Directe ruil: goederen tegen goederen
Nadeel: - Er was niet altijd behoefte aan elkaars product/dienst
- Het is lastig om de waarde van het product te bepalen
- De producten zijn bederfelijk.
Geld: Is een object dat in een bepaald land algemeen wordt aanvaard als betaling voor
goederen en diensten en voor de terugbetaling van schulden.
Geld heeft drie functies:
- Ruilmiddel
- Rekenmiddel
- Oppotmiddel
Maatschappelijke/enge geldhoeveelheid/ primaire liquiditeitenmassa/m1: Bestaat uit
chartaal en giraal geld en is in handen van het publiek. Toename heet geldschepping en
afname geldvernietiging.
Publiek: alle ingezetenen behalve de geldscheppende instellingen (algemene of primaire
banken en de rijksoverheid.
Secundaire liquiditeiten (m2): vorderingen op geldscheppende instellingen met een looptijd
korter dan twee jaar die in handen zijn van het publiek. (termijndeposito’s, kortlopende
valutategoeden en spaartegoeden.
M1 + M2 = Ruime geldhoeveelheid of binnenlandse liquiditeitenmassa of m3.
Geldscheppende instellingen:
- Centrale overheid (het Rijk): via het muntgeld
- Centrale bank: Via bankbiljetten
- Primaire banken: via het girale geld.
3 vormen van geldschepping:
- Substitutie (formele geldschepping): van giraal naar chartaal en
andersom. M1 verandert niet.
- Transformatie (materiële geldschepping): omzetten van niet-geld in
geld of andersom. Bijvoorbeeld dollars naar euro’s. Hierdoor
verandert M1 wel.
- Wederzijdse schuldaanvaring (materiële geldschepping): bij
verlenen van geld stijgt m1 en bij terugbetalen daalt m1.
2 soorten kassen in publiek:
- Actieve kas/transactiekas
, - Inactieve kas: geld dat wordt aangehouden voor speculatiemotief
of voorzorgsmotief. Geld van inactieve naar actieve kas heet
ontpotten en van actief naar inactief heet oppotten.
Nationale liquiditeitsquote: Primaire + secundaire liquiditeitenmassa (m1 +m2)
Nationaal inkomen x 100%
Als deze quota stijgt dan stijgen de prijzen, inflatie
Verkeersvergelijking van Fisher:
M x V (Geldomzet) = P x T (goederenomzet)
M= m1
V= omloopsnelheid van het geld
P= Prijsniveau
T=Handelsvolume/handelstransacties
M1 stijgt: Dan zal eerst de productie (t) stijgen. Als dit maximaal is dan stijgen de prijzen.
M1 daalt: Eerst prijs dalen en daarna productie (t).
V stijgt: door ontpotting. Eerst productie stijgen en daarna de prijzen.
V daalt: door oppotting. Eerst dalen de prijzen en daarna de productie (t).
P stijgt: Dit gebeurt als vraag groter is dan aanbod en transacties kunnen niet verder stijgen.
P daalt: dit gebeurt als de aanbod groter is dan vraag. Eerst prijs laten dalen en daarna
transacties.
T stijgt: Dit gebeurt wanneer vraag groter is dan aanbod.
T daalt: dit gebeurt als vraag daalt.
Inflatie heeft twee oorzaken
- Bestedings inflatie/ monetaire inflatie (demand-pull inflation: M1
stijgt en productie kan niet worden verhoogd.
- Kosteninflatie (cost-push inflation): stijging productiekosten
(loonkosten per eenheid product stijgen). Gevaar van loon-
prijsspiraal. Gestegen importprijzen en hogere belastingtarieven.
Deflatie: hierdoor groeit de koopkracht, prijzen dalen. Door deflatie zullen consumenten
uitgaven uitstellen omdat producten later nog goedkoper zijn. Dit kan zorgen voor recessie.
Er wordt gestreefd naar een lage inflatie en deflatie wordt geprobeerd te voorkomen.
Inflatiecorrectie: het verlichten van de tarieven in de loon- en inkomstenbelasting om
belastingdrukverzwaring te voorkomen ten gevolge van een nominale stijging van de lonen
als gevolg van inflatie.
Stagflatie: Inflatie in combinatie met een stagnerende economie. Rentestijging is funest!
Prijsindexcijfers Consumentenprijsindex (CPI): maatstaf voor het meten van de
gemiddelde prijsontwikkeling. Inkomstenbelasting en sociale premies tellen hiervoor niet
, mee. Prijsindexcijfer is enkelvoudig. CPI is een samengesteld en gewogen prijsindexcijfer
waarbij iedere categorie een eigen wegingsfactor heeft.
CPI = Wegingsfactor x prijsindex / wegingsfactoren.
Met een budgetonderzoek brengt het CBS in kaart waar alle huishoudens hun geld aan
uitgeven. Deze informatie wordt gebruik om het in kaart te brengen van de kosten van het
levensonderhoud, vaststellen van de ontwikkelingen en trends van de bestedingen in
Nederland en het berekenen van de inflatie.
Huurquote: huurkosten/inkomsten x 100%
Woonquote: huurkosten en energiekosten en verzekeringen/ inkomsten x 100%
Omslagstelsel: pensioenuitkeringen worden gedaan uit lopende premieontvangsten. Nadeel
bij vergrijzing.
Kapitaaldekkingsstelsel: de begunstigden sparen voor hun eigen pensioen en dit wordt
belegd. Dit is gevoelig voor de ontwikkelingen van de financiële markten.
Waardevast pensioen: pensioen wordt aangepast aan de inflatie
Welvaartsvast pensioen: pensioen wordt aangepast naar stijging lonen.
Geldmarkt: het geheel van vraag en aanbod van kortlopende kredieten met een looptijd van
1 dag tot twee jaar. De prijs is de korte rente. Aanbieders: banken die zich bezighouden met
dienstverlening. Vragers: banken, bedrijven, particulieren en de overheid.
Geldmarkt in ruime zin: kredieten die worden verhandeld tussen banken, de bedrijven,
particulieren en de overheid.
Geldmarkt in enge zin: De korte financieringsmiddelen tussen de geldscheppende
instellingen onderling verhandeld (centrale bank, de banken en het Rijk)
- Daggeldlening
- Kasgeldlening (in een keer aflossen)
- Onderhandse lening
- Certificate of deposit (uitgegeven door een bank, vaste looptijden
rentepercentage.
- Commerical Paper (uitgegeven door een bedrijf of ander niet-
kredietinstelling.
- Schatkistpapier: wordt uitgegeven als de Staat een tijdelijk
kasgeldtekost heeft. Dutch treasury Certificates. Looptijd van zes
maanden en aan toonder. Of gebruikt als het tegoed van de Staat
te groot wordt.
- Obligatie looptijd korter dan twee jaar.
- Lening in eurodollardeposito’s: dollars die worden aangehouden bij
een bank buiten de VS.
Kapitaalmarkt: de markt waarop vermogenstitels worden verhandeld met een looptijd
langer dan twee jaar. Aanbieders zijn vooral institutionele beleggers zoals beleggings- en
levensverzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen. Vragers zijn banken, bedrijven,
particulieren en de overheid. Typische titels zijn hypotheken, aandelen en obligaties.
Onderhandse kapitaalmarkt: vragen en aanbeider komen bij elkaar zonder tussenkomt van
een financiële instelling. Er is altijd sprake van maatwerk. Producten die worden verhandeld
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tiffanyboekelo. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.