Samenvatting civiele rechtspleging 2023
Week 1
HC 1A - 20 april 2023: Inleiding tot het vak en het bewijsrecht
Inleidende woorden
Het vak civiele rechtspleging is een verdieping op het vak Burgerlijk Proces Recht (hierna; BPR) uit
de bachelor. Deze kennis wordt verondersteld en om die reden wordt niet het gehele BPR herhaalt. Er
zijn vier onderwerpen uitgekozen die nader worden toegelicht: (1) het bewijsrecht, (2) het hoger
beroep, (3) Arbitrage en (4) Beslag- en executierecht. Tijdens dit eerste hoorcollege wordt rustig
begonnen. Allereerst wordt er een korte inleiding gegeven over het vak, de organisatie en hetgeen de
aankomende weken wordt besproken. In het tweede deel van het college begint het inhoudelijk deel.
In het inhoudelijke deel wordt gesproken over de inleiding tot het bewijsrecht.
Inhoud van het vak civiele rechtspleging
1. Bewijsrecht
2. Hoger beroep
3. Arbitrage
4. Beslag- en executierecht
Zoals bovengenoemd al vermeld worden deze vier onderwerpen uit het BPR nader toegelicht. Er is
gekozen voor deze onderwerpen, omdat juist deze onderwerpen in de praktijk veel voor komen. Het
zijn geen makkelijke onderwerpen, maar wel heel belangrijke onderwerpen. De colleges worden
voornamelijk gegeven vanuit het perspectief van de advocaat. Tijdens de studie zijn we gewend dat de
vakken worden aangevlogen vanuit het rechterlijke perspectief. Uiteindelijk zal dat in dit vak ook
gebeuren, maar de colleges vangen aan met het perspectief van de advocaten.
Het BPR kun je zien als een gereedschapskist met handvatten voor de advocaat, de rechter en de
deurwaarder. Je moet dan wel weten welk soort gereedschap je nodig hebt en op welke manier je dit
gereedschap kunt gebruiken. Weet je dit, dan word je als advocaat heel succesvol. Tijdens dit vak leren
we welke manieren er zijn en welke manieren daartegenover staan. Het vak wordt op een positieve
manier aangevlogen. Dit betekent dat we gaan kijken hoe deze manieren in ons voordeel kunnen
werken. Je kunt het natuurlijk ook negatief aanvliegen, waarbij je stelt dat als er veel gereedschap is er
ook een grotere kans is dat je het verkeerde gereedschap pakt.
Voorbeelden van de onderwerpen die we in de aankomende colleges gaan bespreken:
1. Bewijslast
Op 1 juni 1996 brandt in Houten in een woning af. De eigenaar/bewoner van deze woning was
verzekerd bij AMREF. De eigenaar vroeg de verzekeraar of hij wilde uitkeren. De verzekeraar wilde
echter geen enkele cent uitkeren. Zij waren van mening dat de eigenaar de brand zelf had aangestoken.
De eigenaar vond dit niet leuk en begon om die reden een procedure tegen de verzekeraar en stelde dat
de verzekeraar moest betalen op grond van de verzekeringsovereenkomst. De verzekeraar voerde
verweer dat zij niet hoefden te betalen, omdat de brand door de eigenaar was aangestoken. De
verzekeraar betaald immers niet uit als er sprake is van opzet op bewuste roekeloosheid. Dit leidt tot
de vraag: wie moet (wat) bewijzen? Uit de rapporten bleek dat er geen oorzaak buiten de schuld van
de verzekerde viel aan te wijzen. Het hof oordeelde dat de verzekerde moest bewijzen dat het geen
opzet op bewuste roekeloosheid is geweest. Dit kon de verzekerde niet bewijzen en om die reden wees
het hof de vordering van de verzekerde af. Er is in cassatie een klacht ingediend vanwege een onjuiste
bewijslastverdeling. Uit art. 7:952 BW volgt dat de verzekeraar moet bewijzen dat er sprake is van
opzet of bewuste roekeloosheid. Het hof heeft de verkeerde bewijslastverdeling toegepast door te
stellen dat de verzekerde moest bewijzen. Uiteindelijk moest de verzekeraar betalen, omdat hij moest
bewijzen dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid en hij dit niet kon bewijzen. Om die
reden slaagt de vordering van de verzekerde. Let wel, het kan zo zijn dat er wel sprake is van opzet of
bewuste roekeloosheid, maar het is voor de uitkomst van de zaak nog veel belangrijker wie de
bewijslast en daarbij het bewijsrisico draagt.
