100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting alle examenstof 2024 die je helpt slagen- Biologie $6.11   Add to cart

Summary

Samenvatting alle examenstof 2024 die je helpt slagen- Biologie

 2 views  0 purchase
  • Course
  • Level

alle themas samenvatting van biologie, voor het CE. dit helpt jou slagen binnen nog 4 dagen! alle examenstof voor het CE 2024.

Preview 3 out of 29  pages

  • May 24, 2024
  • 29
  • 2023/2024
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Alle Examenstof Havo 5 biologie
C: Zelforganisatie
Genexpressie

Genotype en fenotype zijn twee begrippen die betrekking hebben op de genetische eigenschappen
van een individu. Het genotype is de gehele set genen die het DNA van een individu bevat, terwijl het
fenotype de waarneembare eigenschappen van een individu is, zoals uiterlijke kenmerken. Het
fenotype wordt mede bepaald door de genexpressie van het genotype, maar kan ook beïnvloed
worden door omgevingsfactoren zoals voeding en stress.

Een chromosoom is een molecuul dubbelstrengs DNA. Mensen hebben 46 chromosomen in totaal,
verdeeld in 22 paar autosomen en 1 paar geslachtschromosomen. De geslachtschromosomen
bepalen het geslacht van een individu: bij vrouwen bestaan ze uit twee X-chromosomen en bij
mannen uit één X- en één Y-chromosoom. Op het DNA bevinden zich genen, stukken DNA code die
bepalend zijn voor één bepaalde erfelijke eigenschap. De locatie van een gen op een chromosoom
wordt de locus genoemd. Een allel is een variant van een gen. Als iemand twee dezelfde allelen heeft,
noemt men dit homozygoot, terwijl iemand die twee verschillende allelen heeft, heterozygoot wordt
genoemd. Het dominante allel is het allel dat zichzelf uitdrukt in het fenotype, terwijl het recessieve
allel zichzelf niet uitdrukt.

Genexpressie is het proces waarbij de informatie in genen omgezet wordt in de productie van
specifieke eiwitten of andere moleculen in het celmembraan van een cel. Dit gebeurt in twee
stappen: transcriptie en translatie.

Tijdens transcriptie wordt het DNA-gen omgezet in een nieuw RNA-molecuul, dat een kopie is van het
DNA-gen. Dit gebeurt door het enzym RNA-polymerase, dat het DNA-molecuul afleest en de
informatie gebruikt om een nieuw RNA-molecuul te maken. Dit RNA-molecuul wordt pre-mRNA
genoemd omdat het nog verder bewerkt moet worden voordat het klaar is voor gebruik. Voordat het
pre-mRNA klaar is voor gebruik, moeten er delen uit het molecuul verwijderd worden. Dit gebeurt
tijdens het proces van splicing, waarbij intronen (niet-codeerende delen van het gen) uit het pre-
mRNA verwijderd worden, waarbij de overgebleven stukken weer aan elkaar worden gekoppeld. De
stukken die in het RNA achterblijven heten exonen (codeerende delen van het gen).

Transcriptiefactoren zijn eiwitten die betrokken zijn bij het reguleren van de genexpressie. Ze binden
zich aan het DNA-gen en bepalen of het gen wel of niet geactiveerd wordt tijdens de transcriptie. Zo
kunnen transcriptiefactoren helpen om bepaalde genen te activeren of te onderdrukken, afhankelijk
van de behoefte van de cel. Deze regulatie van genexpressie is belangrijk voor het behoud van het
evenwicht in het celmetabolisme en voor de aanpassing van de cel aan veranderende
omstandigheden.

Celdifferentiatie

Celdifferentiatie is het proces waarbij een cel zich ontwikkelt tot een gespecialiseerde cel met een
specifieke functie. Dit gebeurt door het activeren of deactiveren van bepaalde genen. Hoewel alle
cellen van een organisme hetzelfde DNA hebben, kan de expressie van de genen verschillen en
daardoor kunnen er verschillende soorten cellen ontstaan. Stamcellen zijn ongespecialiseerde cellen
die zich kunnen ontwikkelen tot verschillende soorten gespecialiseerde cellen door middel van
celdifferentiatie.

,Omnipotente stamcellen en pluripotente stamcellen zijn beide ongespecialiseerde cellen met een
hoog potentieel om te differentiëren. Dit betekent dat ze zich in verschillende soorten
gespecialiseerde cellen kunnen veranderen, afhankelijk van de omgevingsfactoren waaraan ze
worden blootgesteld. Omnipotente stamcellen zijn in staat om alle mogelijke weefseltypes te
vormen, terwijl pluripotente stamcellen alle mogelijke lichaamseigen celtypes kunnen vormen. Deze
stamcellen spelen een belangrijke rol in het lichaam, omdat ze helpen om nieuwe cellen te vormen
wanneer dat nodig is, zoals bij wondgenezing of groei.

Apoptose is een proces waarbij ongewenste of beschadigde cellen afgestoten worden door het
organisme. Dit helpt om het evenwicht tussen celgroei en celdood te behouden en om te voorkomen
dat er teveel of niet werkende cellen in het organisme aanwezig zijn.




D: Interactie
Voedselrelatie

In een ecosysteem kan de hoeveelheid en beschikbaarheid van voedsel een belangrijke rol spelen in
de groei en afname van een populatie van een bepaald soort organismen. Bijvoorbeeld, als er een
overvloed aan voedsel beschikbaar is voor een bepaalde soort dieren, kan hun populatie snel
groeien. Aan de andere kant, als er weinig voedsel beschikbaar is, kan de populatie afnemen of zelfs
uitsterven.

