Materieel strafrecht 23/24 Samenvatting uitgebreid Erasmus ALLE STOF
11 views 0 purchase
Course
Materieel strafrecht (RR217)
Institution
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Dit is een samenvatting van alle stof van het vak materieel strafrecht, van het huidige jaar 2023/2024. Het tentamen van dit vak is op 27 mei. Voor deze samenvatting is het voorgeschreven boek gebruikt en de voorgeschreven arresten. De samenvatting is geschikt voor alle rechtenstudenten en criminol...
Materieel strafrecht samenvatting
Hoe wordt het bestanddeel wederrechtelijkheid uitgelegd in theorie?
Wat is wederrechtelijkheid?
Voor een strafbaar feit moet er een persoonlijke gedraging zijn, die krachtens het legaliteitsbeginsel een wettelijke
delictsomschrijving vervult, aan schuld te wijten is en ook wederrechtelijk is. De wederrechtelijkheid heeft betrekking op het norm
overschrijdende karakter van de gedraging die in de delictsomschrijving strafbaar is gesteld.
Wederrechtelijkheid is derhalve een diffuus begrip: het begrip brengt tot uitdrukking wat in de maatschappij als geheel wordt
afgekeurd: strijdigheid met het objectieve recht. Het is daarom duidelijk dat de ultimum remedium-gedachte impliceert dat in
beginsel zoveel mogelijk enkel gedragingen met een hoog wederrechtelijkheidsgehalte het ‘verdienen’ door de wetgever als
strafbare feiten te worden bestempeld
Van alle gedragingen in de samenleving is een deel wederrechtelijk, waarvan weer een deel strafbaar is gesteld. Het eerste gevolg
daarvan is dat dus een klein deel van alle wederrechtelijke gedragingen strafbaar wordt gesteld. Het tweede gevolg is dat de
schending van één norm slechts partieel strafbaar wordt gesteld. Door het legaliteitsbeginsel moet precies worden vastgesteld waar
de grenzen liggen tussen strafbaar en niet strafbaar wederrechtelijk gedrag. Analogische wetstoepassing wordt immers door het
legaliteitsbeginsel verboden. Dit zou een ontoelaatbare positieve werking van de wederrechtelijkheid betekenen (een feit zou dan
strafbaar kunnen zijn vanwege het wederrechtelijke karakter ervan, hoewel er geen wettelijke strafbepaling bestaat die rechtstreeks
op het feit van toepassing is). De negatieve werking van de wederrechtelijkheid is minder bezwaarlijk (een feit dat beantwoordt aan
een wettelijke strafbepaling leidt dan op buitenwettelijke gronden alsnog niet tot strafbaarheid).
Wederrechtelijkheid is een stilzwijgend element van een strafbaar feit. In sommige gevallen is de wederrechtelijkheid opgenomen
als bestanddeel in de delictsomschrijving. Het vervullen van de delictsomschrijving levert in ieder geval het vermoeden van
wederrechtelijkheid op. Niettemin gaan we ervan uit dat dit vermoeden onder bepaalde voorwaarden ook kan worden geannuleerd.
Wederrechtelijkheid als bestanddeel
Waarom is het soms een bestanddeel?: Door het begrip wederrechtelijkheid (of een synoniem daarvan) als bestanddeel op te
nemen, wordt de twijfel over wederrechtelijkheid buiten twijfel gesteld. Het opnemen van de wederrechtelijkheid beperkt daarmee
de delictsomschrijving. Dit kan in verschillende termen in de delictsomschrijving staan: ‘Zonder daartoe gerechtigd te zijn’. Ook komt
voor: ‘zonder voorafgaande schriftelijke toestemming’ (art. 151a Sr) of ‘zonder verlof van het bevoegd gezag’ (art. 430 Sr). Maar ook
kan de wederrechtelijkheid zijn opgesloten in een ander bestanddeel, zoals bij mishandeling. Overigens geven ook normatieve
bestanddelen als ‘ontuchtige’ (bijvoorbeeld in art. 245 Sr), ‘binnendringen’ (art. 138 Sr) en ‘opruit’ (art. 131 Sr) in zekere mate
uitdrukking aan de wederrechtelijkheid van de handeling.
