100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 (KVB1) $5.90
Add to cart

Summary

Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 (KVB1)

36 reviews
 1960 views  187 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 vanuit het meestgebruikte cursusboek, HISWA (2019). Duidelijke en puntsgewijze samenvatting, overzichtelijk onderverdeeld in de verschillende lessen. Alles uitgebreid behandeld, volledig volgens de richtlijnen van VAMEX. Boek gebruikt uit 2019.

Last document update: 1 year ago

Preview 10 out of 26  pages

  • Yes
  • May 15, 2019
  • July 11, 2023
  • 26
  • 2018/2019
  • Summary

36  reviews

review-writer-avatar

By: jangmelichmeijling • 1 year ago

review-writer-avatar

By: snelwim • 1 year ago

review-writer-avatar

By: lucas80 • 1 year ago

review-writer-avatar

By: tencatejonathan • 2 year ago

review-writer-avatar

By: dorinevanderveen • 3 year ago

review-writer-avatar

By: floris789 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: nietralph • 3 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK



Klein Vaarbewijs 1
Inhoud Klein Vaarbewijs 1

Les 1

1.1 Inleiding
1.2 Uitrusting
1.3 Veiligheid
1.4 Techniek
1.5 Milieu
1.6 Waterkaarten
1.7 Meteorologie

Les 2
2.1 Varen
2.2 Aankomen en afvaren
2.3 Begrippen, zuiging, ankeren en reddingsacties
2.4 Laterale betonning
2.5 Cardinale betonning en lichten

Les 3
3.1 Wetten en reglementen
3.2 Optische tekens (lichten en dagmerken)
3.3 Geluidsseinen
3.4 Verkeerstekens

Les 4
4.1 Basisregels
4.2 Algemene regels
4.3 Engtes
4.4 Oversteken, sluis en bijzondere situaties
4.5 Verkeerde wal varen
4.6 RPR (Rijnvaart Politie Reglement)




1

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


Les 1

1.1 Inleiding
 VB verplicht voor motorboten >20 km/h en <15m, plezierboten 15-25m, sleep- of duwboten
15-25m die gebruikt worden als plezierboot en beroepsboten 15-20m.
 VB alleen afgegeven indien 18+, getuigschrift examen en verklaring lichamelijke
geschiktheid.
 VB 1 (ICC Inland Waters) vereist op rivieren, kanalen en meren.
 VB 2 (ICC Inland and Coastal Waters) vereist op alle binnenwateren, dus ook op Wadden,
IJsselmeer, Markermeer, Oosterschelde en Westerschelde.
 Beperkt groot VB vereist voor vrachtschepen 20-40m, plezierboot 25-40m, sleep- of
duwboten 25-40m die gebruikt worden als plezierboot.
 Intrekken vaarbewijs mogelijk bij ernstige overtredingen of gevaarlijk gedrag (snelheid of
onder invloed).
 Klein schip = <20m en groot schip = 20m.
 Rompvormen
o Knikspant; geschikt voor klein binnenwater.
o Multiknikspant.
o Rondspant; geschikt voor ruim water, golfslag.

1.2 Uitrusting
 Belangrijke onderdelen:
o Toeter (bij wet verplicht).
o Verlichting (bij wet verplicht).
o Anker.
o Zeereling.
o Lenspomp met handbediening vanuit de kuip voor kajuitzeilboten en een bilgepomp
voor motorboten. Water wegpompen uit laagst gelegen deel van het schip (de
bilge).
o Afsluiters voor de doorvoer onder de waterlijn voor kajuitboten.
o Reddingsvesten.
o Brandblusser (min 2 kg).
o Reglementen.
 Snelle motorboten:
o Kunnen sneller dan 20 km/h.
o Voorzien van registratieteken + bewijs.
o Schipper verantwoordelijk voor inrichtingsvoorschriften, eigenaar
medeverantwoordelijk.
o Schipper verantwoordelijk voor vaargedrag.
o Verplichte uitrusting:
 Motoronderbrekingsknop = dodemansknop.
 Reddingsvest; een voor elke opvarende.
 Brandblusser.
o Verplichtingen bestuurder:
 18+.
 Zitten op bestemde bestuurdersstoel.
 Verplicht tot dragen reddingsvest bij staand sturen.
 Bij trekken van waterskiërs verplicht mede-opvarende van 15+.
 Maximumsnelheid:
o Max snelheid op Nederlandse vaarwegen is 20 km/h.
o Natuurgebieden vaak lagere snelheid.