Predatie is een voedselrelatie waarbij een dier (de predator) een ander dier (het prooidier) dood om
te eten. Dit kan een grote invloed hebben op de grootte en samenstelling van de prooidierpopulatie,
aangezien de predator de prooidierpopulatie kan verminderen door individuen op te eten. Sommige
soorten hebben speciale aanpassingen ontwikkeld in de loop der jaren om zich te beschermen tegen
predatie, zoals scherpe klauwen of tanden, terwijl andere soorten zich hebben aangepast aan leven
in groepen om zich te beschermen tegen predatoren.

Vraat is ook een vorm van voedselrelatie waarbij een dier een plant opeet. Dit kan bijvoorbeeld
gebeuren wanneer een herbivoor (dier dat planten eet) vraat veroorzaakt door bladeren of andere
delen van een plant op te eten. Vraat kan leiden tot afname van de plantenpopulatie in een bepaald
gebied en kan ook invloed hebben op de herbivoren die afhankelijk zijn van die planten als
voedselbron. Sommige planten hebben speciale aanpassingen ontwikkeld om zich te beschermen
tegen vraat, zoals scherpe doorns of giftige stoffen.

Symbiose

Symbiose is een samenwerking tussen twee verschillende soorten organismen waarbij de
samenwerking voor ten minste één van de soorten gunstig is. Er zijn verschillende vormen van
symbiose, waaronder mutualisme, commensalisme en parasitisme:

 Mutualisme is een vorm van symbiose waarbij beide soorten organismen voordeel halen uit
de relatie. Bijvoorbeeld, sommige soorten bloemen zijn afhankelijk van bepaalde insecten
om hun bloemen te bestuiven, terwijl die insecten op hun beurt afhankelijk zijn van de
nectar die de bloemen produceren als voedselbron. In dit geval halen beide soorten voordeel
uit de relatie.
 Commensalisme is een vorm van symbiose waarbij één soort voordeel haalt uit de relatie,
terwijl de andere soort geen voordeel of schade ondervindt. Bijvoorbeeld, sommige soorten

, vogels nestelen zich in de nesten van andere vogelsoorten, terwijl de eigenaars van het nest
geen voordeel of schade ondervinden van de aanwezigheid van de gasten.
 Parasitisme is een vorm van symbiose waarbij één soort (de parasiet) voordeel haalt uit de
relatie, terwijl de andere soort (de gastheer) schade ondervindt. Bijvoorbeeld, sommige
soorten insecten leven op het bloed van andere dieren als voedselbron, terwijl de gastheer
schade ondervindt van de aanwezigheid van de parasiet.

Interactie

Concurrentie is een belangrijk aspect van het leven in een leefgemeenschap. In een leefgemeenschap
hebben organismen te maken met beperkte hulpbronnen, zoals voedsel, water, licht en leefgebieden,
waardoor ze moeten concurreren om deze hulpbronnen te verkrijgen. Concurrentie kan leiden tot
afname van de populatie van één of meer soorten, aangezien de organismen die de hulpbronnen het
beste kunnen benutten, meer kans hebben om te overleven en zich voort te planten.

De twee belangrijke soorten concurrentie:

 Intraspecifieke concurrentie is concurrentie tussen individuen van dezelfde soort om toegang
tot hulpbronnen.
 Interspecifieke concurrentie is concurrentie tussen individuen van verschillende soorten om
toegang tot hulpbronnen.

Er kan ook sprake zijn van samenwerking (coöperatie) tussen organismen. Samenwerking kan leiden
tot het ontwikkelen van speciale aanpassingen of gedragsstrategieën die helpen om de
samenwerking te verbeteren. Sommige soorten vogels werken bijvoorbeeld samen om prooidieren
op te jagen en delen vervolgens het voedsel met elkaar. Binnen een soort kunnen er
voortplantingsrelaties zijn waarbij individuen met bepaalde kenmerken, zoals kracht, intelligentie of
aantrekkelijkheid, zich voortplanten met een partner. Dit kan leiden tot selectie voor deze
kenmerken, wat kan bijdragen aan de evolutie van de soort. Het kan ook leiden tot ongelijkheid
binnen de soort, aangezien individuen met bepaalde kenmerken meer kans hebben om zich voort te
planten dan individuen zonder deze kenmerken.

Tolerantie is de neiging van een organisme om te overleven en zich aan te passen aan moeilijke
omstandigheden of veranderende omgevingscondities. Tolerantie kan van belang zijn voor het
behoud van biodiversiteit, omdat organismen met een hoog tolerantieniveau waarschijnlijk beter in
staat zullen zijn om te overleven en zich aan te passen aan veranderende omstandigheden dan
organismen met een laag tolerantieniveau. Tolerantie kan ook van belang zijn voor het succes van een
soort in een bepaald gebied, aangezien organismen met hoge tolerantie meer flexibiliteit hebben om
te overleven in verschillende omstandigheden.

Sommige soorten kunnen alleen overleven onder bepaalde omstandigheden. Tolerantiegrenzen zijn
de omstandigheden waarbinnen individuen van een soort nog net kunnen blijven leven. Dit kan
bijvoorbeeld te maken hebben met temperatuur, luchtvochtigheid, voedingsstoffen of andere
omgevingsfactoren. De tolerantiegrenzen van een soort hebben een minimum en een maximum, en
individuen van deze soort kunnen niet meer overleven als de omstandigheden daarbuiten liggen.
Binnen de tolerantiegrenzen van een soort is er ook een optimum, Dit is het punt waarop de
organismen het best groeien en zich ontwikkelen. De beperkende factor is de abiotische factor die
het minst gunstig is voor een bepaalde soort.



Klimaat

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jasminematuskova. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.11. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

83822 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.11
  • (0)
  Add to cart