Analyse volgens Grounded Theory
Aandachtspunten GT uit de cursus methodologie
- Theoretische steekproeftrekking.
- Coderen wordt opgedeeld in drie stadia:
1) Open coderen
Identificeren van categorieën en hun eigenschappen.
2) Axiaal coderen
Het relateren van categorieën aan elkaar.
3) Selectief coderen
Integreren van verschillende categorieën en hun relaties in één theorie.
- Constant vergelijkende methode.
- De meeste kwalitatieve data-analyse softwarepakketten (zoals NVivo, Atlas…) ondersteunen deze vorm van
analyse.
Cursus
- Kenmerken van GT meer gedetailleerd bespreken.
- Verschillende versies van GT bespreken: een post-positivistische benadering (PPGT) en een constructivistische
benadering van GT (CGT).
- Proces van coderen in GT meer gedetailleerd beschrijven.
Wanneer pas je GT toe?
• Hood maakt onderscheid tussen het meer algemene inductieve kwalitatieve model (‘Generic Inductive Qualitative
Model’ - GIQM) en GT.
• Het GIQM volgt een aantal principes die vaak als kenmerkend worden gezien van kwalitatieve data-analyse in het
algmeen (maar die niet noodzakelijk overeenstemmen met waar GT voor staat):
B.v: Maxwell, J. A. 2005. Qualitative Research Design: An Interactive Approach. Thousand Oaks, CA: Sage
• Zorg er voor dat je (in je thesis bv.) enkel aangeeft GT toe te passen als je het ook doet en indien niet: verkoop het niet
als volwaardige GT, maar dan, bv. als TA of QCA of als het gedeeltelijk toepassen van GT.
Principes GIQM of een meer pragmatische benadering van kwalitatieve data-analyse
1) Focus op onderzoeksvragen die:
a) de nadruk leggen op de ontwikkeling van een dieper begrip of verklaring
b) de verkenning van nieuwe hypothesen boven het testen van bestaande hypothesen
c) de interpretatie van betekenis
d) rijke, contextuele beschrijving en/of
e) een focus op het proces
2) Verzamel en analyseer gegevens op een cyclische manier.
Data-verzameling en analyse beïnvloeden elkaar continu en worden aangepast doorheen het onderzoeksproces.
Stukje data verzamelen, analyseren, reflecteren cyclus
3) Denk voortdurend na over hoe gegevensverzameling en -analyse kan worden verbeterd (kritische reflectie).
4) Focus op interpretatie van tekst in tegenstelling tot statistische analyse van kwantitatieve gegevens.
5) Pas een coderingsproces in drie stappen toe, vaak gekenmerkt door een toenemende graad van abstractie.
6) Gebruik schrijven als een belangrijk hulpmiddel bij het analyseren (interpreteren) van gegevens.
7) Selecteer cases of contexten op basis van hun theoretische relevantie.
8) Gebruik (redelijk) ruwe data, zoals interviewfragmenten of foto’s, en visuele representaties (zoals coderingsbomen of
thematische kaarten) bij het presenteren van de uitkomst van data-analyse.
9) Presenteer je bevindingen en hun theoretische relevantie samen op een geïntegreerde manier, en niet apart, wat
gebruikelijker is in kwantitatief onderzoek.
, Pragmatische, orthodoxe en ‘alles kan’ benaderingen van kwalitatieve data-analyse
Data coderen = stukjes tekst (deel van woorden, paragraaf, heel een interview, …) van bijvoorbeeld een interview
categoriseren/labelen aan de hand van vragen te stellen
- Er is niets verkeerds met een meer pragmatische benadering.
- Maar meer orthodoxe benaderingen geven je meer houvast om een bepaald type van onderzoeksvragen te
bestuderen.
- Door je concretere stappen te beschrijven die je kunt volgen;
- Door indicatoren van kwaliteit in je analyses aan te duiden.
- Je kan ook gebruik maken van de ‘whatever works’ benadering, maar die overlapt vaak in de realiteit met een
meer pragmatische benadering en geeft minder houvast aan de beginnende onderzoeker.
- Centraal in elke benadering is dat je analyses een hoge kwaliteit hebben, wat op verschillende manieren wordt
gedefinieerd in kwalitatief onderzoek, maar vaak neerkomt op een evaluatie van je bevindingen als geloofwaardig
en theoretisch relevant.
