Orthopedagogiek
SAMENVATTING BLOK 2.7C DOOR CARLIJN BODEGOM
Probleem 1: Stoorn-IS?
Literatuur
Temperament, Personality and Developmental Psychopathology: A Review Based on the
Conceptual Dimensions Underlying Childhood Traits – Sarah S. W. De Pauw & Ivan Mervielde
Personality di¡erences in childhood and adolescence: measurement, development, and
consequences – Rebecca Shiner & Avshalom Caspi
Persoonlijkheidsstoornissen XXI – Tromp, Boer, Hustebaut & meer, in: Kinder- en jeugdpsychiatrie
– Verhulst, Verheij & Danckaers
Assesment van psychopathologie – Grietens, in: Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie –
Prins & Braet
Leerdoel 1: Is er een verschil tussen
temperament en persoonlijkheid en zo ja, wat is
het verschil?
PERSONALITY DIFFERENCES IN CHILDHOOD AND ADOLESCENCE:
MEASUREMENT, DEVELOPMENT, AND CONSEQUENCES – REBECCA SHINER
& AVSHALOM CASPI
Individuele verschillen
Individuele verschillen in de kindertijd en adolescentie worden meestal omschreven door temperament of
persoonlijkheidseigenschappen. Het temperament vormt een deel van persoonlijkheidsverschillen in de
latere kindertijd en volwassenheid, en het temperament vormt de gehele persoonlijkheid in de infancy.
Persoonlijkheid is meer de neigingen die mensen hebben om te gedragen, denken en voelen op een
bepaalde manier. Temperaments- en persoonlijkheidskenmerken tonen beiden redelijke genetische
invloed en zijn ook zichtbaar in niet-mensen. Temperament wordt beïnvloed door unieke
omgevingsfactoren, pre- en postnatale ervaringen. Voor onderzoek naar temperament is het lastig om
onderscheid te maken tussen de hoe van de gedrag en motivatie. De meest terugkomende
temperamentseigenschappen zijn irritable distress, social inhibition, activiteitsniveau en aandacht.
Five Factor Model
In het Five Factor Model worden vijf dimensies gehanteerd:
1. Extraversie of positieve emotionaliteit = in welke mate een persoon actief deel neemt aan de
wereld of juist intense sociale omgevingen ontwijkt.
a. Hier onder vallen social inhibition: de mate waarin gevoelens of acties van ongemak
worden binnengehouden. Kinderen die hoog scoren, zijn teruggetrokken en aarzelend.
b. Sociabiliteit: de voorkeur om alleen te zijn of met anderen.
c. Dominantie: de mate waarin een kind invloed uitoefent op het gedrag van anderen.
d. Activiteitslevel: motoractiviteit.
, 2. Neuroticisme of negatieve emotionaliteit = in welke mate een persoon de wereld als stressvol of
bedreigend ervaart.
a. Angstige stress: de mate waarin een kind wil terugtrekken met angst in nieuwe situaties.
b. Geïrriteerde stress: de mate waarin een kind neigt naar irritatie, woede en frustratie.
3. Conscientieusheid of Constraint = de reikwijdte en sterkte van de impulscontrole, of een persoon
in staat is gratification uit te stellen voor een groter doel.
a. Aandacht: in welke mate de aandacht verdeeld kan worden of juist gefocust op één ding.
b. Inhibitie controle: de mate waarin je iets vooruit plant, voorzichtig bent of aan het
andere uiteinde dat je niet goed oplet, careless en undercontrolled bent.
c. Motivatie om doelen te behalen: in welke mate je wenst doelen te behalen en hier voor
hard wilt werken.
4. Aardigheid = in welke mate een persoon warmte en compassie kan tonen, aan het negatieve
uiteinde staat antagonisme.
a. Antagonisme: vijandigheid.
b. Prosociale neigingen: empathie, anderen helpen.
5. Openheid voor ervaringen = de diepte, complexiteit en kwaliteit van een persoons mentale en
experimentele leven.
