100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide Samenvatting Persoonlijkheidstheorie en Onderzoek lectures $11.54   Add to cart

Summary

Uitgebreide Samenvatting Persoonlijkheidstheorie en Onderzoek lectures

1 review
 37 views  7 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Ik heb alle lectures op een zo duidelijk en overzichtelijk mogelijke manier proberen samen te vatten. Ik heb extra pagina's in de preview gezet dus neem vooral een kijkje!

Preview 10 out of 50  pages

  • Yes
  • May 25, 2024
  • 50
  • 2023/2024
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: shaniafeliksdal • 4 months ago

Translated by Google

Good explanation of the most important concepts and theories!!

reply-writer-avatar

By: nihadelb • 4 months ago

Translated by Google

Reply deleted by the user

avatar-seller
Persoonlijkheidstheorie 1
1. Je hebt kennis van wat persoonlijkheidspsychologen onderzoeken
Wat onderzoeken persoonlijkheidspsychologen? Er zijn 3 domeinen die worden onderzocht. Elk
punt gaan we dieper bekijken.
1. Menselijke natuur: wat is kenmerkend en uniek voor de mensen, welke dingen delen we
allemaal? Dit is een universele benadering.
2. Individuele variatie en groepsvariatie: Welke variabelen meten we en zijn er bepaalde
verschillen binnen individuen of groepen? Dit is een nomothetische benadering. Nomo =
wet, these = stelling: dus algemene regels die gelden voor mensen: hoe mensen zijn zoals
sommige andere mensen.
3. Individuele uniciteit: dit is een beschrijving van 1 persoon: idiografische benadering. Idio
= 1 en grafisch = beschrijven.


Niveau 1: de menselijke natuur
Niveau 1, de menselijke natuur: hoe mensen zijn zoals alle andere mensen. Iedereen heeft
bijvoorbeeld behoefte aan interactie met anderen. Daar zitten uiteraard ook wat individuele
verschillen in (de een heeft er meer behoefte aan dan de ander), maar het gaat in ieder geval om
kenmerken die ons onderscheiden van dieren.
 Voorbeeld economie: Het neoklassiek economisch model is een model waaruit blijkt dat
mensen op dezelfde manier omgaan met bepaalde situaties. Het is een model die perfect
kan voorspellen hoe mensen handelen in situaties, omdat het ervan uit gaat dat mensen
rationele wezens zijn, mensen dezelfde voorkeuren en capaciteiten hebben en ook dezelfde
informatie en doelen hebben.
Voorbeeld psychologie: binnen de psychologie zijn er ook stromingen die ervan uit gaan dat alle
mensen hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld in het klassieke behaviorisme en evolutie:
o Klassieke behaviorisme: gaat ervan uit dat mensen geboren worden als een tabula
rasa (ongeschreven blad) en doormiddel van straffen en belonen kan iemand elke
soort persoon worden. Dit komt doordat iedereen op dezelfde manier reageert op
beloningen en straffen (ondertussen weten we natuurlijk dat dit niet zo is). Gedrag
wordt dus aangeleerd (stimulus-respons conditionering).
o Klassieke Evolutionaire Psychologie: doordat alleen de beste van de beste
kunnen overleven, verdwijnt niet-optimaal gedrag (d.m.v. voortplanting en overleving)
en zijn de mensen die dan overblijven eigenlijk heel erg vergelijkbaar.


Niveau 2: individuele variatie en groepsvariatie
Niveau 2, individuele variatie en groepsvariatie: hoe mensen gelijk zijn aan sommige andere
mensen. Bijvoorbeeld psychologie studenten zijn gelijk aan elkaar en pedagogiek studenten zijn ook
gelijk aan elkaar (overeenkomst in studievoorkeur).
Normaalverdeling (over individuele variatie): De persoonlijkheidspsychologie probeert zo goed
mogelijk de individuele verschillen te beschrijven. In de normale persoonlijkheidspsychologie zijn
deze eigenschappen te zien in een standaard normaalverdeling waar hoe verder je naar de staarten
gaat, hoe minder mensen die eigenschap hebben. In de klinische psychologie zitten deze
eigenschappen in een scheve verdeling, omdat er bij persoonlijkheidsstoornissen relatief weinig
mensen zijn die dit hebben.
Groepsverschillen: bijvoorbeeld tussen man en vrouw of tussen landen. Soms zijn er grote
verschillen die je dan kan gebruiken om een groep te beschrijven. Een voorbeeld is het aantal
gedetineerden tussen vrouw en man is 1 op de 20 (voor elke vrouwelijke gevangene zijn er 20
mannelijke gevangenen).

,Woordkeuze: om lidmaatschappen van groepen aan te duiden, worden zelfstandige naamwoorden
eerder gebruikt zoals “ik ben een Nederlander” of “ik ben een student”. Voor het beschrijven van
eigenschappen worden vooral bijvoeglijk naamwoorden gebruikt zoals “ik ben ijverig/lui/extravert”.


