Uitgebreide samenvatting van alle hoofdstukken die gekend moeten zijn, incl. lesnotities, boek van 700 blz hierin gecomprimeerd zodat je toch alle kennis meekrijgt die belangrijk is. Incl. schema's, samenvattingen, afbeeldingen die belangrijk zijn, experimenten die belangrijk zijn ... Gebaseerd op...
Algemene Psychologie – Prof Notebaert
Hoofdstuk 1: Wat is psychologie
1.1 een definitie van de psychologie
• Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij de
gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag
ten grondslag liggen.
o Wetenschap: gebaseerd op empirische evidentie i.p.v. persoonlijke overtuiging
o Gedrag: wordt bestudeerd d.m.v. systematische observatie en manipulatie
o Interne processen: probeert men te begrijpen door theorieën op te stellen die aan
de grondslag liggen van het gedrag.
• We bestuderen het zichtbare (gedrag) om de interne processen te begrijpen.
CONCLUSIE:
Psychologen proberen menselijk gedrag beter te begrijpen. Daartoe zullen ze gedrag op een
systematische manier observeren en kijken hoe het beïnvloed wordt door gebeurtenissen in de
omgeving (die ze soms zelf aanbrengen).
Systematisch empirisme is het ‘paradigma’/wetenschappelijke werkwijze vh moment.
‘Observeerbaar’ is een relatief begrip binnen de wetenschappen. Wat op een bepaald moment niet
waar te nemen is, kan het later wel worden. Een goed inzicht in de onzichtbare processen maakt het
immers mogelijk om te voorspellen wat men onder bepaalde omstandigheden zou moeten
vaststellen.
1.2 ontwikkelingen in de samenleving die de psychologie mogelijk maakten (gn
gedetailleerde vragen)
Geschiedenis v psychologie kan op verschillende manieren verteld worden. De psychologie is een vrij
nieuwe wetenschap en bestaat nog maar een 150 jaar.
1.2.1. Rede, intuïtie en geloof
1. Filosofie in het oude Griekenland
Eerste invloedrijke geschriften over het functioneren van de mens werden gepubliceerd in de
klassieke oudheid, meer bepaald door de Griekse filosofen Plato en Aristoteles. Zij stelden zich
vragen over het universum en de plaats van de mens erin. Antwoorden op belangrijke vragen waren
te vinden binnenin de mens. De mens = enigste wezen met een rede en deze rede maakte het
mogelijk om de realiteit te begrijpen op een manier die onmogelijk is voor dieren.
Volgens Plato was er onderscheid tussen de ware, onzichtbare wereld en de veranderlijke wereld,
die een onvolmaakte afspiegeling is van de ware wereld. De menselijke ziel is een deel van de ware
1
,wereld die tijdelijk in het lichaam woont en na de dood terugkeert naar de kosmos. De ziel had
kennis van de wereld en kon dit aan de mens geven door de rede. Observatie (sofa science) was
minder belangrijk, want die had enkel toegang tot de zichtbare wereld. Echte kennis kwam uit de
geest.
Aristoteles: observatie was iets belangrijker maar om tot ware kennis te komen diende men uit te
gaan van onwrikbare uitgangspunten (axioma’s) die door de menselijke ziel intuïtief als zelfevident
herkend werd. Deze herkenning was een ‘demonstratie’. Net zoals bij Plato was wiskunde de ideale
wetenschap.
In alle culturen 2 soorten opvattingen:
→ Filosofisch: vragen over het universum en de plaats van de mens -> antwoorden vonden hun
oorsprong binnenin de mens, want de enigste wezens met rede
Zie: Filosofie in het oude griekenland (hierboven)
• Plato: ideenwereld, Dualisme; wiskunde: getallen zijn onveranderlijk en bewerkingen zijn
mogelijk zonder referentie naar de zichtbare wereld
• Aristoteles: axiomas, demonstratie; wiskunde (meetkunde): kennis over ruimtes kon afgeleid
worden vanuit axiomas
→ Religieus: bestaan wordt beheerst door almachtige kracht
Na de val van het Romeinse Rijk was de rooms-katholieke kerk = de belangrijkste hoeder van
informatie. Zij vertaalde de geschriften van Plato en Aristoteles naar de kerkelijke leer toe.
Plato’s onzichtbare wereld → hemel.
Aristoteles demonstraties → goddelijke ingevingen.
God = de waarheid en de kerk was de meest betrouwbare bron.
Besluit: De kerk; god, namen kennis van grieken over, kennis gaat verloren (Adam en Eva)
1.2.2. Wetenschappelijke revolutie 16e-17e eeuw
• Een nieuwe manier van denken
Gaandeweg groeide de overtuiging dat de mensheid veel kennis had verloren en op zoek moest gaan
naar oude geschriften. In de renaissance deed men dit.
