achtergelaten. Desondanks de slechte start van China, die tot de armste
landen behoorde, schat men dat China tegen 2030 hoger zal liggen qua BBP per hoofd dan
verschillende Europese landen. Al deze landen zijn in principe kapitalistisch georganiseerd, maar ook elk
land heeft zijn kleine, subtiele verschillen. In al deze landen laat men de vrije markteconomie zijn gang
gaan, maar krijgt de overheid toch een belangrijke rol toebedeeld. Kijkend naar een tweede grafiek die
de levensverwachting vergelijkt ifv het inkomen per hoofd en de “well-being”-index ifv het inkomen per
hoofd kan men stellen dat in beide gevallen rijkere landen het beter doen en dus een hogere “well-being”
en levensverwachting hebben. Het verhaal van de IR en economische welvaart is echter niet louter een
succesverhaal, zo heeft dit “succes” een enorme kost gevraagd (blijft dit doen) op onze planeet,
economische rijkdom is nl. CO2-intensief (zie figuur 0.3).
H1
Volgens de visie van vandaag gaat het goed met onze economie als deze welvaart creëert en
tevens investeert in de toekomstige creatie van welvaart. Welvaart is een kwalitatieve maatstaf die meet
in welke mate de inzet van schaarse middelen leidt tot de creatie van economische baten (zowel
monetaire als niet-monetaire baten). Deze welvaart wordt gecreëerd op de markt waarin private
bedrijven (produceren van goederen en diensten en zorgen voor tewerkstelling) overheden (voorzien
publieke goederen en diensten, zorgen voor tewerkstelling, kopen aan bij bedrijven en reguleren de
markt) en consumenten (consumeren, betalen belastingen en geven menselijk kapitaal) met elkaar in
interactie treden. De economie werkt goed, wanneer deze haar potentieel optimaal weet om te zetten in
een hoge economische welvaart en er geen kapitaal, hetzij menselijk hetzij economisch, verloren gaat.
Om dit te gaan analyseren gebruikt men een kosten-batenanalyse, waarbij men kijkt of de kosten die
gemaakt worden overschaduwd worden door de baten.
Een holistisch perspectief over hoe gaat het gaat met de wereldeconomieën wordt jaarlijks
gegeven door het WEF, World Economic Forum, waarbij men een interdisciplinaire analyse maakt met
als doel het maximaliseren van welvaart in de samenleving. Deze organisatie onderscheidt drie
categorieën waarop elke economie wordt beoordeeld: : 1. Basisvereisten (de kwaliteit van de nationale
instituties, infrastructuur, macro-economische omgeving, gezondheidszorg en basisonderwijs) 2. de
efficiëntie stimuli kijken of men de toekomstige kansen volop kan benutten (efficiënte werking van de
markten, kwaliteit hoger onderwijs en technologische readiness) 3. innovatie en sofisticatie (dit kijkt naar
het gebruik van nieuwe technologieën in het bedrijfsleven). België staat op plaats 20 van de 137, wat
niet slecht is maar ook niet per se goed. Dit komt omdat België kampt met hoge uitstaande schulden,
een regering zonder al te grote begrotingsdiscipline en een niet optimaal werkende arbeidsmarkt.
Consumenten kopen omwille van het surplus of de welvaart (= economisch motief) die ze uit de
transactie halen, de totale economische welvaart stijgt dan logischerwijs bij de toename van het aantal
interacties op allerhande markten. Daardoor kan men vaststellen dat de organisatie en het gebruik van
markten een belangrijke invloed heeft op de creatie van welvaart in de maatschappij. Een vraag- en
aanbodgrafiek kan de complexe werking van de markt deels weergeven. De vraag naar een product in
een lokale markt komt van alle potentiële consumenten met interesse in het product en met voldoende
koopkracht, waarbij de individuele bereidheid tot betalen de waardering van het totale nut beïnvloed. Een
dalende grensnut leidt tot een lagere bereidheid tot betalen. De vraagcurve (dalende rechte) toont aan
dat weinig consumenten bereidt zijn een product te kopen waarvoor ze zeer veel moeten betalen, maar
dat eenmaal de prijs daalt er steeds meer consumenten bereid zijn om dit te kopen. De wet van de vraag
gaat m.a.w. over hoe de gevraagde hoeveelheid in een markt zal toenemen indien de prijs daalt en vice
1
,versa. Het verschil tussen nut en marktprijs is het individuele consumentensurplus of de economische
welvaart uit de transactie voor deze consument. Over de koopkracht beschikken of kunnen betalen
betekent echter niet dat de consument beschikt over het cash geld, men kan nl. ook een lening afsluiten.
