100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Volledige samenvatting demografische ontwikkelingen en maatschappelijke veranderingen. $4.31   Add to cart

Summary

Volledige samenvatting demografische ontwikkelingen en maatschappelijke veranderingen.

 299 views  9 purchases
  • Course
  • Institution

Dit is een volledige samenvatting van het vak demografische ontwikkelingen en maatschappelijke veranderingen gegeven door Mieke Verhaeghe. Zelf haalde ik met deze samenvatting 14/20

Last document update: 5 year ago

Preview 5 out of 64  pages

  • May 11, 2019
  • May 22, 2019
  • 64
  • 2018/2019
  • Summary
avatar-seller
Demografische ontwikkelingen en
maatschappelijke veranderingen
Deel 1: Verschillende vormen van sociale ongelijkheid
Thema 1: Sociale stratificatie
1.1. Wat is sociale stratificatie?

Sociale stratificatie:

 Begrip uit de geografie toegepast op de menswetenschappen.
 Een rotswand bestaat uit verschillende lagen die min of meer homogeen zijn
samengesteld.
 Gelaagdheid van de samenleving.
 zoals bij de rotswand, binnen een bepaalde laag gelijken de mensen op elkaar. Ze
onderscheiden zich van mensen uit andere lagen.
 we zien een hiërarchie in de samenleving.
 Geïnstitutionaliseerde sociale ongelijkheid.
 De sociale lagen zijn een min of meer stabiel gegeven.

Sociale ongelijkheid = een hogere of lagere positie op de maatschappelijke ladder innemen.

 Je positie bepaalt je toegang tot middelen  sociaaleconomische positie.
Er is een hiërarchie van mensen die hoog staan en mensen die laag staan. Hoe hoger je staat
hoe meer toegang je hebt tot middelen (beter gepositioneerd, rijker sociaal netwerk, …).
 Er wordt een verschillende waardering aan posities toegekend  sociaaleconomische status.
 Er is een link met macht:
o Hoe hoger je staat op de ladder, hoe meer macht je hebt. (ook meer
verantwoordelijkheid)
o Macht is nodig om een positie te verwerven of te behouden.

Opm.: We gebruiken verder altijd ‘sociaaleconomische status’ die gaat over zowel de posities als de
waardering die eraan gekoppeld wordt.

Er wordt vaak gezegd dat mensen zelf keuzes kunnen maken over voeding, job, inrichting van hun
huis, … maar mensen in armoede krijgen hiervoor de kansen niet.



Er zijn verschillende levensmiddelen
die onderling verweven zijn. De mate
waarin je toegang hebt tot deze
levensmiddelen bepaalt de
levenskwaliteit, welvaart & welzijn en
levenskansen en -keuzes.




1

,Drie essentiële factoren die je positie bepalen:

 Beroepsstatus/tewerkstelling
 Financiële middelen Onderlinge verwevenheid, indien niet:
 Opleidingsniveau statusincongruentie

Statusincongruentie = een toestand waarbij de verhouding tussen de verschillende
statuscomponenten maatschappelijk als onevenwichtig worden gedefinieerd omdat de ene status te
ver van de andere afstaat.

Armoede:

 In essentie een gebrek aan financiële middelen.
 Hangt vaak samen met tewerkstelling en scholing (bv. veel laaggeschoolden leven in
armoede)
 Hangt duidelijk samen met alle aspecten van leven(skwaliteit).

‘klassieke’ definitie armoede:
“Armoede is een netwerk (verwevenheid van de levensdomeinen) van sociale uitsluiting dat zich
uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen
van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen
kracht overbruggen.”

 accentueert belang van:

 Breuklijn
 Meerdere gebieden: elk van de
levensdomeinen is belangrijk
 Zowel individuele als collectieve bestaan

De mensen zitten verweven in het armoedeweb, ze
zitten erin vast.

Begrippen op een rijtje

Sociale differentiatie:

 Verschillende mensen voeren verschillende gespecialiseerde taken uit/hebben verschillende
gespecialiseerde rollen.
 Geen (sterk uitgesproken) verschillen in toegang tot middelen.
 Geen (sterk uitgesproken waardeverschillen.

 Hier is de samenleving niet gelaagd (enkel bij jagers en voedselverzamelaars). Ze hebben allemaal
dezelfde toegang tot de middelen in de samenleving ondanks hun verschillende functies. De sociale
stratificatie is dus zo goed als universeel maar niet bij de jagers en voedselverzamelaars.

Sociale ongelijkheid:

 Mensen hebben ongelijke toegang tot gewaardeerde middelen naargelang hun positie.
 Waardeverschillen naargelang hun positie.




2

,Sociale stratificatie:
 geïnstitutionaliseerde vorm van sociale ongelijkheid.

 Relatief stabiel verankerd
 (H)erkend door leden van de samenleving  iedereen weet tot welke
laag hij/zij behoort.
 Impliciete of expliciete regels voor verdeling.
Bv. een slaaf kan niet trouwen met de dochter van de farao.
 Allerlei reproductiemechanismen:
o Via sociale groepen
o Via leefvormen  zie verder
o Via onderwijs

Heel continuüm tussen gesloten en open samenlevingen.
Open  je kan van laag veranderen.
Gesloten  lagen zijn dicht, je kunt er niet door.
Permeabiliteit: hoeveel sociale mobiliteit is mogelijk?

Sociale mobiliteit =
horizontaal  je blijft op dezelfde positie (trap) staan, bv. Je werkt als kuisvrouw bij een bepaalde
organisatie en gaat in een andere organisatie als kuisvrouw werken.
Verticaal  opklimmen of zakken van positie (trap), bv. een zorgkundige die studeert voor
verpleegster en opklimt tot hoofdverpleegster.

