Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie (6461PS007Y_2324_S2)
Summary
Samenvatting Ontwikkeling- en Onderwijspsychologie (volledig, duidelijk)
8 views 0 purchase
Course
Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie (6461PS007Y_2324_S2)
Institution
Universiteit Leiden (UL)
Dit document is een samenvatting van het vak Ontwikkeling- en Onderwijspsychologie . Dit vak wordt in het eerste jaar van de studie Psychologie gegeven. De samenvatting bestaat uit 31 pagina's. Het omvat de belangrijke stof van het vak. De schrijver heeft er een 7.0 mee weten te behalen.
Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie (6461PS007Y_2324_S2)
All documents for this subject (33)
Seller
Follow
SlimPsychologie
Content preview
Tentamenstof Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie
Hoofdstuk 1
Aristoteles: ‘Begint het prenatale leven met een volledig gevormd individu, bestaande uit
een compleet geheel van kleine onderdelen, of ontwikkelen die vele onderdelen van de
mens zich achtereenvolgens?’
Epigenese: de noodzaak van nieuwe structuren en functies tijdens de ontwikkeling
Gameten: geslachtscellen, deze bevatten de helft van het genetisch materiaal dat in andere
lichaamscellen te vinden is, namelijk 23 chromosomen
Meiose: vorm van celdeling waarbij de zaadcel en de eicel beide telkens slechts 1
chromosoom ontvangen van alle 23 chromosomenparen in alle andere lichaamscellen,
gameten worden geproduceerd. Hierdoor bevat de combinatie van een ei- en zaadcel een
normale hoeveelheid genetisch materiaal
Voortplantingsproces:
1. Een eicel komt vrij uit een van de eierstokken in een aangrenzende eileider
2. Als de eicel door de eileider naar de baarmoeder gaat, laat het een chemische stof
los die zaadcellen aantrekt
3. Als geslachtsgemeenschap plaatsvindt rond het tijdstip waarop een eicel vrijkomt, is
conceptie (samensmelting zaadcel en eicel) mogelijk
4. Bij een zaadlozing komen 500 miljoen zaadcellen vrij. Het kopje bestaat uit genetisch
materiaal en de staart is er voor voortbeweging. Om een ‘kandidaat’ te zijn, moet een
zaadcel een afstand van 6-7 cm afleggen naar de eileider gedurende 6 uur.
Ongeveer 200 zaadcellen halen de eicel
5. Wanneer één zaadcel door het celmembraan van de eicel breekt, vindt er een
chemische reactie plaats waardoor het celmembraan van de eicel zich sluit. Dit
voorkomt dat andere zaadcellen de eicel binnendringen
6. De staart laat los en de inhoud van de kop vermengt zich met de eicel, waarna de
celkernen binnen enkele uren samensmelten
7. De bevruchte eicel (zygote) bevat nu het volledige menselijke genetische materiaal
Redenen voor hoge mislukkingspercentage:
- Toeval, veel zaadcellen komen niet vooruit omdat ze met elkaar in de knoop raken of
omdat ze de verkeerde eileider kiezen
- Deel van de zaadcellen heeft defecten waardoor de cellen zich niet kunnen
voortbewegen
‘Survival of the fittest’: de gezondste en sterkste zaadcellen bereiken de eicel
Mitose: binnen 12 uur na de bevruchting begint de zygote zich te delen en produceert
steeds identieke cellen
Celmigratie: nieuwgevormde cellen verplaatsen zich naar verschillende delen van het
embryo
Celdifferentiatie: de cellen van een embryo (embryonale stamcellen) zullen zich
specialiseren tot bepaalde celtypen van het menselijk lichaam. Tot welk celtype ze zich
ontwikkelen wordt bepaald door de plaats van de cel en de genexpressie (welke genen in de
cel aan staan)
,Als androgenen aanwezig zijn, ontwikkelen zich mannelijke genitaliën, niet -> vrouwelijk. De
bron van androgenen is de mannelijke foetus zelf die dit na 8 weken via de testes
produceert.
Op de 4de dag na de bevruchting organiseren de cellen zich tot een holle bolvorm met een
massa cellen (binnenste celmassa) aan één kant. Nu kan een eeneiige tweeling worden
gevormd door de binnenste celmassa in tweeën te delen.
Een week na de bevruchting vindt innesteling in de baarmoederwand plaats en de zygote
wordt zo voor voedingsstoffen afhankelijk van de moeder. Nu gaat de zygote zich verder
differentiëren. De binnenste celmassa wordt het embryo, de rest van de cellen vormt het
ondersteunende systeem (vruchtzak en placenta).
