DEEL 1: DIAGNOSTIEK VAN KIND EN OMGEVING: WAT, WAAROM EN HOE?
HOOFDSTUK 1
In dit hoofdstuk reflecteren we volgens de FACE-methode over hoe je denkt en voelt over de diagnostiek van
het kind en zijn omgeving.
1.1. WAT ROEPT DIAGNOSTIEK INTUÏTIEF OP?
Diagnostiek gaat breed over professioneel, met name vakkundig en doelgericht, oordelen.
De aanvraag focust vanuit het cliëntsysteem vaak op het kind, dat niet altijd bewust een probleem ervaart (kind
is zelden de aanmelder). Meestal meldt het gezin zich aan die ondanks vrijwillige aanmelding niet altijd bereid
is om te laten onderzoeken hoe het mogelijks tot de problemen bijdraagt of eraan kan werken.
Belangrijk is om alle betrokkenen (school, verwijzers, ouders, ...) en hun eigen kijk op de situatie in kaart te
brengen. Tegelijk omvat diagnostiek interacties waardoor persoonlijke indrukken en gevoelens automatisch
betrokken zijn bij diagnostiek. We kunnen stellen dat diagnostiek automatisch ons eigen denken en voelen en
dat van het cliëntsysteem activeert.
De basis van transparant oordelen leg je door direct je eigen denken en voelen bij de diagnostiek te verkennen,
op die manier heb je vanaf de start aandacht voor je impliciete oordelen die je vervolgens kan aftoetsen aan de
inzichten die samengaan met professioneel oordelen.
Diagnostiek roept bij iedereen automatische gedachten en gevoelens op, zeker bij kinderen die nog kwetsbaar
zijn. Iedereen heeft op een of andere manier ervaring met opvoeding en gezin. Ondanks iedereen hier
(goedbedoelde) adviezen of meningen over heeft krijg je als professional een soort aura toebedeeld met de
verwachting dat je het allemaal weet of dat je direct voor oplossingen kunt zorgen.
Relationele vaardigheden en diagnostiek: vaardigheden hierin zijn zeker vereist om alle betrokkenen en hun
eigen individuele denk- en voelswijze te erkennen. Je moet je kunnen verplaatsen in de beleving van het kind
en de ouders/opvoeders. Dit heeft invloed op de kwaliteit van diagnostiek en tot de manier waarop het gezin
zich tot jou verhoudt en welke informatie het vrijgeeft.
Dus: diagnostiek omvat handelingen om vakkundige en doelgerichte oordelen te bieden voor het kind en zijn
omgeving. Hierin zien we cognitieve uitdagingen (je brein die met een veelheid aan info aan de slag moet gaan)
en emotionele uitdagingen (door de activering van je eigen gevoelens en die van het kind en het gezin).
1.2. WAT IS DIAGNOSTIEK? VAN INTUÏTIE NAAR WERKDEFINITIE
Doel:
- Aantoonbaar weten wat je doet (vakkundig), waarom je het doet en hoe je het moet doen
- Doelgericht (ondanks meteen interveniëren soms efficiënter lijkt in termen van tijd of middelen)
,Waarom (geen) diagnostiek?
- Verduidelijking van de situatie
- Interventie is meteen noodzakelijk om verdere escalatie te vermijden
Let op: indien je direct ingrijpt moet je opletten voor onbewuste en impliciete oordelen die je maakt. Let er ook
op dat je steeds overzicht schept in klachten én mogelijkheden, dat je de hele situatie benoemt en deze het
advies duidelijk maken.
Diagnostiek doe je om te onderkennen of beschrijven, om te verklaren of te begrijpen. Met diagnostiek wil je
een situatie herkennen en benoemen, en de aard of de oorzaken ervan begrijpen. In jeugd- en gezinswerk
maak je dit doel handelingsgericht door hieruit handvaten ad te leiden voor zorg of hulp. Einddoel is om samen
te beslissen of en welk hulptraject raadzaam is.
Diagnostiek = vakkundig en doelgericht oordelen. Je creëert overzicht en inzicht om je advies transparant te
verantwoorden vanuit de informatie over het kind en zijn omgeving.
1.3. WELKE VORMEN VAN OORDELEN OMVAT DE DIAGNOSTIEK?
De manier waarop je informatie verzamelt en verwerkt leidt tot verschillende soorten van oordelen:
- Impliciet en expliciet
- Vrij en systematisch
- Participerend en niet participerend
Impliciet oordelen: je verwoordt niet altijd wat je denkt en hoe je je voelt of waarom je je zo voelt. Vaak
gebeurt dit onbewust en lijkt het op alledaags oordelen. Deze automatische, niet professionele oordelen vanuit
je gevoelens en je automatische denkfouten moet je uitdagen in diagnostiek.