2. Hoger beroep
,Als je in eerste aanleg een zaak verliest dan heb je in de meeste gevallen een tweede kans in Hoger
beroep bij het hof. Je kunt daar winnen, maar tegelijkertijd ook verliezen. Dit wordt aan de hand van
een voorbeeld verduidelijkt. Een werknemer van de UVA komt ziek thuis te zitten. Deze ziekte duurt
dusdanig lang dat de arbeidsrelatie ten einde komt. De ex-werknemer daagt op een gegeven moment
de werkgever voor de civiele rechter. De ex-werknemer stelt dat de werkgever onrechtmatig heeft
gehandeld door het onvoldoende begeleiden in de ziekte periode. De ex-werknemer stelt om die reden
nog verder in de put te zijn gegleden en door het ontbinden van het arbeidscontract heeft hij nog meer
schade geleden. Er was naar zijn mening sprake van een onrechtmatige daad, waardoor de werkgever
moest betalen. De UVA verweert zich door te stellen dat er geen causaal verband bestaat tussen de
schade en het door ons vermeende handelen. Mocht het causaal verband wel aangenomen worden dan
stellen zijn niet onrechtmatig te hebben gehandeld. De kantonrechter neemt veelal de weg van de
minste weerstand. Om die reden gaat hij mee met het verweer dat er geen sprake is van een causaal
verband. De ex-werknemer gaat om die reden in hoger beroep en betoogt dat het causaal verband wel
aanwezig is. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, neemt het hof wel een causaal verband
aan. Het hof heeft hier iets niet gedaan wat zij wel had moeten doen. Dit komt in cassatie aan het licht.
Het hof had toen zij tot het oordeel kwam dat er wel een causaal verband aanwezig was, het tweede
verweer moeten meenemen. De kantonrechter was niet aan het tweede verweer van de werkgever
toegekomen, omdat zij aannamen dat er geen sprake was van een causaal verband. Nu dit causaal
verband bij het hof wel werd aangenomen, moest het hof beoordelen of de handeling al dan niet
onrechtmatig was. Dit is voor een advocaat van belang. De advocaat beoordeelt vooraf in hoeverre het
hoger beroep kansrijk is. Je moet als advocaat doorrekenen of je gelijk krijgt op het punt van het
causale verband. Als je dit stukje wint, dan zal de rechter in hoger beroep ook het tweede verweer
beoordelen. De advocaat zal dan moeten beoordelen in hoeverre er sprake is van een goed verweer en
in hoeverre het kansrijk is dat de rechter er in mee gaat. Dit moet de advocaat aan de klant
voorhouden. Je kunt dan wel de slag van het causale verband winnen, maar of je de oorlog wint is een
ander verhaal. Dit heeft allemaal te maken met strategisch procederen.
3. Arbitrage
Een hoogleraar BPR (van Mierlo) aan de Erasmus universiteit en de RUG klust in zijn vrije tijd bij als
arbiter. Als arbiter moet je je aan bepaalde procedure regels houden. Als je daarin iets mist, dan kan
het gebeuren dat je onder bepaalde omstandigheden bij het hof terecht komt. Het hof kan onder
bepaalde omstandigheden zelfs de arbitrale uitspraak vernietigen. Dit was in deze zaak niet gedaan en
het hof vernietigde het arbitrale vonnis. Uiteindelijk is de zaak naar de HR gegaan. Prof. van Mierlo
zal nog uitgebreid gaan spreken over deze zaak in de latere colleges over arbitrage.