In de meeste gevallen is de wederrechtelijkheid buiten de delictsomschrijving gehouden. In het algemeen geldt dat hoe meer
bestanddelen de delictsomschrijving bevat, hoe kleiner de reikwijdte daarvan doorgaans zal zijn. Bijvoorbeeld de diefstal (art. 310
Sr). Stel dat de delictsomschrijving zou hebben geluid: ‘Hij die enig goed, dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort
wegneemt met het oogmerk het zich toe te eigenen’, dan zou ook het volgens afspraak wegnemen van een voorwerp bij degene die
het de wegnemer cadeau heeft gegeven strafbaar zijn. Dus moet het naar de woorden van art. 310 Sr gaan om het wegnemen ‘met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen’. Als het een bestanddeel is, zal het dus ook moeten kunnen worden
bewezen.
Opvattingen over de betekenis: Over de betekenis van het bestanddeel wederrechtelijkheid zijn verschillende opvattingen:
- Eng wederrechtelijk begrip: De wederrechtelijkheid komt een specifieke betekenis toe. ‘Zonder eigen recht’ of ‘zonder
toestemming van de rechthebbende’ of ‘tegen het recht van een ander of van anderen’. Van Veen benadrukt dat in iedere
strafbepaling die het begrip wederrechtelijkheid bevat, dit begrip een eigen specifieke betekenis toekomt die in
overeenstemming is met het doel en de strekking van de bepaling. Het is die betekenis waarin de wederrechtelijkheid dan
ook steeds bewezen zal moeten worden. Van Veen introduceert hiermee de facetwederrechtelijkheid. De term
wederrechtelijkheid vertegenwoordigt in een bepaling één bepaald facet.
, o Bijvoorbeeld: Zo betekent het in art. 444 Sr (het als wettelijk opgeroepen getuige wederrechtelijk wegblijven):
zonder geldige reden wegblijven,18 terwijl in art. 173a Sr (het opzettelijk en wederrechtelijk een gevaarlijke stof in
de bodem, de lucht of het oppervlaktewater brengen) wederrechtelijk betekent: in strijd met het milieurecht. Vaak
zal het ‘zonder recht’ betekenen
- Ruim wederrechtelijk begrip: Wederrechtelijkheid als strijd met het objectieve recht. Hiermee betekent
wederrechtelijkheid als bestanddeel hetzelfde als wederrechtelijkheid als element. Dit bewerkstelligt een grotere reikwijdte
van strafbaarheid. Wederrechtelijkheid kan dan worden bewezen, zodra kan worden vastgesteld dat de gedraging van de
verdachte in strijd is met normen van behoren, van maatschappelijke betamelijkheid en dus met het objectieve recht.
Hoe wordt het bestanddeel wederrechtelijkheid uitgelegd in jurisprudentie?
De invulling van het bestanddeel:
- Ruime opvatting bij de vermogensdelicten: Bij vermogensdelicten wordt gebruik gemaakt van de ruime opvatting van het
wederrechtelijkheidsbegrip. Het lex certa-beginsel komt met de ruime opvatting op gespannen voet te staan (het lex certa-
beginsel houdt in dat het voor burgers duidelijk moet zijn welk handelen (of nalaten) strafbaar is). De ruimte opvatting
wordt toegepast in gevallen waarin de daders van een vermogensdelict, ook indien zij eventueel wel degelijk over een zeker
eigen recht beschikken, gebruik maken van een methode die op zichzelf onbehoorlijk is.
o Medemblikse schoolhoofd arrest: Het hoofd van een avondschool had geld loskregen van het schoolbestuur door
omkoping van een bepaalde ambtenaar, toen de subsidie gevaar liep. Hierbij gingen ze samen naar Den haag,
vertelde aan de voorzitter dat alles in orde was, terwijl in werkelijkheid hij het geld in eigen zak had gestoken.