Niveau 3: individuele uniciteit
Niveau 3, individuele uniciteit: hoe mensen zijn als geen andere mensen. Iedereen is uniek en
heeft dus andere eigenschappen. In de werkgroepen proberen we deze individuele verschillen op te
vangen in een rapport.
 Twenty Statements Test kan gebruikt worden om de individuele uniciteit in kaart te
brengen. Dat is een test met 20 statement die beginnen met ‘’ik ben….”




1. Je hebt kennis van de basisstatistiek en methoden die gebruikt worden om
persoonlijkheid te meten.
Dit heeft hij niet uitgelegd in de lecture en moest zelf worden doorgenomen in videoclip en H1 boek
Basisstatistiek:
 Meetniveaus: nominale, ordinale, interval en ratiovariabelen. In de psychologie zijn de
meeste variabelen quasi-intervalvariabelen. Dat houdt in dat het ratiovariabelen zijn, maar
de verschillen tussen de scores ongeveer gelijk zijn en daarom worden behandeld als
interval
 Normaalverdeling: Veel scores zijn in de psychologie normaal verdeeld
 Standaardscores: 2 variabelen kunnen met eklaar worden vergeleken door de scores te
standaardiseren en de z-scores te berekenen (M = 0, SD = 1)
 Correlatiecoëfficiënt gaat van r = -1 tot r = +1
Betrouwbaarheid: consistentie van de metingen. Hier zijn 3 soorten van: interne consistentie
(Cronbach’s Alfa), interbeoodelaarsbetrouwbaarheid en test-hertest
Validiteit: meet je wat je wil meten? Daaronder valt indruksvaliditeit, constructvaliditeit (convergent
& discriminant), inhoudsvaliditeit en criteriumvaliditeit (concurrent & predictief)
Meetmethoden: er zijn 4 verschillende methoden om een variabele te meten. Zelfrapportage en
waarnemersrapporten worden het meeste gebruikt.
 Zelfrapportage: voordeel: het is efficiënt, goedkoop, maar nadelen: er kan bias in zitten (bijv
onbewust jezelf positiever zien)
 Waarnemersrapporten: iemand anders vult de vragenlijst in. Voordeel: iemand anders kan
een objectiever oordeel geven dan jijzelf. Nadeel: er kan bias zijn, omdat diegene je bijv
positiever ziet of niet genoeg kennis heeft
 Directe observaties: iemand wordt geobserveerd. Voordeel: de echte gedragingen worden
waargenomen, maar nadeel: je kan maar een beperkt aantal gedragingen observeren en het
is duur
 Biodata: zoals gebruik van smartwatch. Voordeel: het zijn objectieve indicatoren, maar
nadeel: geeft niet altijd juist beeld van het construct



2. Je hebt kennis van/inzicht in wat wordt bedoeld met 'persoonlijkheid'.
Persoonlijkheid: een persoonlijkheidstrek verwijst naar verschillen tussen individuen in de typische
neiging om zich op bepaalde conceptueel gerelateerde manieren te gedragen, te denken of te
voelen in verschillende relevante situaties en over een vrij lange tijdsperiode. Dit breken we even op
en leg ik verder uit. Persoonlijkheid:

,  Verwijst naar verschillen tussen individuen. Niet iedereen zal bijvoorbeeld even
enthousiast een goede vriend begroeten (heeft te maken met extraversie)
 In een typische neiging om zich te gedragen, te denken of te voelen, maar dat wil dus
niet zeggen dat je altijd even enthousiast (of extravert) reageert
 Op bepaalde conceptueel gerelateerde manieren: als je vaak enthousiast reageert kan je
ook veel energie hebben, extravert zijn en graag naar feestjes willen. Deze concepten zijn
dus conceptueel gerelateerd en vallen onder persoonlijkheid.
 In verschillende relevante situaties: extraversie uit zich niet alleen op straat als je je
vriend begroet, maar ook op je werk en op school.
 Gedurende een vrij lange tijdsperiode: als je nu extravert bent wordt verwacht dat dit ook
zo is over 10 jaar (het is dus best stabiel).