De binnenste celmassa verandert van één laag naar drie lagen met elk een ander doel:
- Buitenste laag: zenuwstelsel, nagels, tanden, binnenkant van de oren, lens van de
ogen, buitenste laag van de huid
- Middelste laag: spieren, botten, bloedsomloop, binnenste laag van de huis en
andere interne organen
- Binnenste laag: spijsverteringsstelsel, longen, urinewegen en klieren
In het midden van de buitenste laag vormt zich een U-vormige groef, waardoor uiteindelijk de
neurale buis ontstaat. Eén uiteinde van de neurale buis zal uitgroeien tot de hersenen en de
rest wordt het ruggenmerg.
Vruchtzak: membraan gevuld met vruchtwater waarin de foetus drijft. Fungeert als een
beschermende buffer en zorgt voor een relatief stabiele temperatuur
Placenta: zorgt voor uitwisseling van stoffen via de bloedbaan tussen foetus en moeder. Het
zorgt ervoor dat het bloed van de foetus en de moeder niet vermengen. Het is
semipermeabel (alleen een selectie stoffen kan er doorheen). Het produceert oestrogeen om
de bloedtoevoer naar de baarmoeder te bevorderen en progesteron dat voorkomt dat de
baarmoeder samentrekt.
Cephalocaudale ontwikkeling: het hoofd ontwikkelt zich eerder dan het lichaam
4 weken na de bevruchting: embryo is licht gebogen. Het gezicht wordt gevormd uit de vier
plooien aan de voorkant van het hoofd. Oeroor ontstaat -> werkende bloedcirculatie. Arm- en
beenknoppen zijn aanwezig.
5,5 week oude foetus: neus, mond en gehemelte vormen losse structuren. 3 weken later zijn
ze af. Gespleten gehemelte (afwijking) ontwikkelt in dit stadium.
9 weken: groot hoofd door versnelde hersengroei. Ogen, oren, vingers en tenen gevormd.
Inwendige organen aanwezig maar niet voltooid. Geslachtsdifferentiatie begonnen.
Laatste 5 maanden: versnelling groei van onderlichaam. Versnelde bewegingen,
ademhalingsbewegingen en enkele reflexen. Uitwendige geintaliën zijn zichtbaar ontwikkeld.
18 weken: foetus heeft haar en vettig laagje dat de huid beschermt tegen langdurige
aanwezigheid in het vruchtwater. Gezichtsuitdrukking zichtbaar. Foetus wordt groter en
zwaarder waardoor er minder ruimte is in de vruchtzak en hij minder kan bewegen.
,28 weken: hersenen en longen ontwikkeld. Ogen openen en bewegen. Foetus hoort en
reageert op geluiden
6 weken: foetus begint hoofd en wervelkolom te bewegen. Eerste bewegingspatroon is de
hik -> reflex die de foetus voorbereiden op borstvoeding door lucht in de buik te verwijderen.
Slikreflex: foetus slikt vruchtater in dat door het spijsverteringsstelsel wordt verwerkt
Ademhaling: foetus traint zijn longe door ‘foetale ademhaling’: het in en uit bewegen van de
borstkaswand, waardoor kleine hoeveelheden vruchtwater in en uit de longen komen.
Fylogenetische continuïteit: idee dat de mens vanwege onze overeenkomstige
evolutionaire geschiedenis kenmerken en ontwikkelingsprocessen deelt met andere soorten.
De foetus kan horen omdat de hartslag van de foetus toeneemt bij het horen van de stem
van zijn ouders
Webb: prematuren die geluiden uit de baarmoeder te horen kregen, hadden een grotere
auditieve cortex dan de controlegroep
Gewenning: afname van de respons op herhaalde stimulatie, bewijs van leren en geheugen.
Dishabituatie: foetus van 30 weken vertoont gewenning aan visuele en auditieve stimuli ->
leren en kortetermijngeheugen -> centrale zenuwstelsel voldoende ontwikkelt
Een foetus leert en onthoudt het geluid van zijn moeders stem. Zelfs na de geboorte
herinnert hij zich de ervaringen uit de baarmoeder.
Geuren en smaken worden door baby’s uit de maag onthouden. Als moeder iets veel eet
tijdens haar zwangerschap kan haar kind later een voorkeur hebben voor dat eten.
Teratogenen: deze kunnen foetussen aantasten. Het heeft de meeste invloed tijdens het
vormen van de basisstructuren van de belangrijkste organen. Voorbeeld: thalidomide kan
leiden tot misvorming van de ledematen.
Dosisresponsrelatie: hoe groter de blootstelling aan een teratogeen, hoe groter de kans dat
de foetus schade oploopt en hoe ernstiger die schade zal zijn.
Foetale programmering: late opkomst van effecten van prenatale ervaringen die de
fysiologische setpoints programmeren die daardoor de fysiologie in de volwassenheid zullen
bepalen.