4. Beslag- en executierecht
Het beslag en het executierecht moet je in een adem noemen. De alfa en de omega van het BPR. Het
koppelt aan de voor- en achterzijde het materiële en het processuele recht aan elkaar. Neem
bijvoorbeeld de verzekerde die een vordering meent te hebben op de verzekeraar. Dit is misschien een
slecht voorbeeld, maar soms heb je te maken met een wederpartij die niet zulke diepe broekzakken
heeft. Om van tevoren zekerheid te krijgen kun je conservatoir beslag leggen op de goederen. Dit is
vooraf een koppeling tussen het materiële- en processuele recht. Conservatoir beslag kan gelegd
worden op goederen. Een goed wordt genoemd in art. 3:1 BW. Een zaak of een vermogensrecht.
Zaken zijn stoffelijke objecten en vermogensrechten is simpel gezegd de rest. Je kunt hier allemaal
beslag op leggen. Het conservatoire beslag heeft als verplichting dat er wel een procedure moet
worden gevoerd. Dit wil je als beslaglegger ook graag doen, want via deze weg krijg je een
executoriale titel. Als de veroordeelde na de procedure nog steeds niet wil betalen dan kun je
executeren. Dit betekent in de hoofdregel dat je de in beslag genomen goederen openbaar gaat
verkopen. Het geld dat daarmee verdiend wordt, mag de beslaglegger gebruiken ter delging van de
schuld die de schuldenaar had. Met ander woorden aan het eind van de procedure het materiële- en
processuele recht weer bij elkaar.
Inhoudelijke deel
Inleiding bewijsrecht
,Een civiele procedure gaat bijna nooit meer écht over het recht. Een zaak wordt gewonnen of verloren
op de feiten. Advocaten en rechters hebben allebei rechten gestudeerd en weten wat bijvoorbeeld een
onrechtmatige daad is. Hier zullen ze veelal niet van mening over verschillen. Ze zullen vaak wel van
mening verschillen of bepaalde feiten zich wel of niet hebben voortgedaan.
Als een klant bij een advocaat komt zullen zij veelal een prachtig verhaal vertellen. Een verhaal
waarbij je je als advocaat goed moet realiseren dat ze allen hetgeen zeggen dat in hun straatje uitkomt.
De voor hun nadelige feiten zullen ze niet uit hunzelf vertellen en hier moet naar gevraagd worden.
Als advocaat moet je dan ook altijd vragen of ze deze feiten kunnen bewijzen. Zijn er bewijsstukken
of getuigen? Als deze er niet zijn en je hier pas halverwege de procedure achter komt, dan verlies je de
procedure.
Voorbeeld: veetransportwagens verhuurt een wagen aan een huurder. De huurder had snel een wagen
nodig, omdat die van hem kapot is gegaan. Om die reden zijn zij mondeling overeengekomen dat de
wagen verhuurd wordt voor 500 euro per week. De veetransportwagen wordt aan de huurder geleverd
en gebruikt hem een tijdje. De verhuurder beëindigt de WA-verzekering van de wagen. De wagen is
betrokken bij een ongeval en er wordt 20.000 euro schade geleden door een derde partij. De wagen is
echter niet verzekert. In Nederland kennen we het waarborgfonds en daaruit krijgt de derde zijn schade
vergoed. Dit fonds kijkt wie de kentekenhouder (de verhuurder) en hij wordt aangesproken. De
verhuurder spreekt de huurder aan en stelt dat de huurder de 20.000 euro moet betalen (rechtsgevolg),
omdat tussen hen is afgesproken dat de huurder een WA verzekering zou afsluiten. De huurder
verweert zich door te stellen dat er niet is afgesproken dat hij wagen WA zou verzekeren, maar dat hij
de wagen casco zou verzekeringen. NB: de WA-verzekering is een wettelijke en verplichte
verzekering. Deze ziet op de aansprakelijkheid jegens een derde. De casco verzekering ziet op het
verzekeren van de wagen zelf.