Vervolgd wegens oplichting stelde hij ter zitting dat bij hem het ‘oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling’ had
ontbroken aangezien het geld dat hij van het schoolbestuur had ontvangen voorschot was op achterstallig salaris.
De Hoge Raad zei dat de verdachte inderdaad hiervoor recht zou hebben op een voorschot, maar dat de
verdachte, door zich op listige en bedrieglijke wijze geld voor een bepaald doel te doen geven, zich opzettelijk
wederrechtelijk had bevoordeeld, nu hij dat geld niet voor dat doel, maar ten eigen bate, had aangewend. Dit
oordeel impliceerde dat het hoofd wellicht recht op geld van het bestuur had, maar niet recht op dít geld dat op
déze wijze was verkregen.
Er zijn soms uitzonderingen op het uitgangspunt van de ruime opvatting. Te denken valt bijvoorbeeld aan
het geval van iemand die een nalatige debiteur tot betaling beweegt door een web van onwaarheden op
te hangen waaruit spreekt hoezeer hij zelf financieel aan de grond zou zitten. Het belangrijke verschil
tussen dit geval en dat van het Medemblikse schoolhoofd is dat de laatste op een listige en bedrieglijke
wijze voor een goed doel het geld had doen afgeven dat hij vervolgens ten eigen bate had aangewend.
o Hohner muziekinstrumenten arrest: Een grossier in muziekinstrumenten S. had het vermoeden dat een concurrent
K. in een prijsopgave van zijn muziekinstrumenten het verbod had geschonden van de Hohnerfabrieken om hun
muziekinstrumenten aan particulieren te leveren en daarbij lagere dan de vastgestelde grossiersprijzen te vragen.
Om dit aan de Hohnerfabrieken te kunnen aantonen wilde S. de schriftelijke prijsopgave van K. aan de leider van
de muziekvereniging in handen krijgen, maar dit werd geweigerd. S deed zih voor als de leider van K om zo alsnog
de brief te kunnen krijgen. Als verdachte van oplichting voerde S. uiteraard aan dat het hem niet om bevoordeling
ging, maar om het aan de kaak stellen bij de fabrikant van K.’s gedrag. Wel gaf hij toe daarbij begrepen te hebben
dat hiervan het gevolg zou zijn dat K. zou worden uitgesloten, hetgeen zijn eigen financiële positie ten goede zou
komen. De Hoge Raad oordeelde dat ‘het oogmerk van requirant om zich te bevoordelen zeer goed kan
samengaan met het oogmerk om winkeliers te beschermen tegen ongeoorloofde praktijken van een grossier’.
Requirant had geen recht op een bevoordeling, welke van zijn listige en bedrieglijke handelingen het gevolg was.
‘De verdachte moet hebben beseft dat wat hij heeft gedaan het maatschappelijk betamelijke verre overschreed.’
Ook in dit geval, zo blijkt wel, werd het ruime wederrechtelijkheidsbegrip toegepast.
