Farmacokinetiek
Farmacodynamiek is wat het geneesmiddel doet met het organisme.
Farmacokinetiek doet een stapje terug en kijkt naar wat het organisme doet met
het geneesmiddel. De farmacokinetiek, farmacodynamiek en pathofysiologie
bepalen samen de dosis en frequentie van toediening van geneesmiddel we
moeten toedienen.
Elk geneesmiddel heeft bepaalde ADME-karakteristieken. Deze
karakteristieken omvatten absorptie, distributie, metabolisme en excretie. Nadat
het geneesmiddel is opgenomen, komt dit in de circulatie terecht. Vanuit de
circulatie kan het geneesmiddel gaan distribueren naar verschillende organen en
weefsels. Ter hoogte van de lever worden de geneesmiddelen gemetaboliseerd,
dit is een vorm van eliminatie. Er kan ook excretie van het geneesmiddel
plaatsvinden via de darm of nieren, dit is ook een vorm van eliminatie. Dit
allemaal samen noemen we ook wel de dispositie.
Het ADME-systeem is een gesloten systeem. De hoeveelheid geneesmiddel die
erin gaat, komt er uiteindelijk ook weer uit.
Op moment 0 zien we dat er nog 100%
van het geneesmiddel aanwezig is ter
hoogte van de absorption site, dit is
bijvoorbeeld in de darm. Dit gaat
geleidelijk dalen, omdat de opname van
het geneesmiddel in het lichaam
toeneemt. Vanaf dat het geneesmiddel in
het lichaam zit, kan dit ook
gemetaboliseerd of geëxcreteerd worden.
Finaal is de hoeveelheid geneesmiddel die
we opgenomen hebben ook de hoeveelheid die we geëlimineerd hebben.
Als je een geneesmiddel toedient, gaat dit aanleiding geven tot een bepaalde
plasmaconcentratie in de tijd, dit wordt bepaald door de farmacokinetiek.
De plasmaconcentratie is bepalend voor de uiteindelijke werking van het
geneesmiddel.
- Als de plasmaconcentratie te laag is, noemen we
dit sub-therapeutisch (geel). We gaan dan geen
effect zien.
- Als de plasmaconcentratie te hoog is, zal deze
toxisch (rood) zijn. We gaan dan bijwerkingen
zien.
- De plasmaconcentratie die hiertussen ligt, noemen
we de therapeutische range/window (groen).
Hierbij gaan we effect zien.
Zo lang de concentratie tussen de therapeutische range/window valt, gaan we
een effect hebben. Dit bepaalt de duur van de werkzaamheid van het
geneesmiddel.
,Op basis van de plasmaconcentratie kunnen we een aantal farmacokinetische
parameters gaan bepalen, namelijk:
- Cmax
o De maximaal geobserveerde plasmaconcentratie
o De maximale concentratie van het geneesmiddel die in het plasma
aanwezig kan zijn.
- Tmax
o De tijd die nodig is om de Cmax te bereiken
- T1/2
o Eliminatie half-leven of halfwaardetijd
o De tijd die nodig is om 50% van het geneesmiddel te elimineren uit
het plasma.
o Hoe korter de halfwaardetijd, hoe sneller het geneesmiddel uit het
plasma geëlimineerd wordt.
- AUC
o Area Under the Curve
o Het volledige oppervlak onder de plasmaconcentratie-tijdscurve.
o Dit is een maat voor de totale systemische blootstelling aan het
geneesmiddel.
De andere parameters op de slides zijn veel minder belangrijk, met uitzondering
van het distributievolume (Vd) en de klaring (CL). Het distributievolume en de klaring zijn
primaire farmacokinetische parameters, hieruit worden veel andere parameters berekend.
De farmacokinetiek parameters geven ons een inzicht in hoeveel medicatie we
moeten innemen (dosering) en hoe vaak dit moet worden ingenomen
(frequentie). Hiernaast geeft de farmacokinetiek ook informatie over of een
geneesmiddel samen met andere geneesmiddelen of voeding gegeven mag
worden.
We moeten rekening gaan houden met verschillen in plasmaconcentratie-
tijdscurves tussen individuen, hierbij houden we onder andere rekening met:
- Leeftijd
- Geslacht
- Onderliggende ziekten
- Andere medicatie
- Gewicht
- Diersoortverschillen
o Vluchtdieren hebben vaak bijvoorbeeld meer anestheticum nodig
dan roofdieren.
,Dissolutie en permeabiliteit
Een geneesmiddel in zijn doseringsvorm
(capsule, tablet, etc.) moet eerst in
oplossing gaan, anders kan het niet
opgenomen worden. De oplosbaarheid
van het geneesmiddel is hierdoor een
cruciale stap.
Als het geneesmiddel eenmaal
geabsorbeerd is, zal enkel de vrije vorm
(niet-eiwitgebonden en niet-geïoniseerd)
geschikt zijn om over de membranen
getransporteerd te worden. Vandaar dat
ook de fysicochemische eigenschappen van de geneesmiddelen van belang zijn.
In het plasma zal het geneesmiddel voorkomen in zijn vrije óf eiwitgebonden
vorm. Van hieruit kan het geneesmiddel binden op receptoren, distribueren naar
verschillende weefsels, gemetaboliseerd of geëxcreteerd worden. Voor al deze
processen is membraantransport nodig.