16e, 17e eeuw: Ware kennis = gebaseerd op systematische observatie en actief ingrijpen in de wereld.
,(les;) Observatie = dé wetenschappelijke methode, dit brengt vragen met zich mee over menselijke
infoverwerking ( → de wetenschap v psychologie: hoe werkt menselijke infoverwerking). In deze tijd
werd menselijke infoverwerking nl. gezien als een perfect meetinstrument. Later wordt de
persoonlijke fout duidelijk bij experimenten met een telescoop & hemellichamen (astronomie, 1796).
Zie verder.
→ We kunnen deze kennis dus opdoen door:
• observatie
• experimenteren: erop ingrijpen om het beter te begrijpen
• De Copernicaanse revolutie
Katalysator voor wetenschappelijke revolutie was dat de kalender niet bleek te kloppen, de Juliaanse
kalender van Julius Caesar (365 dagen – om de 4 jaar schrikkeljaar) liep nl. 11 dagen achter. De
Juliaanse kalender werd vervangen door de Gregoriaanse Kalender (1582) want die was
nauwkeuriger.
Tijdens de zoektocht naar de fout van Juliaanse Kalender stootte men op een axioma met de
demonstratie dat de aarde stilstond in het centrum van het universum.
Nicolaus Copernicus had de veronderstelling dat niet alle hemellichamen rond de aarde draaiden,
maar de aarde rond de zon draaide. Zijn inzichten bleven hypothetisch tot Galileo Galilei dit model
verdedigde en onderbouwde met nieuwe observaties (mogelijk gemaakt door een telescoop). Deze
inzichten zouden verder uitgewerkt worden door Isaac Newton, die de bewegingen van de planeten
rond de zon beschreef aan de hand van een aantal relatief eenvoudige wiskundige formules.
DUS: Copernicus → Galilei → Newton.
➔ de copernicaanse revolutie: Het inzicht dat de aarde niet het centrum vormde van het heelal.
In ‘t kort;
• Juliaanse kalender bleek niet meer te kloppen → gregoriaanse kalender in 1582 (van 4
oktober naar 15 oktober)
• Copernicus zei dat aarde niet middelpunt was (aarde draait rond de zon)
• Galileo Galilei werkte dit verder uit
• Isaac Newton werkte dit verder uit met wiskundige formules
• Nieuwe kennis komt voort uit observatie en experimenten, niet uit het bestuderen
van oude meesters
• Stoppen met bestuderen van oude meesters → nieuwe kennis komt voort uit
experimenteren en nauwkeurige observatie
• Nieuwe overtuiging: veel kennis is NIET verloren gegaan, moet herontdekt worden.
• Wetenschap en macht
Wetenschappelijke benadering sloot beter aan bij minder dogmatische protestantisme.
Hierdoor waren ontwikkelingen groter in landen waar er geen invloed was van de rooms-
katholieke kerk dan in landen die de kerk trouw bleven.
3
, Bij de landen zonder invloed, groeide de nieuwe wetenschappen omdat nieuwe ontdekkingen
belangrijke voordelen boden.
• De wetenschap won aan belang en macht (oorlog en handel)
• Kennis werd verzameld door ‘de mannen van de wetenschap’, dit leidde tot macht
• De twee culturen
Groeiende invloed van wetenschappen was een doorn in het oog van het traditionele onderwijs
(was vooral gericht op het geloof).
• Er ontstonden 2 culturen (Snow, 1959)
• Klassieke humanistische cultuur (bèta wetenschap): bestuderen en uitbreiden van
cultuur en kunst ➔ natuurwetenschappen.
• De nieuwe wetenschappelijke cultuuur (alfa wetenschap): volledige samenleving
herinrichten obv wetenschappelijke inzichten ➔ geesteswetenschappen.
Volgens Snow hebben deze weinig contact maar hebben ze tegenstrijdige opvattingen. Omdat
wetenschap afhing van observatie, begon men zich vragen te stellen over de mogelijkheden en
beperking van waarneming. Dit resulteerde in studies over menselijk functioneren.
1.2.3. Toepassing van de wetenschappelijke methode op het menselijk functioneren
Mensen konden niet alles meteen en gedetailleerd waarnemen. Dit resulteerde in de eerste
natuurwetenschappelijke studies over het menselijk functioneren/de persoonlijke fout.
• DUS: vanaf 19e eeuw begon men de natuurwetschappelijke methode niet alleen op biologie
en de fysica toe te passen maar ook op het geestelijk functioneren.
• Persoonlijke fout (1796)
Zo ontdekte men onder andere dat de tijd nodig om informatie te verwerken verschilt per
persoon. Daarom begon men te werken met een persoonlijke fout bij sterrenkundigen.