Kenmerken van GT
Hood somt een aantal essentiële kenmerken van kwalitatieve analyse aan, waar je analyse aan moet voldoen om het als GT te
omschrijven:
1. Theoretische steekproeftrekking;
Je steekproef kan niet op voorhand worden bepaald, maar moet veranderen in functie van de ontwikkelende theorie.
Basissteekproef, erna andere mensen afhankelijk van ontwikkelde theorie
2. Constant-vergelijkende methode:
Betekent niet dat je vooraf gedefinieerde concepten, groepen of contexten gaat vergelijken, maar de data in zijn geheel
en pas in latere fases meer gefocust op meer inductief (!) ontwikkelende concepten, groepen of contexten .
Elke nieuwe data vgl met voorgaande data; nieuwe dimensie bij GT: bv. Niet enkel m & v (zoals GIQM) vgl maar ook
mannen onderling en vrouwen onderling + vergelijken op veel vlakken
Niet enkel categorieën die op voorhand vastlagen onder handen nemen
3. Het ontwikkelen van een nieuwe theorie:
GT moet leiden tot nieuwe theoretische inzichten, louter toetsen van bestaande theorieën en/of concepten is
onvoldoende.
4. Theoretische saturatie:
Je stopt niet met het verzamelen en analyseren van data als je ‘niets nieuws meer hoort’ (in bv. een interview), maar
enkel als je bepaalde processen of fenomenen volledig kunt verklaren of begrijpen (en dus je concepten volledige zijn
ontwikkeld).
Niet stoppen als we genoeg hebben gehoord, wel als we voor bep fenomeen volledige verklaring hebben (positivistisch)
/ zeer goed begrijpen (constructivistisch); dus evt nieuwe vragen ontwikkelen
5. Onderzoeksvragen;
Meer doen dan louter beschrijven of exploreren: volledig verklaren of begrijpen van fenomenen. Bovendien gaan de
onderzoeksvragen quasi altijd veranderen in termen van focus gedurende het onderzoek.
6. Bestaande literatuur:
Ambivalente / achterdochtige houding t.a.v. bestaande literatuur. Literatuur mag onderzoek nooit determineren m.b.t.
de focus en interpretatie van de data, het kan hoogstens inspirerend werken.
Rol van literatuur staat nu wel centraler in GT dan vroeger: ‘There is a difference between an open mind and an empty
head’ (Day, 1999, p.251).
Kan zijn dat je plots moet inlezen over nieuwe domeinen/topics door de open werking
Het codeerproces:
Fase 1: Reduceren van tekst tot betekenisvolle codes.
Fase 2: Reduceren en integreren van codes.
Fase 3: Opbouwen van een gefocuste theorie.
, Voor het coderen begint…
• Samenstellen van basissteekproef (zie les over opzetten van onderzoek);
• Opstellen van onderzoeksinstrumenten (zie les over opstellen van interviewvragen);
• Afnemen van interviews (zie les over afnemen interviews) of uitvoeren van observaties (zie les over etnografie) en
uittypen van data (of selecteren van andere vormen van tekst);
• Vervolgens analyeren: start coderen
Fase 1: Reduceren van tekst tot betekenisvolle codes.
• Het afbreken van je data in kleine stukken.
• Wordt soms ook wel ‘categoriseren’, ‘labellen’, ‘open coderen’ of het ‘initieel coderen’ genoemd.
• ‘Codes’ (of ‘Nodes’ in Nvivo) zijn labels die betekenis geven aan stukken tekst; een betekenis die wordt toegekend door
de onderzoeker.
• Hoe? Lees tekst en label een stuk, lees tekst en label een stuk...
• ‘Fragmenten’ zijn stukken tekst:
• Woord voor woord coderen (documentanalyse).
• Lijn per lijn of zin per zin coderen (interviews).
• Voorval per voorval coderen (observatieonderzoek).