o Dreigbrief- arrest: In dit geval was een poging tot afpersing van twee geldbedragen gedaan door middel van een
dreigende brief aan twee personen, waarbij de briefschrijver verklaarde ervan uit te zijn gegaan recht te hebben
op het geld. Requirant moet hebben beseft dat hij (ook indien hij de mening toegedaan zou zijn geweest dat hij
gerechtigd was van de bedreigde persoon een betaling te krijgen) de grenzen van het maatschappelijk betamelijke
, met het schrijven van brieven waarin met wraakacties werd gedreigd verre overschreed en dat requirant bij een en
ander bijgevolg heeft gehandeld met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
o Gestolen auto arrest: Twee exploitanten van een onderzoeksbureau hadden van een verzekeringsmaatschappij de
opdracht ontvangen een onderzoek in te stellen naar de revindicatiemogelijkheden van een auto, die jaren eerder
gestolen was (Revindicatie: het recht van een eigenaar om zijn zaak op te eisen van een ander, die de zaak zonder
recht onder zicht houdt). Nader onderzoek bracht hen uiteindelijk bij een garage alwaar de gestolen auto
inderdaad werd aangetroffen. Zij vroegen de garagehouder om een proefrit te mogen maken. Tijdens de rit
controleerden zij het chassisnummer, om zeker te weten dat het de door hen gezochte auto was, en reden hem
vervolgens naar de politie in plaats van naar de autohandelaar terug. Hun werd ten laste gelegd dat zij ‘met het
oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel hebben bewogen tot afgifte van
de auto’, nu zij zich hadden voorgedaan als aspirant-kopers, die om een proefrit vroegen. Zulks werd
bewezenverklaard, hoewel de verdachten betoogden dat de garagehouder geen eigen recht op de auto had en
door hun handelwijze dus ook niet was benadeeld en dat zij wel krachtens het eigen recht van de eigenaar hadden
gehandeld. Dit gedrag verdient absoluut geen schoonheidsprijs, aangezien hoe dan ook de
garagehouder/autohandelaar bedrogen was, toch ontbrak het type wederrechtelijkheidsgehalte dat de wetgever
bij oplichting als vermogensdelict voor ogen moet hebben gestaan, namelijk handelen zonder recht op de beoogde
bevoordeling.
Het is dus de weg waarlangs dit resultaat wordt bereikt die onrechtmatig is, maar niet het resultaat op
zichzelf behoeft noodzakelijkerwijs onrechtmatig te zijn.
- Andere delicten waarbij een ruime opvatting wordt toegepast: Situaties waarin enig subjectief belang in het spel is dat
door de verdachte op een andere, niet strafbaar gestelde wijze, had moeten worden behartigd. Een voorbeeld hiervoor is
stalking. De dader moet zonder eigen subjectief recht hebben gehandeld, anders dan bijvoorbeeld het geval is met de
deurwaarder die herhaaldelijk een objectief in gebreke blijvende schuldenaar telefonisch en schriftelijk rechtmatig mag
‘bestoken’ met aanmaningen om te betalen.
o Voorbeeld: Ook is wederrechtelijke belaging aangenomen in een geval van iemand die zijn ex-partner met veel
telefoontjes en met een bedreiging belaagde teneinde de contacten met zijn kinderen te kunnen onderhouden,
een op zichzelf erkend belang. De ex-partner vond het contact met hem echter ongewenst. De rechtbank was van
oordeel dat niet aannemelijk was geworden dat de gedragingen van verdachte (uitsluitend) gericht waren op het
onderhouden van contacten met zijn kinderen.
- Delicten waarbij een enge opvatting wordt toegepast: De opvatting van de facetwederrechtelijkheid wordt bij bepaalde
delicten gehanteerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld waar de wetgever zelf met een andere term dan de term wederrechtelijk
slechts een bepaald facet van de wederrechtelijkheid in ruime zin in de delictsomschrijving tot uitdrukking heeft gebracht.
zoals in de delictsomschrijving van art. 370 Sr (huis- of lokaalvredebreuk door een ambtenaar), waarin de
wederrechtelijkheid uitdrukking vindt in het bestanddeel: ‘met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming
van de bij de wet bepaalde vormen’.
Arresten
Leestafel zooien
Casus
In deze zaak startte het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een zaak tegen verdachte, wie beschuldigd wordt van zware mishandeling
jegens slachtoffer tijdens het ‘leestafel-zooien’ op studentensociëteit Minerva. Het ging om een oude gewoonte in de Leidse
studentensociëteit Minerva. Deze gewoonte, leestafel-zooien genaamd, houdt in dat een 5 meter lange leestafel van ongeveer 1000
kilo als stormram wordt gebruikt om een deur open te rammen, waarna deze de sociëteit uit wordt gedragen, hetgeen het zittende
bestuur moet zien te voorkomen, anders moeten zij aftreden. In casu werd een van de aanwezigen door de tafel ernstig geraakt,
waarbij hij 2 gebroken polsen opliep. Het OM achtte dit in strijd met art. 308 Sr.