2

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


o Aangewezen gebieden waar motorboten sneller mogen.
o Aangewezen boten harder door speciale toestemming.
Let op: kajuitmotorboot >20 km/h moet een reddingsvest voor elke opvarende hebben en een
brandblusapparaat, maar hoeft geen motoronderbrekingsknop te hebben.

1.3.1. Veiligheid
 Binnenvaartwet: bevorderen veiligheid vaart en aan boord.
 Brand = brandbare stof + hoge ontbrandingstemperatuur + zuurstof.
o A-brand = kernbrand in vaste stof.
o B-brand = vloeistofbrand.
o C-brand = gasbrand.
o D-brand = metaalbrand.
o E-brand = elektriciteitsbrand.
o F-brand = vet/oliebrand.
 Blusmiddelen:
o Water: alleen bij A. Zeker niet bij F-brand.
o Schuim: A, B en soms C. Weinig schade, niet mogelijk bij -5 graden.
o Poeder: A, B en C. Evt. Schade aan elektrische apparatuur en materialen.
 Blus/branddeken: alleen bij A, binnen 4 sec uit te vouwen, niet bij F-brand.
 Brandblusser:
o Eisen:
 Rijkskeurmerk (goedgekeurd).
 Minimum 2kg.
 Twee jaarlijkse keuring.
o Plaats: makkelijk vanaf meerdere kanten te pakken.

1.3.2. Brandpreventie
 Gevaar van brand is groot op boot door relatief zware brandbare gassen die niet weg
kunnen.
 Gasdetector met een of meer sensoren (aftasters) checkt op gevaarlijke concentratie
benzine- of gasdampen. Gas is zwaarder dan lucht, dus gasdetector laag plaatsen.
 Gebruik thermisch beveiligd kooktoestel (gastoevoer gaat uit na uitwaaien vlam).
 Gastoestel gebruikt koperen gasleidingen en bevat afsluiter. Als verbinding een rubberen
gasslang, mits deze 3-jaarlijks vernieuwt wordt. Koperen gasleiding door een wand, dan
gebruikt men een messing (geel koper) koppelstuk (wanddoorvoer). Lek opsporen met
zeepsop.
 Gasfles (gasbun) in afzonderlijke ruimte, onder een afvoer naar buiten en boven
mogelijkheid tot beluchting.
 Benzine + zuurstof = explosief, dus motorruimte moet geventileerd worden met vonkvrije
elektrische ventilator. Niet nodig bij dieselmotor, want verdampt nauwelijks. Jerrycans
opslaan in aparte, geventileerde ruimte.
 Elektrische installatie dmv hoofdschakelaar uitzetten bij verlaten boot.

1.3.3. Verdrinking
 Bij val in het water; blijf drijven, houd warmte vast (foetus/niet bewegen), word gezien.
 Reddingsmiddelen zijn oranje.
 Reddingsvest:
o Extra drijfvermogen junior = 100 N = 10 kg en senior = 275 N = 27,5 kg.
o Zorgt voor op rug drijven en hoofd op kraag bij bewusteloosheid.
o Opblaasbaar (automatische of manuele activatie) of niet-opblaasbaar vest.
 Typeaanduiding drijfhulpmiddelen:

3

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


o 50 N: zwemvest, snel hulp aanwezig, niet bij bewusteloosheid, bewegingsvrijheid
(kanoën/surfen).
o 100 N: reddingsvest, binnenwater, normaal weer, lichte kleding, bewusteloosheid.
o 150 N: reddingsvest, openwater, heftig weer, lichte regenkleding, bewusteloosheid.
o 275 N: reddingsvest, zee, extreem weer, zware, waterdichte kleding,
bewusteloosheid.
 Pleziervaart geen draagplicht reddingsvest, wel verplicht bij snelle boot reddingsvest onder
handbereik aan boord hebben voor elk opvarende en staand bestuurder moet hem dragen.
Dit is bij pleziervaart een aanbeveling. Beroepsvaart wel draagplicht reddingsvest.
 Reddingsmiddelen:
o Ronde reddingsboeien: vooral in beroepsvaart, 2-3 kg, goed te werpen.
o Hoefijzervormige reddingsboeien: vooral op jachten, flexibel en licht, een kant open,
drijflicht.
o Drijflijn: blijft drijven, niet in schroef, drenkeling kan dit vastgrijpen, maar kan wel in
de knoop raken.
o Joon: oranje dobber met knipperlicht d.m.v. touw bevestigd aan reddingsboei, om
plaats drenkeling beter zichtbaar te maken.
o Parachutelichten: vuurwerkpijlen als noodsein.
 Radarreflector: soms verplicht, vergroot bij slecht zicht kans dat boot opgemerkt wordt op
radarscherm, >4m boven water plaatsen, juist ophangen.
 Hulp verlenen: plicht om hulp te verlenen in noodsituaties, tenzij eigen schip of opvarenden
in gevaar komen.
 Aanvaring: bij aanvaring met beroepsvaartuigen naam schip en plaats van herkomst
doorgeven aan medebetrokkenen en bij aanvaring tussen jachten onderling naam, adres en
woonplaats. Geen verzekeringsplicht, verzekering wel belangrijk.

1.4.1 Motortechniek
Verbrandingsmotoren:
 Benodigdheden: brandstof, smering, zuurstof, ontsteking.
 Brandstof:
o Benzine: met name snelle motorboten, verdampt eenvoudig, goede mechanische
ontluchting, explosieve gasmengsel in cilinder leidt door elektrische vonk van bougie
tot ontbranding, elektriciteit continu nodig.
o Diesel: met name kajuitjachten en grote schepen, geschikt voor lang varen met vast
toerental, verdampt niet snel, gasmengsel in cilinder leidt door samen persing tot
ontbranding, elektriciteit/accu alleen nodig voor motor starten.
 Verontreinigde brandstof:
o Ontstaat door niet gebruiken boot.
o Condenswater + diesel = troep (sludge). Troep zorgt voor verstopping filters en
motor zal uitvallen. Ook benzine kan snel vergommen (verouderen), zorgen voor
verkleving en verstopping.
o Condenswater + ijzeren tank = roest.
o Brandstoffilter: tussen brandstoftank en motor, water bezinkt in de waterafscheider
en vervuiling wordt opgevangen in brandstoffilter.
o Explosiegevaar bij benzine motor is groot, voor gebruik onderuit de motorruimte
damp afzuigen met vonkvrije ventilator.
o Controleer brandstofpeil.
 Oliedruk en oliepeil in carter:
o Te laag oliepeil (motor niet gesmeerd) > te lage oliedruk. Motor te heet en loopt
vast. Bij te laag oliepeil gaat oliedruklampje branden.
o Te hoog oliepeil > te hoge oliedruk: olie verbrandt, schade.