• Stel de volgende vragen:
1. Waarover gaat dit?
2. Hoe relevant is dit voor mijn onderzoek?
3. Welke code moet ik hieraan hechten?
2 extremen: betekenis tss code en brokje tekst overlappen en uitgedrukt in terminologie uit dat stukje tekst
OF abstracte termen op concrete stukjes tekst verschillende types GT)
• Er is in deze eerste fase een spanning tussen ‘alles coderen’ (vraag 1) en ‘enkel datgene wat relevant is voor jouw
onderzoeksvragen’ (vraag 2).
• We proberen dit op te lossen in GT door in het begin zo veel mogelijk te coderen in termen van wat er in de data lijkt te
zijn (los van de theoretische relevantie), maar naarmate je vordert steeds meer te focussen op wat theoretisch relevant
lijkt.
Eerste fase volgens PPGT
• Strauss en Corbin: Open coding is: ‘The process of breaking down, examining, comparing, conceptualizing, and
categorizing data’ (p.61).
• ! post-positivistisch
• Je stelt vragen als ‘wat is dit’ en ‘wat stelt dit voor’ aan je data.
• Je maakt concepten door betekenis te geven aan stukken tekst, waarbij je korte, meer abstracte labels gaat
toekennen.
Bv. we observeren bodybuilders in een gym en stellen vast dat ze ‘zichzelf bewonderen’ (en niet het label ‘de respondent
kijkt naar zichzelf in de spiegel’) en ‘advies geven’ (en niet het label ‘geeft uitleg aan iemand anders over oefening’).
In deze fase gaan we de vele concepten die we op die manier ontwikkelen met elkaar vergelijken en onderling aan elkaar
relateren of groeperen, wat leidt tot de ontwikkeling van overkoepelende (nog meer abstracte) categorieën.
dus van grote hoeveelheid tekst naar kleine hoeveelheid concepten
Die abstracte categorieën gaan we dan beschrijven in termen van samenstellende eigenschappen en dimensies.
Eigenschappen kan je best vergelijken met variabelen/kenmerken en dimensies met de waarden van die variabelen.
Bv. we observeren bodybuilders en stellen vast die die vooral ‘trainen’, ‘lesgeven’, ‘converseren’ en
‘bewonderen’ (abstracte categorieën);
Die categorieën kunnen we dan beschreven in termen van hun ‘eigenschappen’ (bv. welke, waar, frequentie
van bepaalde oefeningen?) die dan op hun beurt kunnen variëren in termen van hun ‘dimensies’, zoals hoe
veel minuten bepaalde oefeningen worden uitgevoerd.
Je gaat die concepten en meer abstracte categorieën (en hun eigenschappen en dimensies) ontwikkelen door specifieke vragen
te stellen en vergelijkingen te maken, zoals:
Stellen van ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘waarom’, ‘hoe’, ‘hoeveel’-vragen.
Wat als het nu eens niet zo was (flip-flop techniek)?
Het maken van vergelijkingen met contexten / posities of actoren die heel verschillend zijn (far-out vergelijking).
Het maken van vergelijkingen met contexten / posities of actoren die maar op een of enkele eigenschappen of
kenmerken verschillen (close-in vergelijking).
Het nader bestuderen / in vraag stellen van extreme standpunten, zoals nooit, altijd…(waving the red flag).
, • Die vragen/vergelijkingen stimuleren de onderzoeker om op een andere (niet voor de hand liggende) manier naar de
data te kijken.
Voorbeelden: Vragen stellen die vragen / maken die vergelijkingen om voor de hand liggende interpretaties in vraag te stellen
en zo tot een dieper inzicht te komen van het fenomeen dat we bestuderen (hier de functie van het spiegelkijken):
• Waving red flag: ‘gaan bodybuilders zichzelf in de spiegel bekijken ALTIJD om zichzelf te bewonderen’? Vraag
stimuleert om te zoeken naar andere motivaties voor spiegelkijken.
• Flip flop techniek: ‘wat als bodybuilders nu eens in de spiegel kijken om zichzelf niet te bewonderen’? Vraag stimuleert
om te zoeken naar andere motivaties voor spiegelkijken.
• Far-out vergelijking: ‘wat is het verschil tussen een ballerina en bodybuilder in de motivaties voor het spiegelkijken’?
Vraag stimuleert om te zoeken naar andere motivaties voor spiegelkijken.
• Close-in vergelijking: ‘wat is het verschil tussen een nieuwe, niet gespierde gym-lid en een bodybuilder in de motivaties
voor het spiegelkijken’? Vraag stimuleert om te zoeken naar andere motivaties voor spiegelkijken.