Belang van verticale mobiliteit:

 Opwaarts vs. neerwaarts
 Intragenerationeel (binnen je eigen leven) vs. Intergenerationeel (over generaties
heen)

Positionele mobiliteit = volledige positie krijgt een lagere status, bv. onderwijzer: vroeger 1 van de
weinigen die kon schrijven, nu veel van zijn belang verloren.

1.2. Drie basiscomponenten

Drie essentiële factoren in de huidige samenleving:

 Financiële middelen (economische dimensie)
 Tewerkstelling/beroepsstatus (sociale dimensie) Onderlinge verwevenheid
 Opleidingsniveau (culturele dimensie

1. Financiële middelen

Functionalistische visie = we vinden het logisch dat iemand veel verdient omdat hij een belangrijke
functie heeft.

Financiële middelen zijn van belang in het onderzoek naar armoede en sociale ongelijkheid.

Armoede

 Klassiek gemeten door armoederisicodrempel
 Zie ook idee referentiebudgetten



3

,Armoederisicodrempel = men wil de grens stellen, vanaf wanneer is men arm?  Wanneer je minder
dan 60% van mediaan verdient loop je risico.

Referentiebudget = er werd bepaald hoeveel je nodig hebt in welke situatie. Maatschappelijk
werkers gebruiken dit wanneer er om extra’s bovenop de uitkeringen wordt gevraagd want de
uitkeringen voldoen niet aan de referentiebudgetten, het is dus niet genoeg om een menswaardig
bestaan te leiden.

Sociale ongelijkheid

 Typisch uitgedrukt aan de hand van ongelijkheid inzake financiële middelen.
 Bv. Gini-coëfficiënt en inkomenskwintielverdeling

Bij de jagers en voedselverzamelaars waren er geen voedseloverschotten (ze verplaatsten zich en
voedseloverschot was alleen een extra last).

Ontstaan stratificatie: bij sedentaire (landbouw)samenlevingen (Blumberg):

 De productie werd een minder collectief gebeuren in vergelijking met de jagers en
verzamelaars.
 Er ontstonden voedseloverschotten, de mensen trokken niet meer rond.
o De overschotten werden gestockeerd in
schuurtjes  leidde ertoe dat er ongelijke
toegang was tot het surplus uit de landbouw
(overschotten werden geclaimd en verdeeld).
o De mensen gingen zichzelf grond toe-eigenen
die ze afbakenden.  Ook hier ongelijke
toegang, wanneer je bv. een bron in je
grondgebied had kon je beslissen wie water
kreeg en wie niet en wat je teelde.

 Er was hierdoor een toenemend belang van de familie voor
het behoud van stratificatie. Erfrecht ontstond in deze periode want mensen wilden dat hun
grondbezit na hun dood naar hun kinderen ging.

Geld is ontstaan als middel van uitgestelde ruil.
Vroeger werden goederen geruild, door het ontstaan van geld werd een goed geruild voor geld die
vervolgens kon gebruikt worden voor het kopen van een nieuw goed.




Analyse Marx: kapitalistische systeem:
In de laatste fase is geld (en grondbezit) geëvolueerd van middel naar een doel op zich. Van geld is er
nooit genoeg.
 Productie is hierdoor gericht op winst, niet op gebruikswaarde of consumptie.
Goederen hebben vaak een beperkte waarde, het is snel verzadigd.
Bij materiële zaken gaan mensen sneller delen, bij geld niet.


4

, Bv. Je krijgt 10 broden van een bakker die er te veel gemaakt heeft. Je gaat ze uitdelen omdat 10
broden voor jou alleen te veel is; had je in plaats daarvan 20 euro gekregen had je niets uitgedeeld.

2. Tewerkstelling – zie Erikson, Goldthorpe & Portocarero (beroepsclassificatie)

I: hogere leidinggevende en professionele beroepen (inclusief grote
ondernemers)
II: middelbare leidinggevende en professionele beroepen
IIIa: hogere routine hoofdarbeid
IIIb: lagere routine hoofdarbeid
IVa: kleine zelfstandigen met personeel
IVb: kleine zelfstandigen zonder personeel
IVc: zelfstandig boeren
V: leidinggevende handarbeid
VI: geschoolde handarbeid
VIIa: halfgeschoolde en ongeschoolde handarbeid
VIIb: landarbeiders


Het is de oudste van de drie factoren als basis van differentiatie en later stratificatie.

Ondertussen al veel veranderingen:

 Oude en nieuwe beroepen
 Positionele mobiliteit, bv. onderwijzers

Basis van focus van verschillende visies op stratificatie:

 Bv. functionalistische verklaring
 noodzaak sociale stratificatie gebaseerd op beroepen
 Bv. conflictsociologische verklaring
 sociale stratificatie op basis van relatie tot productiemiddelen (klassen)

Maar het is ook ruimer dan beroepsstatus (gaat over wie beroep heeft).
Ook kloof (breuklijn) tussen al dan niet tewerkgestelden!  langdurig werklozen/zieken als
kwetsbare groep.

3. Opleiding

Dit is de culturele component, wordt steeds belangrijker.

Er is een onderlinge verwevenheid tussen de drie
basiscomponenten, hierin is er een toenemend belang van
scholing.

Postindustriële samenleving:

 Kenniseconomie
 Jobs verdwijnen door technologie en lageloonlanden
 meer nood aan hooggekwalificeerde krachten = duale arbeidsmarkt
 niet het aantal jobs, maar het soort jobs verandert!




5

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller meredithhuyghebaert. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.31  9x  sold
  • (0)
  Add to cart