100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Samenvatting psychologie van het leren. Hoofdstuk 4, 5, 6 en 7. Inclusief begrippenlijst (10 pagina's) en na elk hoofdstuk een kleine samenvatting uit het boek$3.77
Samenvatting psychologie van het leren. Hoofdstuk 4, 5, 6 en 7. Inclusief begrippenlijst (10 pagina's) en na elk hoofdstuk een kleine samenvatting uit het boek
Een samenvatting voor het vak psychologie van het leren. Het bevat een samenvatting van hoofdstuk 4, 5, 6 en 7 uit het basisboek psychologie van Jakop Rigter. De samenvatting is inclusief een begrippenlijst van 10 pagina's lang en nadat elk hoofdstuk is samengevat, komt er nog een kleine samenvatti...
Hoofdstuk 4. Hoe wij leren door directe ervaring en door
nadoen
4.1 Inleiding
Associatief leren: het leggen van en onthouden van relaties tussen twee gebeurtenissen. Twee bekende
vormen zijn: klassiek- en operant conditioneren. → Deze vormen van leren worden ook wel de gedragstheorie
genoemd. De gedragstheorie is sterk verbonden met een belangrijke stroming uit het verleden van de
psychologie, namelijk het behaviorisme.
De derde leervorm wordt sociaal leren of observationeel leren genoemd.
4.1.1 Instinct
Instinct (soortspecifiek gedrag): een aangeboren patroon van handelingen dat kenmerkend is voor een
specifieke diersoort. Bij het uitoefenen van een instinct speelt ervaring of leren geen rol. → Elk instinct wordt
door een specifieke prikkel van buiten het organisme in werking gezet. Het doel van een instinct is de
overlevingskans van een individu en daarmee de soort te vergroten.
4.1.2 Reflexen
Reflex: een eenvoudige mechanische reactie van het lichaam op een prikkel. Hij is aangeboren en niet te
beïnvloeden met onze wil. → Bij een reflex vindt eerst het gedrag plaats, pas daarna worden we ons van dat
gedrag bewust. Bij het branden van je hand trek je eerst je hand weg, pas daarna voel je pijn.
Reflexen zijn simpele mechanische reacties - een verschil met instincten die bestaan uit complexere
gedragingen. Een ander verschil is dat mensen soms de instincten tot op zekere hoogte in bedwang kunnen
houden - dat kan bij een reflex niet.
4.1.3 Rijping
Rijping: de ontwikkeling van een persoon in de loop der tijd. Ze verloopt relatief onafhankelijk van
omgevingsinvloeden, ervaring en oefening. → Pas na de rijping is het gedrag met leerprocessen te beïnvloeden.
Het verschil met instinct en reflex is dat het bij rijping gaat om het tijdstip waarop leerprocessen hun invloed
doen gelden.
4.2 Wat is leren?
Leren: een verandering of aanpassing in gedrag, kennis of waarden als gevolg van ervaring. Ten grondslag aan
het leren liggen nieuwe verbindingen tussen neuronen. → Dat we aan de wereld om ons heen en aan onszelf
betekenis toekennen.
Er zijn vier belangrijke aspecten te onderscheiden bij de meeste definities van leren:
1. Leren veroorzaakt een ‘relatief permanente verandering’: degene die iets leert is tot iets anders of
nieuws in staat. De verandering kan ook slaan op nieuwe verbindingen tussen zenuwcellen in de
hersenen. -> Het is niet permanent omdat nieuwe verbindingen tussen zenuwcellen ook weer
verdwijnen als ze niet gestimuleerd worden.
2. Leren produceert nieuwe gedragsmogelijkheden en nieuwe kennis. Het gedrag hoef hierbij niet per se
vertoond te worden, we kunnen namelijk iets leren zonder het resultaat te laten zien. Soms kan leren
zelfs leiden tot iets niet meer kunnen of durven.
3. De gevolgen - beloning of straf - spelen vaak een rol. Dit wordt ook wel reïnforcement genoemd. Dit
proces op zichzelf kan als belonend of vervelend ervaren worden.
4. Bij leren speelt oefening vrijwel altijd een rol. Leren kan pas plaatsvinden als er sprake is van oefening.
Als je iets in verschillende contexten oefent of gebruikt, wordt het beter eigen gemaakt. -> Oefenen
speelt niet altijd bij alle leerprocessen een even grote rol.
,Er zijn drie leermechanismen:
1. Klassiek conditioneren.
2. Operant conditioneren.
3. Sociaal leren.
Een ander woord voor stimulus is prikkel. Er gebeurt iets waardoor ons organisme geprikkeld of gestimuleerd
wordt. -> Een stimulus is eigenlijk alles wat enige invloed heeft op het gedrag van een organisme.