Eerste fase volgens CGT
• Charmaz: Initial coding involves: ‘naming each word, line or segment of the data’.
Probeer tijdens het open coderen de codes dicht bij de betekenis van de respondent te houden (in vivo-codes= codes die qua
betekenis heel nauw aanliggen aan betekenissen die in de data liggen).
vb zij zo wel zeggen “de bodybuilder kijkt in de spiegel”
Charmaz raadt aan dat we coderen in termen van wat mensen doen i.p.v. algemene thema’s:
Bv.: Een stuk interviewtranscript waar een respondent over een conflict tussen een patiënt en een arts praat, wordt
niet gecodeerd als ‘conflict arts-patiënt’ (zie linkerkant volgende dia: ‘thematic coding’), maar eerder als een serie van
codes zoals: ‘voelen dat je vasthangt aan een arts’, ‘verklaren van het gedrag van de arts’, ‘proberen je stem te laten
horen t.a.v. de arts’ en ‘niet gehoord worden’ (zie rechterkant volgende dia: ‘initial CGT coding’).
Dit stimuleert de onderzoeker om open te staan voor verschillende interpretaties van de data omdat je op die manier
mensen in je data minder reduceert tot een-dimensionele types (hier ‘iemand die conflict ervaart’) en ook dat je niet te
snel bepaalde abstracte concepten (hier ‘conflict’) gaat toepassen op de data.
Gaat de onderzoeker aanraden om te focussen op concepten (sensitizing concepts) die thuishoren bij een
constructivistische (SI) invalshoek. Je laat je inspireren door termen die voor jou relevant zijn
Vragen als: ‘Welke betekenissen, onderliggende processen, interacties tussen mensen, contextuele aanpassingen,
strategieën… kan ik hier in terugvinden?’
Ze geeft ook aan dat mensen die van een meer kritisch perspectief vertrekken, hun vragen kunnen laten sturen door
concepten zoals ‘macht, ideologie, privilege, gelijkheid, onderdrukking, etc.’.
OPEN/INITIEEL CODEREN – verschillen tussen PPGT en CGT
• PPGT gaat van meet af aan de data meer abstract interpreteren en stimuleren om variabelen te ontwikkelen met
bepaalde waarden, terwijl in CGT de onderzoeker wordt gestimuleerd om initieel meer ‘in vivo’ te coderen en op een
manier die het handelend individu centraal stelt.
• PPGT geeft weinig aandacht aan het belang van de literatuur en sensitizing concepts in het interpreteren van de data,
terwijl in CGT de onderzoeker expliciet wordt gestimuleerd om de data te interpreteren met abstracte concepten in
het achterhoofd die verband houden met een constructivistische (SI) benadering.
• PPGT probeert de onderzoeker te stimuleren om een ‘theoretische gevoeligheid’ te ontwikkelen door het stellen van
vragen en het maken van vergelijkingen die aandacht vestigen op interpretaties van de data die niet voor de hand
liggen (dus juist wegstappen van vooringenomenheden).
• CGT gaat door het gebruik van sensitizing concepts de theoretische gevoeligheid proberen te stimuleren bij de
onderzoeker (dus juist toestappen naar vooringenomen (abstracte) concepten).
Beiden proberen te compenseren voor de implicaties van bepaalde uitgangspunten die van meet af aan worden genomen:
PPGT gaat je dwingen om in abstracte termen te denken over je data, maar wil vermijden dat je je te hard laat beïnvloeden door
bestaande abstracte concepten. CGT gaat je dwingen om minder abstract te denken over je data, maar wil vermijden dat je a-
theoretisch gaat interpreteren.
Fase 2: Reduceren en integreren van codes.
TWEEDE FASE VOLGENS PPGT
Een theorie wordt uitgewerkt door eerst de verschillende codes te verfijnen en uit te diepen door ze te linken aan meer
abstracte codes, ook wel ‘categorieën’, ‘thema’s’ en ‘concepten’ genoemd.
• Je gaat dus proberen om de grote hoeveelheid aan betekenisvolle codes te reduceren en te integreren.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller calademesure1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.29. You're not tied to anything after your purchase.