4

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


o Oliefilter haalt vuil eruit.
o Jaarlijkse controle olie + filter.
 Zuurstof:
o Zorg dat voldoende lucht bij motor kan.
o Controleer jaarlijks het luchtfilter.
 Warmte en koeling:
o Buitenwater door koelwaterkraan via wierfilter/wierpot naar koelwaterpomp ter
verkoeling verbrandingsmotor. Bij gesloten koelsysteem loopt koelwater door
gesloten buizensysteem.
o Impeller: rubberen schoepenrad dat water aanzuigt.
o V-snaar: drijft koelwaterpomp en dynamo aan, moet strak gespannen zijn.
o Wierfilter: voorkomt verstopping koelsysteem.
o Opgewarmd koelwater wordt afgevoerd via de uitlaat.
o Controlestraal geeft aan dat waterpomp (koeling) goed werkt.
o Audio-alarm: alarmsein als koelwater en dus motor te heet wordt.
o Antivries toevoegen in winter om schade te voorkomen.
 Geluid: geluid verbrandingsmotor wordt gedempt door goede uitlaat. Lekkende uitlaat
maakt lawaai + gevaar van koolstofmonoxide.
 Aandrijving:
o Keerkoppeling: zorgt dat schroef in vrijstand vooruit en achteruit kan, motor is via
keerkoppeling aangesloten op schroefas, bevat smeerolie.
o Schroefas en schroefaskoker: verbinding tussen motor en schroef door schroefas in
schroefaskoker.
 Vetgesmeerd: als binnengland (binnenlager) te veel water doorlaat, moet
pakkingsdrukker aangedraaid worden en om de 6 motoruren moet vetpers
van schroefaskoker aangedraaid worden.
 Watergesmeerd: vrijwel geen water binnen door speciale behandeling
schroefas en binnenkant koker dankzij vetvrije gland.
o Gland = pakkingdrukker: een ring aan binnenkant en uiteinde schroefaskoker. In
gland zit koord/touw tegen schroefas aan; as kan draaien, maar geen water erlangs.
o Slipkoppeling = slipslof: bij aanraking van schroef met grond staat schroef stil en
draait door slipkoppeling de as en dus motor gewoon door, schade beperking.
o Breekpen: bij oude buitenboordmotoren, aanraking schroef met grond, pen breekt,
schroef stopt, as en motor draaien door.
 Buitenboordmotor: motor in bun (vierkante koker in bodem), zorg voor voldoende toevoer
buitenlucht.
Elektromotoren:
 Moderne elektromotor met krachtige onderhoudsvrije accu’s.
 Aan achter kant boot (= spiegel).
 Stil, geen verbrandingsgassen en weinig onderhoud.
 Maar beperkte actieradius, opladen kost veel tijd, hoge kosten nieuwe accu, beperkt
vermogen.
Stuurinrichting:
 Sturen met behulp van een roerblad:
o Plank/plaat verticaal in het water.
o Draaien naar links (bakboord) en rechts (stuurboord).
o Roerdruk nodig = stromend water langs roerblad.
o Typen:
 Aangehangen roer = aan spiegel en bediend met helmstok.
 Doorgestoken roer = aan onderkant spiegel, pijp met stang, aan roerkoning
(de stang) zit onderin roerblad en bovenin bedieningsmechanisme.

5

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


o Bediening:
 Helmstok:
 Helmstok naar links is boot bocht naar rechts.
 Reageert direct.
 Weinig onderhoud.
 Veel druk: kracht nodig bij grote boten.
 Stuurwiel:
 Horizontaal wiel/stang bevestigd aan roerkoning en koppeling met
stuurwiel.
 Verbinding kan met kabels, kettingen, tandwielen, trekduwkabels of
hydraulisch.
 Stuurwiel naar links is boot bocht naar links.
 Overbrenging zorgt voor stuurbekrachtiging, maar is complex dus
kan kapot gaan. Regelmatige controle.
o Hulpmiddelen:
 Boeg- en hekschroeven: boeg aan voorkant en hek aan achterkant, werken
ook stilliggend en langzaam varend.
 Twee motoren en twee schroeven: bij bochten de ene kant sneller laten
draaien.
 Schroefwater: kunstmatig water langs roer laten stromen en hierdoor
achterkant schip bewegen.
 Stuurautomaat: reageert op aangekoppeld elektronisch kompas, schip blijft
op koers, door stroom/wind/golven wel verschillen.
 Sturen met behulp van een voortstuwingsmechanisme:
o Sturen met schroef of straal geeft veel wendbaarheid, ook bij lage snelheid.
o Met name bij kleine boten met buitenboordmotor, snelle boten met
buitenboordmotor (vaak wel stuurwiel) of jetski’s.
o Motor naar rechts is ook boot naar rechts.
o Aandrijving voorzien van keerkoppeling dan mogelijkheid van achteruit varen.
 Controles bij afmeren voor lange tijd:
o Buitenboordafsluiters: sluit alle buitenboordafsluiters, vooral die van koelsysteem,
onderwatertoilet en spoelbakje keukentje (kombuis).
o Motorruimte: controleer olie- en koelwaterlekkages, lekkage binnenglandschroefas
of brandslofslangen, dichtdraaien brandstoftoevoerkraan.
o Gasinstallatie: gasflessen dicht.
o Schip: geen mogelijkheid tot bewegen, stootwillen (fenders) juist opgehangen, geen
mogelijkheid tot schuren (schavielen) van de landvasten, voldoende rek op
landvasten.