Expliciete oordelen: professionele oordelen uit vakkundige kennis en doelen en dit met systematische
informatieverwerving. Bewust proces van denken en handelen waarbij je gericht informatie verzamelt om
vragen over de situatie van het kind te beantwoorden. Wanneer je beseft dat je oordeelt over verkregen
informatie kun je dit bijstellen maar heb je hiervoor herkenning nodig van je eigen gevoelens zodat de
diagnostiek over het kind blijft gaan en niet over jezelf.
Vrij oordelen: zonder voorafgaand plan conclusies trekken. Je laat je leiden door het verloop van je eigen
gedachten en gevoelens en die van het kind en het gezin.
Systematisch oordelen: omvat minstens een basisplan van hoe je de informatie verzamelt en verwerkt.
Bijvoorbeeld je maakt volgens de vragen bij de aanmelding een overzicht van alle klachten en van alles wat nog
goed gaat om een psychologische balans te maken en handvaten te vinden voor verandering. Je gaat je
professionele kwaliteit va oordelen bewaken door ze zo betrouwbaar en valide mogelijk te maken.
Betrouwbaar oordeel: standvastig in tijd en tussen beoordeelaard
Valide oordeel: je meet wat je wilt meten
Niet-participerend: je neemt alleen de rol van diagnosticus op met het kind en het gezin. Je focus is
professionele oordeelsvorming tijdens de diagnostiek.
Participerend: naast de rol van diagnosticus heb je tegelijk ook een rol als behandelaar met het kind.
Bijvoorbeeld als leefgroepbegeleider in een observatie- en oriëntatiecentrum heb je een pedagogische rol met
een groep kinderen met wie je het alledaagse leven deelt. Daarnaast bespreek je ook je professionele oordelen
,in een interdisciplinair team uit om te beslissen wat er aan de hand is en wat er best gebeurt. Deze dubbele rol
is waardevol maar wel een uitdaging voor de diagnostiek. Je kan het kind observeren ongeacht de duur van een
testafname, je hebt weet van het dagelijks functioneren wat de ecologische validiteit verhoogt maar deze
oordelen zijn vaak vrij en impliciet, je verwerkt doorlopend informatie en bent vaak emotioneel betrokken.
Dus: impliciet en expliciet vullen elkaar meestal aan, je kan impliciete oordelen niet uitschakelen. Enkel
wanneer je planmatig informatie (systematisch) verzamelt om bewust vragen te beantwoorden kan je
diagnostiek transparant verantwoorden. Deze planmatigheid wordt bevorderd door een niet-participerende
rol.
1.4. WELKE VORMEN VAN MAATSTAVEN OMVAT DE DIAGNOSTIEK?
De beschrijving en verklaring van informatie kan op verschillende manieren gebeuren:
Categorische ordening: probleemsignalen groeperen in een klinisch integratief beeld dat aan- of
afwezig is (bv. ADHD, ASS, ...)
Dimensionele ordening: drukt een mate van gedrag of functioneren uit
o Als je een vragenlijst gebruikt om hieruit bijvoorbeeld af te leiden hoe opstandig iemand is
door dit te vergelijken met kinderen van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht dan ga je
nomothestisch te werk. Vaak doe je dit spontaan en impliciet, dus subjectief. Belangrijk dus
om deze duiding te verantwoorden met onderbouwde vakkundige kennis zoals
testuitkomsten.
o Ideografisch: toets het gedrag of functioneren van de persoon af aan wat voor zijn eigen
context adaptief of gunstig is. Er bestaat geen vaste regel om uiteindelijk te beslissen wat
voor specifieke situatie van een kind bevorderlijk is.
Doel: informatie expliciet en transparant te duiden vanuit vakkundige maatstaven.
1.5. DIAGNOSTIEK BIJ HET KIND? OORDELEN IN CONTEXT
Wat maakt kinddiagnostiek zo uniek?
Kinderen zijn nog in volle ontwikkeling: elke diagnostische stap (vraag en informatie) moet in het perspectief
van de ontwikkeling én de context van het kind geplaatst worden. Dit kent uitdagingen:
De aanmelding: kind meldt zichzelf zelden aan ondanks het de focus van de aanmelding is =
kinddiagnostische paradox. Hierbij moet je jezelf afvragen of de aanmelder en de jeugdige de reden
van aanmelding gelijk beleven. Vaak zijn verwijzers derden zoals de school, wat het nog delicater
maakt. Belangrijk is om af te toetsen in welke mate iedereen het eens is over de situatie en hoe
dringend deze is.
Het kind is als minderjarige afhankelijk van de ouders en de behandelaar. Deze positie dwingt het kind
feitelijk tot deelname waardoor de hulprelatie extra aandacht vraagt. Het kind moet jou en de
diagnostiek vertrouwen om zijn beleving met je te delen. Hiernaast moet je jezelf ook (ethisch)
afvragen op welk moment en hoe je met de ouders of anderen deelt wat het kind met je deelt.