De aanbodzijde van de markt wordt ingevuld door producenten die bij de verkoop van hun producten
minimaal de relevante productiekosten wil recuperen. De marktprijs gaat bijgevolg hoger zijn dan de
productiekosten per eenheid product. De marginale kost is de bijkomende productiekost per extra
geproduceerde eenheid. De aanbodcurve (stijgende rechte) toont aan dat bij een zeer lage marktprijs
enkel diegene die het meest (technisch) efficiënt zijn gaan verkopen aangezien enkel deze hun
marginale productiekosten gaan recupereren. Naarmate de producten duurder worden zullen er dan ook
steeds meer producenten bereid zijn om te verkopen en stijgt dus m.a.w. zowel het aanbod als de
verkoop. De totale welvaart die wordt gecreëerd op een markt vinden we door de surpluscreatie voor alle
verkochte producten (zowel consument als producent) op te tellen. Een aanbieder gaat dus steeds zijn
marginale kosten willen recuperen, bij een marktprijs boven deze marginale productiekosten wil men
produceren zelfs indien de prijs lager is dan de totale productiekost per product.
De economische markt wordt gekenmerkt door zeer grote verschillen tussen de economische
agenten, maar waarbij de evenwichtsprijs wordt gerealiseerd wanneer de aangeboden hoeveelheid gelijk
is aan de gevraagde hoeveelheid. Doordat er een evenwichtsprijs is gaat men niet met overschotten of
tekorten zitten zodat men geen last heeft van een dure overproductie of frustratie bij potentiële
consumenten en de markt bijgevolg efficiënter werkt. De welvaart van een markt of het totale surplus
voor alle transacties bestaat uit de optelsom van het consumentensurplus (cs) en het
producentensurplus (ps). Het consumentensurplus is het verschil tussen de bereidheid tot betalen van
alle consumenten en de evenwichtsprijs (= de opp onder de vraagrechte en boven de horizontale
prijslijn) terwijl het producentensurplus het verschil is tussen de evenwichtsprijs en de marginale kost van
alle aanbieders (= de opp tussen de horizontale prijslijn en de stijgende aanbodrechte). Doordat men
met een evenwicht zit tussen prijs en hoeveelheid kan men stellen dat er een maximale welvaart is,
waardoor men bovendien kan zeggen dat er ook een maximale efficiëntie is. De evenwichtsproductie
komt tot stand bij de aanbieders met de laagste marginale kosten en wordt aangekocht door de
consumenten met de hoogste bereidheid tot betalen. Een allocatieve efficiëntie, een meer efficiënte
toewijzing van activiteiten en consumptie, is dan ook niet mogelijk. In realiteit gaan markten echter niet
zo statisch zijn als weergegeven wordt in een schema en gaat eerder het principe van de
zelfregulerende markt gelden, waardoor de markt voortdurend in beweging is (opm. het is niet omdat de
prijs op de ene markt stijgt dat dit nadelig is voor consumenten en voordelig is voor producenten, men
moet rekeningen houden met de fluctaties op andere markten en dus bijgevolg een holistische visie
hebben om tot conclusies te komen, het zijn maw relatieve prijsverhoudingen).
Een aanbodtekort kas pas weggewerkt worden indien er een nieuwe evenwichtsprijs en
hoeveelheid ontstaan. Alleen dan is er geen prikkel meer tot bijkomend aanbod en voor elke bijkomende
eenheid, zou men marginaal verlies krijgen. De optelsom van het nieuwe consumentensurplus en het
nieuwe producentensurplus vormen dan de nieuwe maximale welvaart. Indien de overheid de
maximumprijs instelt, zou er een onevenwicht op de markt ontstaan. De consumenten zijn dan wel
beschermd tegen een hoge prijs, maar het aanbod licht te laag waardoor er een aanbodtekort komt, wat
dan echter wel kan weggewerkt worden door subsidies te geven aan bedrijven, zodat deze hun
productiekosten vergoed krijgen. We kunnen hierbij echter vaststellen dat de bijkomende productie meer
kost dan gewaardeerd wordt, waardoor er een welvaartsverlies is. De baten van overheidsinterventie
moeten m.a.w. afgewogen worden tegen het beschreven efficiëntie verliezen als gevolg van deze
interventie.
Het principe van de zelfregulerende markten voor goederen en diensten vereist dat arbeids- en
kapitaalmarkten ook zelfregulerend werken, om zo technische efficiëntie te bekomen door het flexibel
2
, inzetten van kapitaal en arbeid. Het principe van zelfregulerende markten heeft belangrijke voordelen,
maar introduceert per definitie een continue onzekerheid in het economische leven.