Met andere woorden: de verhuurder stelt dat de huurder zorg zal dragen voor een WA-verzekering. De
huurder verweer zich door te stellen dat dit niet is afgesproken, maar dat is afgesproken dat er een
cascoverzekering diende te worden afgesloten. Dit leidt tot de vraag wie wat moet bewijzen. De
verhuurder moet bewijzen dat de huurder een WA-verzekering moest afsluiten. Dat hij dit niet kan
bewijzen is jammer, maar veranderd niets aan de bewijslast. Om die reden heeft de verhuurder naast
de bewijslast ook het bewijsrisico. Hij kon niet bewijzen wat hij moest bewijzen. Dat de huurder het
ook niet kon bewijzen maakt niet uit, want op hem rust geen bewijslast en bewijsrisico.
Toepasselijkheid
Inleiding
Het bewijsrecht is in het procesrecht van groot belang. Als je de bewijslast draagt, dan draag je ook het
bewijsrisico. Er zit dan ook een groot verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen.
In dagvaardings- en verzoekschriftprocedures?
We hebben een verschil tussen dagvaardingsprocedures en verzoekschriftprocedures (na het mislukken
van het kei-project). In de tweede titel van het tweede boek staat de dagvaardingsprocedure. In de
derde titel van het tweede boek staat de verzoekschriftprocedure. Let op! Je mag nooit de bepalingen
uit de tweede titel op de derde titel toepassen en vice versa. Je moet deze twee procedures goed uit
elkaar houden, tenzij de wet een uitzondering maakt. Dit doet de wet bijvoorbeeld in art. 384 RV. Het
bewijsrecht is in ieder geval van toepassing op dagvaardingsprocedures. Uit art. 384 rv volgt dat de
negende afdeling (bewijsrecht) van de tweede titel van overeenkomstige toepassing is op
verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de procedure zich er tegen verzet. Wanneer verzet de aard
van de procedure zich hier tegen? Denk dan bijvoorbeeld aan verzoekschriftprocedures met 1 partij.
Enkel de verzoeker is bij de procedure betrokken en niet de belanghebbende of derden. Denk
bijvoorbeeld aan de situatie waarin iemand zelf verzoekt om onder curatele gesteld te worden.
Daarnaast kan je denken aan art. 1:4 BW, het verzoek tot het wijzigen van je naam. Een ander
voorbeeld bevindt zich in het arbeidsrecht. Wanneer een werknemer op staande voet wordt ontslagen
dan kan de werknemer zijn ontslag bij de kantonrechter aanvechten. De werkgever kan ook een
voorwaardelijk verzoekschrift indienen dat ziet op ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De aard
van de voorwaardelijke ontbindingsprocedure verzet zich tegen het bewijs. Ten slotte kan je ook
denken aan het enquêterecht bij vennootschappen. In dit soort situaties is het bewijsrecht niet van
, toepassing, omdat de aard van de verzoekschriftprocedures zich hier tegen verzet. Om te achterhalen
wanneer de aard zich verzet tegen de toepasselijkheid van het bewijsrecht dient te worden gekeken
naar de jurisprudentie. In enkele zaken heeft de HR uitspraak gedaan over de vraag op welke zaken het
bewijsrecht wel of niet van toepassing is.
Het bewijsrecht is WEL van toepassing op dagvaardingsprocedures.
Het bewijsrecht is WEL van toepassing op verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de
procedure zich hier tegen verzet.
In kort geding?
De kortgeding procedure staat geregeld in de tweede titel en is om die reden een
dagvaardingsprocedure. Een systematische redenatie leidt er toe dat je aanneemt dat om die reden het
bewijsrecht ook van toepassing is op het kort geding. Dit is echter onjuist. De aard van het kort geding
is het verkrijgen van een snelle en voorlopige voorziening, vanwege het spoedeisende belang. Dit
spoedeisende belang verzet zich tegen de toepassing van het bewijsrecht. Er is namelijk helemaal geen
tijd om getuigen te horen. De afwikkeling dient zo snel mogelijk te geschieden. Het gaat om
aannemelijkheid.