TEMPERAMENT, PERSONALITY AND DEVELOPMENTAL PSYCHOPATHOLOGY:
A REVIEW BASED ON THE CONCEPTUAL DIMENSIONS UNDERLYING
CHILDHOOD TRAITS – SARAH S. W. DE PAUW & IVAN MERVIELDE
Temperament
Verschillen in kinderen in hun reacties en hun individuele karaktereigenschappen worden meestal
temperament genoemd. Maar de laatste tijd is er ook een nieuw begrip: persoonlijkheid, wat ook
gebruikt wordt om gedragsindividualiteit in jeugdigen te benoemen. De precieze definities van de
begrippen zijn voor iedereen anders, er is geen consensus. Wel staat vast dat het bij temperament gaat
om consistentie over situaties en tijd, dat het zichtbaar is vanaf jonge kindertijd en dat er een sterke
genetische of neurobiologische basis aanzit.
De gedragsstijlen van Thomas en Chess
Thomas en Chess waren de eerste die van het idee van de tabula rasa overgingen naar vroeg zichtbare
individuele verschillen in gedrags- en reactiepatronen. Uit hun onderzoek kwamen negen dimenties die
invloed hadden op de psychologische ontwikkeling: activiteit, regulariteit, aanpassingsvermogen,
approach-withdrawal, drempel van reacties, intensiteit van de reacties, humeur, afleidbaarheid en task
persistence. Zij definieerde temperament als de hoe van het gedrag, in plaats van de wat of waarom. Ze
introduceerden het goodness-of-fit concept en het concept van een lastig temperament. Dit model doet
alleen te kort aan de emotionele en motivationele componenten van temperament.
,Buss en Plomin
Buss en Plomin pasten het model van Thomas en Chess aan door aan temperament vijf criteria toe wijzen:
ze zijn erfelijk, redelijk stabiel gedurende de kindertijd, nog zichtbaar in volwassenheid, evolutionair
aanpasbaar en zichtbaar in onze phylogenetische verwanten. Aan de hand hiervan stelden ze vier
dimensies van temperament voor: emotionaliteit, activiteit, socialiteit en impulsiviteit.
Psychobiologische aanpak van Rothbart
Rothbart definieert temperament als individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie.
Temperamentele verschillen komen door responsiviteit van psychobiologische processen. Reactiviteit is
dan hier ??? en zelfregulatie betekent het proces om automatische reactiviteit te controleren. Binnen
reactiviteit is er emotionaliteit: de neiging om emoties te ervaren en uiten, en activiteit: de
motoractiviteit.
Temperament en persoonlijkheid
Temperament in zijn traditionele definitie is de biologische basis van je persoonlijkheid. De interactie
tussen temperament en omgevingsfactoren kan je persoonlijkheid vormen, omdat persoonlijkheid breder
is dan temperament en gedachtes, skills, waarden, verdediging, moralen en geloof ook omvat. Het Five
Factor Model combineert inzichten van zowel temperament en persoonlijkheidsonderzoek.
Leerdoel 2: Wanneer is er sprake van een
(ab)normale persoonlijkheid en wanneer is er
sprake van een persoonlijkheidsstoornis?
PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN XXI – TROMP, BOER, HUSTEBAUT &
MEER, IN: KINDER- EN JEUGDPSYCHIATRIE – VERHULST, VERHEIJ &
DANCKAERS
Persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheid is min of meer een stabiele groep eigenschappen met voor het individu kenmerkende
manieren van denken, voelen en gedragen. Persoonlijkheidsstoornissen zijn psychische aandoeningen
waarbij het dagelijks functioneren ernstig wordt verstoord door beperkingen in het functioneren van de
persoonlijkheid en de aanwezigheid van pathologische persoonlijkheidstrekken. De beperkingen zijn
gerelateerd aan het zelf functioneren, zoals identiteit en zelfsturing, en aan het intermenselijk
functioneren, zoals empathie en intimiteit.