Markten met vergelijkbare tot zelfs homogene of identieke bulkproducten concurreren op basis van
hun marginale productiekosten. Hoe lager de productiekost, hoe groter het verschil met de uniforme
marktprijs en hoe hoger het surplus/marginale winst. In de praktijk zie je echter dat concurrentie niet
enkel op basis van de prijs wordt gevoerd. Een concurrentiestrijd kan tot gevolg leiden tot
kwaliteitsverlies of juist zorgen voor een verbetering van de productkwaliteit.
Heel wat internationale grondstoffenmarkten werken al lang sterk zelfregulerend, waardoor de
lokale prijsverschillen vooral het gevolg zijn van verschillen in belastingen op energieproducten
aangezien de internationale prijzen voor onderliggende basisproducten quasi identiek zijn. De
belastingen op energieproducten in België zijn relatief laag. De hoogte van de gereguleerde
maximumprijs volgt met enige vertraging de evolutie van de prijzen op de internationale
groothandelsmarkten op. De oliemarkt is zelfregulerend op het niveau van de groothandel, terwijl de
lokale markten voor olieproducten in vele gevallen verstoord worden door accijnzen en prijscontroles
(regulering). Het eerder gepresenteerde vraag- en aanbodschema is vooral nuttig voor markten met
identieke bulkproducten, maar wat alle commerciële consumptiemarkten wel gemeen hebben met elkaar
is dat ze allemaal reageren op veranderen in de internationale economie. Bij markten met een sterke
productdifferentiatie zijn er dikwijls minder sterke schommelingen in de tewerkstelling als gevolg van
veranderingen in de vraag naar bepaalde nicheproducten. Maar ook in de publieke sector is er een
regulering van de aangeboden hoeveelheid op basis van de wetten van vraag en aanbod. Deze
toename van het aanbod komt er echter niet spontaan, maar is het gevolg van vele
overheidsbeslissingen. In België wordt het systeem van de gezondheidszorg door de overheid
gereguleerd en gefinancierd. Al s je consument betaal je maar een deel van de werkelijke kost van een
medische behandeling, het zogenaamde remgeld. Zelfregulering door bedrijvingen betekent dat
bedrijven of sectoren zich engageren om bepaalde doelstellingen te halen die veelal indirect in verband
staan met de productie. Zo zijn er sinds 1990 verschillende vrijwillige akkoorden opgesteld, waarmee
bedrijven zich engageren om bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen in een gegeven tijdvak te
realiseren. Heel wat vrijwillige akkoorden met milieudoelstellingen werden voorgelegd aan de bevoegde
ministers, die deze mede ondertekend en ze zo formeel gaan bekrachtigen. De kleine letters van zulke
documenten lezen echter dat bedrijven zich engageren voor deze doelstellingen, op voorwaarde dat
overheden het gedrag van de bedrijven intussen niet met alternatieve reguleringen zouden beïnvloeden.
Elke onderneming kan bovendien ook gewoon vrijwillig een engagement opnemen en dit dan publiekelijk
bekend maken.
Voor vele markteconomen staat de vrije marktwerking garant voor maximale welvaart en
economische efficiënte. Het marktmechanisme selecteert de beste aanbieders, wat een enorme
stimulans is om te investeren waardoor finaal de producten dankzij de betere productietechnologie
sterker gewaardeerd gaan worden. De enorme toename van onze welvaart sinds pakweg 1800 is deels
het resultaat van dit marktmechanisme, dat essentieel bleek om de nieuwe technologieën van de
Industriële Revolutie optimaal te kunnen benutten. Al in de vroege oudheid waren er markten in steden
en grote dorpen en zijn bovendien heel wat steden sterk gegroeid als reactie op het succes van lokale
markten. De lokale markten waren er voor de lokale gemeenschap, waardoor ten eerste de belangen
van de loklael handelaars primeerden op de occasionele aanbieders en ten tweede mensen graag in de
nabijheid woonde van marktplaatsen. Het aanbod van goederen en diensten werd zeer sterk
gereguleerd via een systeem van gilden, maar ook via de bestuurders, waarbij verschillende
economische belangrijke personen hiervan deel uitmaakte weliswaar. Bewoners van geïsoleerde
landelijke gehuchten leefden tot na de middeleeuwen min of meer zoals primitieve gemeenschappen
met landbouw en de jacht als collectieve activiteiten, waarbij het principe van reciprociteit enorm
belangrijk was. De organisatie van markten heeft tot op vandaag de dag een impact op de organisatie en
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller donnaverbrug. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.