1.4.2. Basiskennis elektrotechniek
 Spanning komt van een spanningsbron: accu (gelijkspanning, 12V) of stopcontact
(wisselspanning, 230V), walstroom.
 Kleine boot vaak twee ongekoppelde 12V accu’s: startaccu voor starten motor en lichtaccu
voor licht en radio.
 Bij opladen accu kan knalgas ontstaan (zuurstof+waterstofgas), dus zorg voor ventilatie.
 Parallelschakeling: twee 12V accu’s aan elkaar koppelen (+ aan + en – aan –) levert twee
keer zoveel kracht op.
 Laadtoestand van accu kan gecheckt worden op metertje en check of dynamo werkt en de
accu’s opladen tijdens varen. Laadcontrolelampje brandt bij gebrek aan opladen door
dynamo.


6

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


 Serieschakeling: grote boot vaak twee gekoppelde 12V accu’s, dus 24V (+ aan –). Ook 24V
acculader nodig.
 Stroomsterkte in ampère (A). Hoe meer Watt, hoe meer stroom het apparaat verbruikt.
Capaciteit: de zwaarte van de accu wordt uitgedrukt in ampère per uur (Ah).
 Vermogen (Watt) = spanning (Volt) x stroom (Ampère).
 Veel stroom nodig, dan ook dikke draden en kabels nodig. Om oververhitting en brand te
voorkomen.
 Polariteit: accu heeft positieve en negatieve pool, dus houd rekening met polariteit. Risico
op doorbranden smeltveiligheid (zekering) = kortsluiting.
 Walstroom = 230V, alle apparaten gebruiken en acculader opladen. Controleer
walstroomkabel op dikte en stekkers.

1.5 Milieu
 Emissie: onderhoud motor goed en laat motor niet onnodig draaien. Uitlaatgassen moeten
kleurloos zijn.
 Lozingsverbod op Nederlandse binnenwateren:
o Toiletwater.
o Bilgewater = met olie/brandstof vervuild water dat zich onder in de boot verzameld.
Speciale locaties voor lozen.
 Wildplassen altijd verboden. Oplossing toilet:
o Pomptoilet, vuilwatertank leegpompen in jachthaven.
o Chemisch toilet/droogtoilet.
o Puts/emmer, ook deze legen in stortplaats.f
o Plas zak.
 Ander afvalwater mag nog wel geloosd worden.
 Geluidsoverlast: motoronderhoud en geluid radio/gesprekken beperken.
 Schadelijke waterbewegingen: kost veel brandstof en golven schadelijk voor oevers.

1.6 Waterkaarten
 Diepte kan gegeven zijn bij een ‘normale’ waterstand. Controleer voor wegvaren of water
hoger of lager staat dan normaal.
 Werkelijke waterstand (WW) aangegeven op peilschalen, waterstand ten opzichte van
Normaal Amsterdams Peil (NAP), de zeespiegel.
 Hoogte bruggen op waterkaart niet betrouwbaar ivm veranderende waterstand.
 KanaalPeil (KP) = normale waterstand bij kanalen.
 StuwPeil (SP) = normale waterstand bij rivieren.
 Twee verschillende soorten peilschalen:
o Onder NAP: telt op naar beneden.
o Boven NAP: telt op naar boven.
 Hoogteschaal = omgekeerde peilschaal bij een brug waar de doorvaarthoogte aangegeven
staat.
 Schaal op een kaart geeft mate van details aan. Schaal 1:50.000 = 1 cm op kaart gelijk aan
50.000 cm in werkelijkheid = 500 m = 0.5 km. Dus bijv 7 cm op de kaart = 7 x 50.000 cm = 7 x
500 m = 3500 m = 3.5 km.
 Voorbeeld berekening 1: op waterkaart staat kanaalpeil: NAP+10, op peilschaal aflezen wat
werkelijke waterstand is, NAP+26, dan staat water 16 dm hoger dan normaal. Brug volgens
kaart 91 dm, zeilboot is 90 dm. Je kunt er in dit geval dus niet onderdoor, ruimte onder de
brug is maar 75 dm (91-16).
 Voorbeeld berekening 2: brug H30, KP = NAP-5, WW = NAP+1, water 6 dm hoger dan
normaal. Ruimte onder brug = 30-6 = 24 dm. Ruimte tussen boot en brug = 24-22 = 2 dm.