• Helmholtz (1821-1889) – snelheid van informatieverwerking
De beperkingen van de waarneming kwamen verder aan het licht toen een Duitse fysioloog
Von Helmholtz begon de snelheid van zenuwimpulsen in de zenuwvezels te meten.
Voordien dacht men dat de snelheid oneindig groot was en niet te meten viel (info was
overal en altijd meteen beschikbaar). Zijn proef bestond eruit een zenuw in de poot van een
kikker te stimuleren en het signaal een eind verder op te vangen. Hij slaagde erin de snelheid
van informatieoverdracht met een grote mate van nauwkeurigheid te bepalen. Zo bleek de
snelheid niet oneindig groot te zijn, maar ‘slechts’ 30m/s.
• Donders (1818-1889) – substractiemethode
Donders ging verder in op Helmholtz’s beperkingen door het meten van de snelheid van
informatietransmissie in de zenuwen. Hij ging na hoeveel tijd mensen nodig hebben om
eenvoudige taken op te lossen. Hij veronderstelde dat mentale handelingen een zekere
verwerkingstijd nodig hadden → fysiologische tijd van de mentale processen.
→ Deed dit via mentale chronometrie (nieuw) (techniek waarbij men de tijd van
psychologische processen probeert te achterhalen door te kijken naar de tijd die mensen
nodig hebben om allerhandetaken uit te voeren) (nog nt echt psycho, maar meten vd tijd).
4
, → nog geen echte psycho omdat men nog niet tracht de interne processen te begrijpen.
Hij werkte met 3 condities, elk met geluid als stimulus. In de eerste conditie moest men een
dezelfde stimulus zo snel mogelijk herhalen, in de tweede hetzelfde maar met 5 lettergrepen
en tot slot werden 5 lettergrepen aangeboden maar moest maar 1 herhaald worden.
Donders had een apparaat om de tijd exact te meten. Zo berekende hij dat de tijd die nodig
is voor stimulusdiscriminatie 46 ms is.
o A-reactie: eenzelfde reactie op steeds dezelfde stimulus (‘ki,ki,ki’) → 197 ms
o B- reactie: zowel discriminatie als keuze (‘ki,ka,ku’) per klank andere knop → 285 ms
o C-reactie: enkel ki stimulus herhalen, dus enkel discriminatie → 243 ms
▪ Discriminatie van stimulus/perceptuele discriminantie = tijd c-a → 46 ms
▪ Keuze van het antwoord= tijd b-c → 42 ms
Dit experiment was dus de ‘start van psychologie’.
Toepassing vdit experiment: verkeerskundigen. Drukken bij groen licht.
→ substractiemethode:hoe lang duurt het voor we groen licht van rood licht kunnen
onderscheiden?
1.2.4. De Evolutietheorie
• Charles Darwin kwam op de proppen met de evolutietheorie (1809-1882) = levende wezens
waren het resultaat van een aanpassingsproces aan veranderende omstandigheden
o Genetische variatie: binnen elke soort bestaan aangeboren individuele verschillen,
waardoor niet elke eigenschap bij elk lid ve soort in even grote mate aanwezig is.
o Natuurlijke selectie: Eigenschappen die goed aansluiten bij de omgeving, zorgen
ervoor dat individu goed gedijt en veel nakomelingen heeft. Eigenschappen die niet
goed aansluiten bij omgeving, bedreigen de overlevings- en voortplantingskansen.
o Struggle for life/Survival of the fittest: De omgevingen verandert voortdurend en
bieden bepaalde eigenschappen meer voordelen dan anderen.
o On the origin of species
o Hij beklemtoonde de continuïteit tussen mens en dier
• Peter en Rosemary Grant: bestudeerden de vinkenpopulatie op de Galapagoseilanden in een
droogteperiode. Selectieproces van Darwin wordt in beeld gebracht door Grant. Na een
periode v natheid, veranderde het feit dat eerst de grotere vinken beter aangepast waren.
Darwin zorgde voor een doorbraak id evolutietheorie door het proces van ‘afstamming met
verandering’ te documenteren en geloofwaardig te maken (door gedetailleerde observaties).
Evolutietheorie was belangrijk om verscheidenheid aan levensvormen op aarde te begrijpen, maar
ook de kijk op de mens te veranderen.
Meer en meer wetenschappers geloofden dat de mens uit dieren geëvolueerd was. Dit betekende
dat gedrag op dezelfde manier kan bestudeerd worden als dierengedrag en dat mensen misschien
kenmerken geërfd hadden.
Voordien was men overtuigd dat de mens uniek was door een ziel en dat deze niet verbonden was
aan aardse wetmatigheden.
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LouiseDG. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.