Het bewijsrecht is NIET van toepassing in kort geding.
In eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie?
De schakelbepaling die van toepassing is voor het hoger beroep is art. 353 lid 1 RV
(dagvaardingsprocedures) en art. 362 RV (verzoekschriftprocedures).
Dit leidt tot de vraag hoe het in cassatie zit. De HR gaat niet over de feiten en er wordt uitgegaan van
de feiten hoe die door de rechtbank of het hof zijn vastgesteld. Zij bekijken of het recht juist is
toegepast of dat de uitspraak voldoende is gemotiveerd. Er dient te worden gekeken naar art. 418a RV
(helemaal achter in je wetboek RV vanwege de kei-wetgeving). In cassatie spelen soms vragen over de
ontvankelijkheid. Om die reden worden de zevende tot de negende titel van overeenkomstige
toepassing verklaard. Het aspect van ontvankelijkheid komt dan als eerst naar voren bij de HR en in
dat kader kunnen bewijsrechtelijke kwesties spelen.
Het bewijsrecht is WEL van toepassing in HB, zie art. 353 lid 1 RV en art. 362 RV.
Het bewijsrecht is SOMS van toepassing in cassatie, zie art. 418a RV.
Plaats en kaders
Om het bewijsrecht te duiden moet je niet beginnen met de negende afdeling, maar het bewijsrecht
komt al eerder in RV naar voren. Om het begrip te vergemakkelijken beginnen we toch met art. 149
RV uit de negende afdeling. Dit is het eerste artikel over het bewijs. De feiten die de ene partij stelt en
die de andere partij niet voldoende betwist staan vast. Deze feiten moet de rechter dan ook als
vaststaand beschouwen. Hier komt het dilemma tussen de partijautonomie en de lijdelijke opstelling
van de civiele rechter naar voren. Van oudsher was het zo dat de civiele rechter achterover leunde en
wachtte op hetgeen partijen aan hem of haar voorhielden, in tegenstelling tot de actieve strafrechter.
Alles wat niet naar voren werd gebracht bleek vaak dodelijk te zijn voor partijen. De rechter ging er
niets aan doen. Aan het eind van de 20 e eeuw kwam er een beweging op gang die er voor heeft
gezorgd dat de civiele rechter actiever werd en zich ging bemoeien met het proces en de feiten. Hij
stelt tijdens de mondelinge behandeling vragen om onduidelijkheden uit de weg te ruimen. Als je dit
aan de hand van een negatieve benadering aanvliegt dan lijkt de actieve rechter de minder goede
advocaat te helpen door allerlei vragen te stellen. ‘Je zei dit, maar bedoelde je toch niet dat?’.
HR Dimopoulus/Ervan Van Mierlo
Casus: deze casus ging om een huurder en een verhuurder. Er was een einde aan de huurovereenkomst
gekomen door het opstellen van een schikkingsovereenkomst. De huurder stelde dat de verhuurder
zich niet aan de afspraken hield bij het beëndigen van de huurovereenkomst en dat hij daardoor schade
leed. Deze geleden schade wilde hij vergoed hebben. In deze zaak was er geen ingebrekestelling nodig
door het van rechtswege in verzuim raken (althans dit dacht de rechter in eerste aanleg). De huurder
beriep zich op de schadevergoeding uit art. 6:74 BW. De huurder had niets gezegd over het verzuim
van de verhuurder. De rechter zag in de processtukken een briefje van de advocaat en las hier een IGS
in. De rechter stelde omdat er wel een IGS was dat de vordering toegewezen kon worden. Let wel, er
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller silkelennips. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.23. You're not tied to anything after your purchase.