Individuele verschillen in genetische verwachting bepalen de effecten van teratogenen.
Antidepressiva: of het echt gevaarlijk is voor de foetus is onduidelijk. Een oplossing is het
gebruiken van niet-farmaceutische behandelingen voor depressie.
Opioïden: pijnstillers, schadelijk voor foetus omdat zij verslaafd raken -> drugsontwenning
bij geboorte (Neonataal abstinentiesyndroom (NAS)) -> laag geboortegewicht, slechte
ademhaling en voedingsproblemen.
Drugs: schadelijk doordat ze neurotransmitters nabootsen dat een negatief effect hebben op
de ontwikkeling van de hersenen.
, Roken: weinig zuurstof -> ontwikkelingsproblemen, lager IQ, gehoorproblemen, ADHD en
kanker, verhoogd risico op SIDS ((wiegendood) sudden infant death syndrome))
Alcohol: hersenletsel, schade, FASD (Foetaal Alcohol Spectrum Stoornis), foetus slecht in
staat op alcohol uit bloed te verwijderen -> blijft langer in systeem.
Baby’s van moeders jonger dan 15 jaar hebben een grotere kans om voor hun eerste
levensjaar te overlijden. Oudere moeders lopen ook een groter risico voor zichzelf en de
baby -> meer kans op de ontwikkelingsstoornis autismespectrumstoornis (ASS).
Ondervoeding kan bij een foetus leiden tot verminderde prestaties bij aandachtstaken en
vroegtijdig verouderde hersenen. De inname van foliumzuur (in granen) is belangrijk om
neuraalbuisdefecten zoals spina bifida te voorkomen.
Ziekten die dramatische gevolgen kunnen hebben voor een foetus:
- Cytomegalovirus (CMV): herpesvirus, kan leiden tot blindheid, doofheid en schade
aan het centrale zenuwstelsel
- HIV: kan tijdens zwangerschap/geboorte worden doorgegeven, meestal niet
- Rubella: 3-daagse mazelen, gevaarlijk bij vroeg in zwangerschap
- Griep: geeft 3x hogere risico op schizofrenie
- Zika-virus: veroorzaakt microcefalie (klein hoofd) -> beroerte, zintuigelijke problemen
Moeders met constante stress veroorzaken veranderingen in de HPA-as en hoger
cortisolniveau bij de foetus. Kan de omgang met stress op latere leeftijd beïnvloeden.
Hoofdstuk 2
Gehechtheidstheorie: deze is gebaseerd op het idee van een competentiegerichte baby,
die zijn primaire verzorger gebruikt als veilige basis.
Overlevingskans wordt vergroot door dichtbij verzorger te zijn (voedsel, bescherming)
Emotioneel veilig voelen en daardoor wereld verkennen (geen angst)
Vorm van co-regulatie die helpt het niveau van opwinding en emoties te beheersen
Het hechtingsproces heeft een aangeboren basis, maar de ontwikkeling en de kwaliteit ervan
zijn sterk afhankelijk van de aard van de ervaringen met de verzorger. 4 stadia:
1. Preattachment (0 – 6 weken): baby produceert aangeboren signalen die verzorgers
oproepen en de baby wordt getroost door het bieden van interactie
2. Gehechtheid-in-wording (6 – 8 weken): baby’s beginnen te reageren op vertrouwde
mensen. Lachen, brabbelen, makkelijker gekalmeerd. Baby’s vormen verwachtingen
over hoe hun verzorger op hun behoeften zal reageren en vertrouwen ontwikkelen
3. Duidelijke gehechtheid (8 weken – 1,5 jaar): baby’s zoeken actief contact met
verzorgers. Kan begroeten en (verlatings)angst vertonen. Moeder is vellige basis.
4. Wederzijdse relaties (> 1,5 jaar): toenemende cognitieve en taalvaardigheden
stellen peuters in staat gevoelens, doelen en motieven van hun ouders te begrijpen
en dit te gebruiken om hun inspanningen om dicht bij hun ouders te zijn te
organiseren. Meer wederzijds gereguleerde relatie. Scheidingsangst neemt af.
Intern werkmodel van gehechtheid: mentale voorstelling van het zelf, van
gehechtheidsfiguren en van relaties in het algemeen. Dit beïnvloedt interacties die het kind
heeft tijdens de kindertijd en later in het leven.
Ainsworth concludeerde dat twee factoren inzicht geven in de kwaliteit van de gehechtheid
van het kind aan de verzorger:
1. De mate waarin het kind zijn primaire verzorger als veilige basis kan gebruiken
2. Hoe het kind reageert op korte scheidingen van en herenigingen met de verzorger
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SlimPsychologie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.05. You're not tied to anything after your purchase.