Respons: het gedrag (de reactie) dat door de stimulus wordt uitgelokt. De respons is verbonden aan de
stimulus. Er zijn twee soorten responsen:
1. Overte respons: een reactie die tot uitdrukking komt in (zichtbaar) gedrag. -> Openlijke respons.
2. Coverte respons: een reactie die niet tot uitdrukking komt in gedrag en dus niet zichtbaar is voor
anderen. -> Bedekte respons.
De leerpsychologie die al het leergedrag probeert te verklaren vanuit deze twee begrippen noemt men de
stimulus-responspsychologie. Sociaal leren valt daar niet over. -> Het behaviorisme heeft het stimulus-respons-
denken gemeengoed gemaakt.
4.3 Hoe leren wij door klassiek conditioneren?
Klassiek conditioneren (Pavlov): voor het organisme
of de persoon wordt het verschijnen van de stimulus
een voorspelling van wat erop gaat volgen. -> In de
leerpsychologie wordt dit het leren van associatie
genoemd.
Klassiek conditioneren gaat vrijwel automatisch. Het
is een vorm van leren waarbij niet nagedacht wordt.
Conditioneren = leren.
Klassiek conditioneren. Met dit schema zijn alle leerprocessen die voortbouwen
op een reflex in kaart te brengen.
De relatie tussen de ongeconditioneerde stimulus en de ongeconditioneerde respons is een reflex.
Ongeconditioneerd betekent dat de relatie aangeboren is.
De relatie tussen de geconditioneerde stimulus en de geconditioneerde respons is geleerd: oorspronkelijk lokte
deze stimulus niet de respons uit, maar na het leerproces wel.
Op zich is de respons niet geleerd, die bestond immers al, maar er is een nieuwe verbinding (associatie)
geleerd. De ene stimulus (de ongeconditioneerde) is vervangen door een andere (de geconditioneerde).
Nieuwe associaties die geleerd zijn door klassiek conditioneren zijn moeilijk af te leren of te onderdrukken. Dit
is vooral het geval als stimuli geassocieerd zijn met het vergroten of verkleinen van onze overlevingskansen. ->
Kenmerkend bij de klassieke conditionering is dat de nieuw geleerde associatie vaak ongevoelig is voor de
gedachten die je erover hebt en de associatie is moeilijk te onderdrukken.
Vecht-of-vluchtreactie: je lichaam stelt zich in op een plotselinge verandering die plaatsvindt. Je krijgt een hoge
hartslag, opengesperde ogen en ‘alles’ is alert.
Je kan ook een fobie voor iets krijgen. Iemand met een fobie wil zo snel mogelijk weg van de angstwekkende
situatie of stimulus.
,4.3.1 Generaliseren
Met generaliseren wordt verbreding bedoeld.
Bij het klassieke conditioneren gaat het om stimulusgeneralisatie: prikkels die lijken op de geconditioneerde
stimulus blijken dezelfde reactie te kunnen uitlokken. Bij mensen blijkt het generaliseren een extra dimensie te
hebben. -> Mensen met hooikoorts kunnen een aanval krijgen als zij geconfronteerd worden met
bloemetjesbehang. -> Als je het experiment van Pavlov uit zou voeren bij mensen, dan kan het dat mensen
dezelfde reactie geven bij alleen het horen van het woord bel al.
4.3.2 Discrimineren
Discrimineren is het tegenovergestelde van generaliseren. Bij discrimineren wordt juist geleerd om de
geconditioneerde stimulus die de reactie uitlokt te specificeren. Bijvoorbeeld: als je een vegetariër bent, dan zal
het water niet in de mond lopen als je een stukje vlees ruikt.
4.3.3 Reïnforcement
Een reïnforcer versterkt (bekrachtigt) de associatie die geleerd wordt. Zonder reïnforcement is er géén leren!
Als er bekrachtigd wordt, dan moet dat wel vlak na de te conditioneren stimulus plaatsvinden. Anders kan het
organisme de associatie niet maken.
4.3.4 Extinctie
Als de reïnforcement stopt, dan zal de geleerde verbinding tussen de geconditioneerde stimulus en de
geconditioneerde respons weer afgeleerd worden. Men spreekt dan van uitdoving of extinctie. -> Als een
aantal keren de bel geluid wordt en er komt geen vlees, dan zal de speekselproductie stoppen. Bij een fobie is
dit niet het geval en dus zijn fobieën ook moeilijk af te leren.
Behaviorisme: alleen datgene van de mens wat waarneembaar is, moet bestudeerd worden.
4.4 Hoe leren wij door operant conditioneren?
Operant conditioneren: stimulus -> respons -> reïnforcement.
Met het operant conditioneren verklaart men het in frequentie toenemen van gedrag (in de betekenis van
handelen). Dit gedrag bouwt niet voort op al bestaande reflexen. Het gedrag behoort al tot de mogelijkheden
en treedt spontaan op.
Je leert gedrag door straffen en belonen.