Rechtsvraag
Kan de aanwezigheid van een spelsituatie de wederrechtelijkheid, in de zin van art. 308 Sr (zwaar lichamelijk letsel door schuld)
opheffen?
, Rechtsregel
Vooropgesteld moet worden dat indien de letsel veroorzakende gedragingen zijn begaan in een min of meer reguliere sport- of
spelsituatie, van schuld als bedoeld in art. 308 Sr in de regel minder snel sprake zal zijn, dan indien diezelfde gedragingen buiten zo’n
situatie zou zijn begaan. Het Hof heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake was van een dergelijke spelsituatie die
aan een bewezenverklaring van schuld in de weg zou staan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat uit
de bewijsmotivering volgt dat sprake was van zeer gevaarzettend handelen, maar niet van een door duidelijke spelregels afgebakend
spel (r.o. 3.6).
Uitspraak Hoge Raad: “Omdat het onderhavige spel niet duidelijk was omlijnd en er wel sprake was van zeer gevaarzettend handelen
(door de kleine ruimte, massaliteit van de deelnemers en het alcoholgebruik) en niet van een door duidelijke spelregels afgebakend
spel, kon het Hof oordelen dat in casu sprake was van ‘schuld’ in de zin van art. 308 Sr.”
De verdachte werd veroordeeld wegens medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld (art. 308 Sr).
In het kort (hoort bij leerstuk wederrechtelijkheid): Er was geen sprake van een sport- en spel situatie omdat er in dit geval sprake
was van zeer gevaarzettend handelen (mede omdat het een kleine ruimte was, er waren heel veel deelnemers en iedereen had veel
alcohol op) en niet van spel met duidelijke spelregels.
Sliding
Casus
Tijdens een voetbalwedstrijd renden A, verdachte, en B beiden achter de bal aan. A rende daarbij schuin achter B. Om balbezit te
krijgen gaf A een kleine schouderduw aan B, waarna hij met zijn rechterbeen een sliding maakte. Het linkerbeen van B werd daarbij
geraakt en hij kwam vervolgens ten val. B heeft hier een gebroken kuit- en scheenbeen en een scheurtje in zijn enkelgewricht aan
overgehouden.
Essentie
Dit arrest gaat over een verdachte die tijdens een voetbalwedstrijd een tegenspeler een sliding gaf. Zijn tegenspeler liep hierdoor
een gebroken kuit- en scheenbeen en een scheurtje in zijn enkelgewricht op. De gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie. De
vraag is dan ook, gelet op de sport- of spelsituatie, of sprake is van voorwaardelijk opzet en of het bewezenverklaarde in dit geval
kan worden gekwalificeerd als mishandeling.
Rechtsregel
De omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie is geen zelfstandige factor om te beoordelen of sprake is
van opzet. In dit geval heeft verdachte door zijn gedraging bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan zijn tegenspeler pijn of
letsel zou toekomen. Daarbij maakt het niet uit dat het niet de bedoeling van verdachte was om zijn tegenspeler letsel toe te
brengen. Daarnaast is verdachte met zijn handelen niet binnen de grenzen gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te
verwachten. Hij heeft gevaarlijk spel gespeeld, wat een ernstige overtreding van de spelregels opleverde. Derhalve kunnen de
gedragingen worden gekwalificeerd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Hof
Het hof heeft geoordeeld dat in casu sprake is van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr)
Wanneer is een gedraging wel of niet wederrechtelijk/ welke uitzonderingsgebieden kent het materieel strafrecht,
waardoor een bepaalde gedraging niet wederrechtelijk is?
Ontbreken van de wederrechtelijkheid:
Formele en materiële wederrechtelijkheid: In gevallen waarin de wederrechtelijkheid niet expliciet als bestanddeel in de
delictsomschrijving is opgenomen, kan echter toch de wederrechtelijkheid ontbreken, ondanks de vervulling van de
delictsomschrijving.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller student1221. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.46. You're not tied to anything after your purchase.