Het ontwikkelingsniveau van het kind: kinderen zijn doorgaans minder verbaal dan volwassenen. Hoer
het kind zich verbaal uit en wat het verbaal begrijpt bepaalt zo op welke manier je informatie kunt
verzamelen. Daarnaast moet je ook aandacht hebben voor wat het kind kan bevatten. De emoties,
metacognitie en zelfsturing van het kind ontwikkelen zich nog en dit wellicht moeizamer in een
atypisch traject. Daarom moet je geschikte methoden inzetten om de zelfexpressie van het kind te
faciliteren, met name de communicatie van wat en hoe het denkt en voelt.
, De variabiliteit van de ontwikkeling leidt tot extra aandachtspunten voor hoe je kindinformatie duidt.
Dit maakt dat er enerzijds geen vaste maatstaf is en anderzijds spontante wijzigingen in de context of
beperkte interventies zorgen voor snelle en/of grote effecten.
Dus: diagnostiek bij kinderen is uniek door hun ontwikkeling en afhankelijkheidspositie.
1.6. HET KIND IN CONTEXT? DIAGNOSTIEK VAN DE OPVOEDING EN HET GEZIN!
Door de kinddiagnostische paradox moet je altijd met de omgeving werken, doe je dan eigenlijk aan
gezinsdiagnostiek? Nee, maar wanneer dan wel?
Voorbeeld: Mara en mama Naomi die beide klachten hebben over het gezinsfunctioneren na het vertrek van
papa.
Voorbeeld: Jasper die redelijk verwaarloosd overkomt, ondanks de kindfocus zijn er direct vragen over de
opvoeding en gezinscontext.
Kindsignalen kunnen m.a.w. gelinkt zijn aan een situationeel probleem dat oorspronkelijk bij de ouder ligt. Ook
bij een dringende aanmelding met een focus buiten het gezin, zoals de school, is de verkenning van opvoeding
en gezin zinvol. Ze helpt je om gericht de wenselijke vorm en inhoud van een interventie te kiezen en te
beargumenteren. Dit geldt ook in positieve zin om krachten voor succesvolle begeleiding te vinden.
Dus: kinddiagnostiek is uniek omdat zelfs bij aanmeldingen met een kindfocus het inzicht altijd vergroot als je
ook de opvoeding en de gezinssituatie doorlicht. Je zoekt vaak handvaten in de thuiscontext en niet zelden
draagt de thuiscontext op een of andere manier bij tot het probleem.
1.7. VAKKUNDIGE KINDDIAGNOSTIEK? VIER PIJLERS, MET ZELFBESTURING!
Kwaliteitsvolle kinddiagnostiek is evidence-based: ze vergt dat je de werkwijze en de oordelen met het kind en
zijn omgeving vanuit vakkundige ‘evidentie’ of argumenten onderbouwt. Ze geldt voor een meer vergelijkend
kwalitatieve focus in empirisch georiënteerde diagnostiek. Ze geldt echter ook voor een meet individueel-
kwalitatieve focus in hermeneutisch georiënteerde diagnostiek.
De kinddiagnostiek bevat vier pijlers die je moet trainen:
1. Vakinhoud: om vakinhoudelijke vragen te beantwoorden heb je vakkennis nodig over de typische en
de atypische kindontwikkeling, (dis)functionele eigenschappen van de opvoeding en het gezin. Over
iedere doelgroep en problematiek moet je kennis opdoen, tijdens je opleiding en erna, in bij- en
nascholingen.
2. Proces en cyclus: diagnostiek kent een cyclus, dit is een afgebakend verloop in de tijd dat zich mogelijk
herhaalt. De cyclus doorloop je in een proces, met name een geheel van handelingen, denken en
voelen om je oordelen op te bouwen. Om dit proces transparant te verantwoorden, maak je het bij
voorkeur planmatig. Een onderbouwd proces van vraag en antwoord vertrekt van de aan- en
hulpvragen, vordert door informatieverzameling en -verwerking tot aan het besluit met advies voor
het kind. Hierover rapporteer je in een blijvend eindproduct.
3. Multi-informant en multi-method: het planmatig proces van vakkundig oordelen gaat concreet samen
met keuzes van methoden om consistente en geldige informatie van het kind en zijn omgeving te
verzamelen. De kinddiagnostiek gaat over het verzamelen van informatie van verschillende
betrokkenen met verschillende methoden. Je kan observeren, interviewen, testen afnemen, ... De
meetwijze legt vervolgens vast welke soort informatie je krijgt en war je hieruit mag besluiten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller syriafarroni. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.