Een bekend voorbeeld van operant conditioneren is de Skinner-box.
Een leerprincipe dat verwant is aan het operant conditioneren wordt proefondervindelijk leren of trial-and-
errorleen genoemd. Gedrag wordt doelbewust en actief uitgeprobeerd door het organisme. Ook hier bepaalt
het resultaat of het gedrag wordt voortgezet.
Het leerproces verloopt automatisch. De vier leerwetten die bij het klassieke conditioneren genoemd werden
(generaliseren, discrimineren, reïnforcement en extinctie) zijn ook werkzaam bij het operant conditioneren.
4.4.1 Generaliseren
Net als bij het klassiek conditioneren betekent bij het operant conditioneren generaliseren verbreden.
Generaliseren houdt in dat gedrag dat in een specifieke situatie een beloning opleverde, ook wordt vertoond in
andere situaties. Het operant conditioneren wordt als volgt in een schema gezet:
Operant conditioneren. Sd
betekent discriminatieve (onderscheidende) stimulus. De R slaat op de respons (het vertoonde gedrag) en de C is de
, Een Sd geeft aan wanneer het voor een organisme zinvol is om bepaald gedrag te voren. Dat wordt geleerd. Als
de baas ‘pootje’ zegt, dan is de discriminatieve stimulus: de baas bevindt zich in een bepaalde situatie en hij
zegt iets speciaals. Alleen in die situatie moet de hond de vereiste respons geven.
Generalisatie betekent dat het gedrag zich verspreidt naar stimuli die lijken op de oorspronkelijke stimulus. ->
Beloning bevordert de generalisatie, geen beloning of straf gaat de generalisatie tegen.
4.4.2 Discrimineren
Discrimineren is het tegenovergestelde van generaliseren. Bij discrimineren leert iemand in welke situatie (bij
welke stimuli) hij wel het geleerde gedrag moet vertonen en in welke situaties niet.
4.4.3 Reïnforcement
Bij de operante conditionering vind reïnforcement plaats na het gedrag. Wil reïnforcement effect hebben, dan
moet het organisme wel in staat zijn om het gedrag te verbinden (associëren) met de bekrachtiging. De
bekrachtiging moet tegelijk of vlak na de respons plaatsvinden. Een eerste specificatie over reïnforcement is:
1. Negatieve reïnforcement: al de gevolgen op het gedrag die het organisme als vervelend of een straf
ervaart.
2. Positieve reïnforcement: al de gevolgen op het gedrag die het organisme als plezierig of als een
beloning ervaart. Men maakt hierbij het onderscheid tussen:
a. Het geven van iets plezierigs (positieve beloning).
b. Het wegnemen van iets vervelends (negatieve beloning).
Een tweede belangrijke specificatie is tussen:
1. Een primaire reïnforcer: een bekrachtiger die direct iets intrinsieks, iets eigens aan het organisme
beloont.
2. Een secundaire reïnforcer (aangeleerde reïnforcer): tijdens het leerproces heeft men deze
geassocieerd met de primaire reïnforcer (bijvoorbeeld geld).
Een derde specificatie over reïnforcement betreft de relatie tussen hoe vaak het gedrag bekrachtigd wordt (de
frequentie) en de duurzaamheid van het bekrachtigde gedrag. Als het gewenste gedrag ‘tegen een stootje’
moet kunnen en juist op de langere termijn blijvend moet worden, dan blijkt zo nu en dan het gedrag
bekrachtigen de meeste kans op succes te geven. Skinner gebruikte de tem intermittant reïnforcement
(partiële bekrachtiging) voor ‘zo nu en dan belonen’
Belangrijk bij het bekrachtigen van gedrag zijn drie regels:
1. Doe het direct.
2. Doe het consequent (dus telkens weer).
3. Doe het consistent (overal en altijd).
4.4.4 Extinctie en negeren
Het begrip extinctie (uitdoving) slaat op het uitdoven van het gedrag wanneer het niet meer de gewenste
effecten teweegbrengt. Bij extinctie wordt gestopt met het geven van een beloning. Dit is toe te passen bij wat
men ongewenst gedrag noemt en wordt negeren genoemd.
Verschillen tussen klassiek en operant conditioneren:
Klassiek conditioneren: Operant conditioneren:
Bouwt voort op een reflex. Het ‘geleerde gedrag’ zit al in het gedragsrepertoire.
Betreft voornamelijk het leren van gevoelens. Betreft voornamelijk het leren van handelingen.
Associatie tussen twee stimuli. Associatie tussen gedrag en het gevolg van gedrag.
De persoon die iets leert is vaak passief. De persoon die iets leert doet iets, is actief.
Reïnforcement lokt het gedrag uit. Het vindt plaats Reïnforcement volgt op het gedrag.
voor het gedrag.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller katookoenen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.77. You're not tied to anything after your purchase.