De alternatieve aanpak van DSM-5 definieert vijf pathologische persoonlijkheidstrekken: negatieve
affectiviteit, afstandelijkheid/introversie, antagonisme, disinhibitie en psychoticisme, en vijfentwintig
, specifieke persoonlijkheidsfacetten die elk tot een van de vijf trekken toebehoren (bijvoorbeeld
zorgelijkheid, vermijding van intimiteit, vijandigheid, impulsiviteit en excentriciteit).
Normale, abnormale en gestoorde persoonlijkheid
De omschrijving van de normale persoonlijkheid kan aan de hand van het ‘Five Factor Model’: een
hiërarchisch systeem bestaande uit vijf zogenaamde hogere-orde dimensies die ieder zijn onderverdeeld
in zes onderliggende facetten. De vijf dimensies zijn extraversie, neuroticisme, altruïsme,
consciëntieusheid en openheid/intellect.
Ook voor de beschrijving van persoonlijkheidsstoornissen kunnen dimensionele modellen van normale
persoonlijkheid worden gehanteerd. Zo wordt de BPS, in termen van het ‘Five Factor Model’, gekenmerkt
door hoge scores op facetten binnen neuroticisme en openheid en lage scores op facetten binnen
altruïsme. Maar de vijf dimensies zijn weinig onderscheidend voor specifieke persoonlijkheidsstoornissen.
Livesley en Jang (2005) benadrukten het belang van het onderscheid tussen normale, abnormale en
gestoorde persoonlijkheid. Abnormale persoonlijkheid kan worden gedefinieerd als een extreme positie
op dimensies van normale persoonlijkheid. Het gaat dan om afwijking van het gemiddelde, waarbij
abnormale persoonlijkheid slechts kwantitatief verschilt van normale persoonlijkheid. Gestoorde
persoonlijkheid is volgens Livesley en Jang (2005) meer dan alleen statistische afwijking. Van gestoorde
persoonlijkheid kan pas worden gesproken als sprake is van significante beperkingen in het functioneren
op het gebied van het zelf en relaties.
Leerdoel 2a: Wat is een borderline
persoonlijkheidsstoornis?
PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN XXI – TROMP, BOER, HUSTEBAUT &
MEER, IN: KINDER- EN JEUGDPSYCHIATRIE – VERHULST, VERHEIJ &
DANCKAER
Borderline
Otto Kernberg, mede geïnspireerd door de kinderanalytici, gebruikte de term borderline voor een
bepaalde organisatie van de persoonlijkheid. Deze wordt gekenmerkt door ik-zwakte, magisch denken en
primitieve beschermingsmechanismen, zoals splitsen (het denken in zwartwit schema’s, waarbij anderen
soms worden geïdealiseerd en dan weer gedenigreerd) en projectieve identificatie (waarbij iemand voor
zichzelf onaanvaardbare gedachten en gevoelens aan een ander toeschrijft en op die ander reageert
vanuit dit onbewuste misverstand).
Een belangrijke stap was de introductie van het begrip borderline persoonlijkheidsstoornis in de derde
editie van DSM. Er werden criteria voor de BPS ingevoerd, die een stimulans vormden voor het
wetenschappelijk onderzoek ervan. Het ging om acht criteria voor een voortdurend aanwezig patroon van
instabiliteit in stemming, relaties en zelfbeeld, zoals een patroon van instabiele en intense relaties,
impulsiviteit, affectlabiliteit, onaangepaste woede en terugkerende suïcidale dreigingen. Aan vijf ervan
moest worden voldaan om de classificatie te mogen toekennen.
Patiënten met een BPS vormen een zeer heterogene groep. Wordt de definiëring van DSM-IV gevolgd,
dan zijn er 256 verschillende manieren om te voldoen aan de criteria voor de BPS. Van de acht DSM-III-R
criteria, blijken affectieve instabiliteit, ongecontroleerde woede en verstoorde identiteit de beste
voorspellers van een classificatie BPS bij jeugdigen. Negatieve jeugdervaringen, zoals meegemaakte
verwaarlozing en mishandeling, brengen een aanzienlijk verhoogd risico op het ontwikkelen van BPS met
zich mee.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller carlijnbodegom1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.75. You're not tied to anything after your purchase.