7

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


 Voorbeeld berekening 3: Boot = 72 dm, brug = 75 dm, KP = NAP+8, waterhoogtes varieren
van NAP+6 tot NAP+12, veiligheidsmarge van 1dm. Uitwerking: je wilt 75-72= 3 verschil, 3-1
= 2 voor veiligheidsmarge, max 2 dm bovenop nap+8, dus nap+10 max.
 Voorbeeld berekening 4:
o Zijde 1: KP = NAP+ 1dm en WW NAP-1dm.
o Zijde 2: KP = NAP +3dm en WW NAP+3dm.
o Water aan zijde 1 is 2 dm lager dan normaal.
o Van NAP-1 naar NAP+3 = 4 dm verschil.
 Voorbeeld berekening 5:
o D12
o KP=NAP+2 dm
o WW=NAP+0
o Diepgang schip = 7 dm.
o Water onder schip?
o Water 2 dm lager dan normaal, dus 2 dm minder diep.
o D12-2 = diepte van 10 dm.
o 10-7=3 dm onder schip.
 Voorbeeld berekening 6:
o Brug h12 dm.
o KP = NAP – 2 dm.
o WW = NAP + 2 dm.
o Water 4 dm hoger dan normaal.
o 12-4= 8 dm doorvaarthoogte.

1.7 Meteorologie
 Isobaren: lijnen die punten met gelijke luchtdruk met elkaar verbinden tekenen, afstand
tussen lijnen meten, isobaren die dicht bij elkaar liggen zorgen voor veel wind.
 Ontstaan van weer:
o Weer is het gevolg van zich verplaatsende lucht (wind) langs het aardoppervlak.
o Factoren:
 Verandering van luchtdruk.
 Verandering van windrichting.
o Krimpende wind = verandering windrichting tegen wijzers van de klok in.
o Ruimende wind = verandering windrichting met de wijzers van de klok mee.
o Slecht weer bij daling luchtdruk en krimping van wind.
 Luchtdruk: gemiddeld = 1013 hectoPascal (hPa) of millibar. Relatief gezien
hogedrukgebieden (H) en lagedrukgebieden (L).
 Wind:
o Lucht stroomt van hogedrukgebied naar lagedrukgebied.
o Op het nooRdelijk halfrond heeft de luchtstroom een afwijking naar Rechts.
o Hogedrukgebied = wind spiraalt langs het aardoppervlak met wijzers van de klok
mee, van de kern af.
o Lagedrukgebied = wind spiraalt langs het aardoppervlak tegen wijzers van de klok in,
naar de kern toe.
 Windrichting: noordelijke wind, wind komt vanaf noorden en gaat naar zuiden.
 Windwaarschuwing vanaf windkracht 6 in Nederland.
 Mist = zicht <1 km.
 Schaal van Beaufort:
BF Omschrijving Zeegang
0 Windstil Spiegelglad


8

,Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


1 Zwakke wind Kleine golfjes
2 Zwakke wind Kleine korte golven
3 Matige wind Hier en daar schuimkopjes
4 Matige wind Golven iets langer, veel schuimkoppen
5 Vrij krachtige wind Overal schuimkoppen
6 Krachtige wind Kammen met schuim
7 Harde wind Schuimstrepen
8 Stormachtige wind Kammen beginnen te breken
9 Storm Rollers/schuim
10 Zware storm Zware rollers
11 Zeer zware storm Zeer hoge golven
12 Orkaan Lucht vol schuim en water
Let op; lage druk, slecht weer, krimpende wind, wind naar kern toe.

Les 2
2.1.1 Varen
Varen met een roer en een vast opgestelde motor en schroef.
 Roerwerking en roerdruk:
o Roer werkt alleen als er water langs roerblad stroomt = roerdruk.
o Schroefwater zorgt voor extra roerdruk.
o Hoe sneller de boot, hoe beter bestuurbaar.
 Roer algemeen:
o Sturen doe je met de achterkant. Achterkant zwenkt uit. Draaipunt op een derde
lengte vanaf boeg.
o Roer recht naar achter = roer midscheeps.
o Stuurboordroer = roerblad naar rechts = achterschip naar links = voorschip naar
rechts = bocht naar rechts.
 Hulpmiddelen bij het varen met een roer in lage snelheden: wieleffect, kunstmatige
roerdruk en boeg- en hekschroef.
 Schroeven:
o Werking schroef: door het ronddraaien van de schroef krijg je een voortstuwende
werking.
o Bij boten met twee motoren een linkse en een rechtse schroef.
o Rechtse schroef: schroef draait rechtsom bij voorruitvaren en linksom bij
achteruitvaren. Met een rechtse schroef heb je de kleinste draaicirkel over links.
 Wieleffect: zijwaartsgerichte kracht van de schroef. Met rechtse schroef, vooruit varend,
gaat het achterschip naar rechts. Afwijking is groter bij achteruit varen.
 Afmeren met rechtse schroef bij voorkeur aan de bakboordwal.
 Keren in ruim water: met rechtse schroef is de kleinste draaicirkel over links.
 Keren in nauw water: aan de linker kant van het water varen en keren inzetten over rechts.
Vooral rekening houden met wieleffect.
 Oversteken in stromend water, houd rekening met iets tegen de stroom in sturen.
Let op; rechterschroef draait rechtsom, achterkant boot naar rechts, afwijking voorkant boot naar
links = wieleffect, hierdoor kleinste draaicirkel over links. Achteruit varend draait rechterschroef
linksom, dus achterkant boot naar links, hierdoor makkelijk bakboordwal aanmeren en makkelijke
keren over rechts in nauw vaarwater.