Na de orale inname van een tablet (vaak met een glas water), komt de tablet in
de maag terecht. Hier zal deze gaan desintegreren/uit elkaar vallen. Hierbij
ontstaan er kleinere partikels die in oplossing zullen gaan. Een
snelheidsbepalende stap voor de absorptie is de maaglediging. Het geneesmiddel
wordt namelijk vaak pas geabsorbeerd ter hoogte van de dunne darm via
passieve diffusie.
Desintegratie op de plaats van absorptie hangt onder andere af van de
galenische vorm. Een sterk geperste tablet valt bijvoorbeeld moeilijker uit
elkaar dan een capsule. Medicatie in oplossingen zullen nog sneller geabsorbeerd
worden, want zij hoeven niet meer gedesintegreerd en opgelost te worden.
Hiernaast zijn er ook geneesmiddelen met een gecontroleerde vrijgave, denk
hierbij aan tabletten met een coating. Door de coating zullen de tabletten niet uit
elkaar vallen in de maag, waardoor deze niet geïnactiveerd worden. Het
geneesmiddel kan dan ter hoogte van de dunne darm gedesintegreerd, opgelost
en geabsorbeerd worden.
Ook de fysische eigenschappen van het geneesmiddel spelen een rol in de
desintegratie, denk hierbij aan de stabiliteit, de deeltjesgrootte, het moleculair
gewicht en de log P. Hoe groter de partikels zijn, hoe moeilijker zij in oplossing zullen gaan.
Na de desintegratie moet het geneesmiddel in oplossing gaan, dit noemen we
dissolutie. De pH van het oplosmiddel en de pK a van het geneesmiddel bepalen
of het geneesmiddel geïoniseerd wordt. We moeten niet enkel kijken naar de
oplosbaarheid, maar moeten kijken in functie van de dosis die we moeten
toedienen. Als de oplosbaarheid van een geneesmiddel heel laag is, maar je hoeft ook maar een
zeer kleine hoeveelheid toe te dienen, dan kan de oplosbaarheid alsnog voldoende zijn. Hiernaast
kan een geneesmiddel met een goede oplosbaarheid in zo’n grote hoeveelheden toegediend
moeten worden, dat dit de oplosbaarheid overstijgt.
Enkel opgeloste, niet-geïoniseerde en niet-gebonden stoffen kunnen worden
opgenomen in het systeem.
, De geneesmiddelen met de hoogste oplosbaarheid geven de hoogste
plasmaconcentraties. Dit heeft effect op de uiteindelijke werkzaamheid van het
geneesmiddel.
We moeten onder andere de formule van de wet van Fick kennen, zodat we
weten welke eigenschappen van geneesmiddelen een effect gaan hebben op de
oplossnelheid.
D∗A∗Cs
Rate of solution=
h
D Diffusie-coëfficiënt
A Surface area
Cs Oplosbaarheid
h Dikte van de vloeistoflaag
De formule vertelt ons dat de oplossnelheid van een geneesmiddel recht-
evenredig is met de diffusie-coëfficiënt. Deze wordt bepaald door onder andere
het moleculaire gewicht en de viscositeit van het oplosmedium. Hoe hoger het
moleculair gewicht en de viscositeit, hoe lager de diffusie-coëfficiënt.
De formule vertelt ons dat de oplossnelheid van een geneesmiddel recht-
evenredig is met de surface area. Hoe groter het oppervlak van alle partikels
die in aanraking komen met de vloeistof, hoe hoger de oplossnelheid.
De formule vertelt ons dat de oplossnelheid van een geneesmiddel recht-
evenredig is met de oplosbaarheid. De oplosbaarheid is onder andere
afhankelijk van de polariteit van het geneesmiddel, deze wordt bepaald door de
pH en de lipofiliciteit.
De formule vertelt ons dat de oplossnelheid van een geneesmiddel omgekeerd-
evenredig is met de dikte van de vloeistoflaag die hierrond zit.
De oplossnelheid van een geneesmiddel vanuit een vaste vorm is evenredig met
de deeltjesgrootte.
Fout.
Eén kubus met zijden van 3cm heeft een oppervlak van 1*3*3*6 = 54 cm 2. Hierin
passen 27 vierkantjes met zijden van 1 cm, hun oppervlak is dus 27*1*1*6 = 162
cm2.
Hoe kleiner de partikels, hoe groter het oppervlak dat met het oplosmiddel in
contact komt en hoe sneller het geneesmiddel in oplossing zal gaan.
Membraan transport
De fosfolipide-dubbellaag waar de celmembraan uit opgebouwd is, bestaat uit
een polaire kop en een apolaire staart. Een geneesmiddel heeft dus een goede
balans nodig tussen polariteit en lipofiliciteit om een membraan te kunnen
passeren.
Membraantransport is essentieel voor absorptie, distributie en excretie.
Passieve diffusie
Passieve diffusie is zeer belangrijk. Dit is een passief proces dat transcellulair
gebeurt. Het vergt geen energie, omdat het transport met de
concentratiegradiënt mee gebeurt. Dit is een niet-verzadigbaar systeem. Dit
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DGKstudent55. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.74. You're not tied to anything after your purchase.