2.1.2 Varen
Varen met boeg- en hekschroef en hekaandrijving.
 Kunstmatige roerdruk:
o Roerdruk = schroef in vooruit, dan schroefwater langs roer.


9

, Samenvatting Klein Vaarbewijs 1 LK


o Stuurboord roer = roerblad naar rechts = achterschip naar bakboord.
 Boeg- en hekschroef:
o Voor manoeuvreren bij weinig snelheid schip.
o Boegschroef = voorin schip. Hiermee voorkant schip naar bakboord of stuurboord
laten duwen.
o Hekschroef = achterin schip. Hiermee achterkant schip naar bakboord of stuurboord
laten duwen. Wieleffect kan volledig gecompenseerd worden.
o Werken met boot voorzien van rechtse schroef, boegschroef, roer en wieleffect:
rechtse schroef heeft kortste draaicirkel over links, dus bakboordroer en motor in
vooruit, boegschroef duurt de voorkant naar links en het roer duwt de achterkant
naar rechts.
 Varen met een buitenboordmotor of hekaandrijving:
o Buitenboordmotor: motor met staartstuk + schroef. Motor werkt als roer.
o Hekaandrijving: staartstuk + schroef.
o Gaat heel direct.
o Geen last van wieleffect, want wordt gecompenseerd door stand van staartstuk +
schroef.
o Bij zwaardere motoren hulp van stuurwiel.
o Bij hekaandrijving kan de staart van de motor met daaraan de schroef naar rechts en
links bewegen.
 Manoeuvreren met twee schroeven: sturen met gashendel, linkse schroef snel en rechtse
schroef langzaam of achteruit = bocht naar rechts.

2.2.1. Aankomen
 Begrippen
 Voortros = lijn van voorkant schip naar voren.
 Voorspring = lijn van voorkant schip naar achteren.
 Achtertros = lijn van achterkant schip naar achteren.
 Achterspring = lijn van achterkant schip naar voren.
 Middenbolderspring = lijn van midden schip naar achteren of voren.
 Hogerwal = wal waar wind vandaan komt.
 Lagerwal = wal waar wind naartoe waait.
 Loefzijde = zijde van schip waar wind tegenaan waait.
 Lijzijde = zijde van schip waar wind vanaf waait.
 Verlijeren = door de wind naar lijzijde laten drijven.
 Bolder = kikker = bevestigingspunt om er makkelijk een touw aan vast te kunnen
maken. Achterbolder en kopbolder.
 Algemeen:
 Indien mogelijk alle manoeuvres tegen stroom of wind inmaken. Indien mogelijk
kiezen wat belangrijker is.
 Manoeuvreren wordt bepaald door:
 Type boot: zeilboot, motorboot, schroeven.
 Omstandigheden: weer, drukte, ruimte, ervaring.
Situatie aankomen en afmeren Eerst vastmaken Uitleg
Stroom of wind van voren Voortros Ter hoogte van ligplaats de
stroom doodvaren (even snel
varen als water tegen stroomt).
Gebruik voortros en zet motor uit.
Boot zit van voren goed vast en
wordt strak naar achter geduwd
door stroom of wind.
Stroom of wind van achteren Achtertros Achtertros vastmaken, boot

10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller leannekoningen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.90  187x  sold
  • (36)
Add to cart
Added