Wat hoort wel of niet bij persoonlijkheid? Onder persoonlijkheid vallen langdurige, stabiele en
niet-intellectuele psychologische eigenschappen. Dus:
 Fysiek: Persoonlijkheid is NIET een fysieke persoonlijk verschil (lengte en gewicht horen
niet bij je persoonlijkheid).
 Psychologische verschillen: WEL
 Intellectueel: kennis, mentale vaardigheden en capaciteiten zijn horen NIET bij
persoonlijkheid
 Niet-intellectueel:
o Kortstondige niet-intellectuele verschillen: emoties en gevoelens vallen niet
onder persoonlijkheid (emoties kan je namelijk op elk moment hebben,
persoonlijkheid is meer stabiel en langdurig)
o WEL: Langdurige niet-intellectuele verschillen: die zijn namelijk stabiel dus horen
wel bij persoonlijkheid. Daaronder vallen:
 Specifieke verschillen zoals gewoonten en attitudes. Dit hoort niet direct bij
persoonlijkheid, maar het is wel zo dat je persoonlijkheid beïnvloedt welke
gewoonten en attitudes je hebt.
 Algemene verschillen zijn algemene, stabiele patronen van gedrag en
denken zoals de HEXACO persoonlijkheidskenmerken Integriteit,
Emotionaliteit, Extraversie etc. vallen WEL direct onder persoonlijkheid.
Interesses en waarden zijn specifieker en minder stabiel, maar kan wel
gerelateerd zijn aan persoonlijkheid.
Andere verschillen die niet direct bij persoonlijkheid horen, maar die wel bij onze identiteit
horen en dus ook gerelateerd zijn aan persoonlijkheid:
 Mentale capaciteiten gaat over maximaal gedrag (hoe je bijv maximaal presteert bij een
test), terwijl persoonlijkheid juist gaat over typisch gedrag (zie puntje typisch hierboven)
 Interesses: is een voorkeur voor activiteiten en hoort niet bij persoonlijkheid
 Sociaal politieke waarden: gaat over belang van ideeën
 Religie: gaat over geloof in bovennatuurlijke zaken
 Seksualiteit: seksuele oriëntatie
 Al deze zaken horen vooral bij je identiteit, maar niet bij je persoonlijkheid (maar identiteit
kan wel conceptueel gerelateerd zijn)


Bestaat persoonlijkheid?
Bestaat persoonlijkheid? Gedrag is een functie van persoonlijkheid, van de situatie of van de
interactie tussen persoonlijkheid en situatie. Als persoonlijkheid bestaat, moet er tenminste een
deel van de variantie systematisch zijn. Daarmee wordt bedoeld dat verschillen in persoonlijkheden
te maken hebben met hoe de persoon zelf is en niet met de situatie.
Walter Mischel zei in 1968 dat persoonlijkheid niet bestaat. Hij baseerde zijn argumenten op een
onderzoek uitgevoerd door Hartshorne & May (1928). In dit onderzoek observeerden ze kinderen
in situaties waar een moreel karakter getoond kon worden. Kinderen konden bijvoorbeeld kiezen

,tussen geld houden of schenken aan een goed doel, geld stelen uit een puzzeldoos of eerlijk
meespelen etc. Walter Mischel zei dat deze niet-morele gedragingen in de ene situatie weinig
correleerden met het gedrag in een andere situatie.
Mischel & Peake (1982) deden daarom opnieuw een soortgelijk onderzoek. Ze keken deze keer
naar de consistentie van consciëntieusheid van studenten in verschillende situaties. Ze keken naar
19 gedragingen die bij consciëntieusheid hoorden zoals aanwezigheid in de klas, voltooien van
opdrachten, netheid van de opdracht, netheid van hun kamer etc. Resultaat: ook hier een lage
correlatie. Conclusie: in verschillende situaties is er geen consistentie in consciëntieusheid.
Consciëntieusheid is dus afhankelijk van de situatie  persoonlijkheid bestaat niet (of nauwelijks)
Jackson & Paunonen (1985) gingen dit onderzoek nog eens bekijken en ze vonden dat de data
klopt, maar de conclusies niet. Ze gingen de 19 gedragingen verdelen in 2 groepen van 8 en per
groep het gemiddelde berekenen. Deze 2 groepen gingen ze met elkaar correleren en daar kwam
een veel hogere correlatie uit (r = .50). Conclusie: op basis van 1 gedrag kan je moeilijk
voorspellen wat een ander gedrag is, maar op basis van een aantal gedragingen kan je wel
voorspellen hoe iemand zich gedraagt in een aantal andere situaties. Dit komt doordat in elke vraag
in een vragenlijst een meetfout zit. Hoe meer vragen je stelt, hoe minder de invloed van de
meetfout. Er blijft dan alleen de systematische variantie over en die correleert wel met de andere
vragen.
Systematische variantie: Als persoonlijkheid bestaat, moet er tenminste een aanzienlijke
hoeveelheid persoonsgerelateerde systematische variantie zijn. Dat houdt in dat iedereen een
andere persoonlijkheid heeft, de ene is extravert en de andere is introvert, maar over het algemeen
zijn we daar consistent in. Dus als je extravert bent, ben je dit waarschijnlijk ook in alle situaties
(systematisch).
Conformity: Asch (lijnen experiment) en Milgram (schokjes experiment) tonen aan hoe belangrijk
de situatie is, maar ook hier speelt persoonlijkheid een rol. Door de situatie kunnen mensen zich
conformeren (bijvoorbeeld in het Asch experiment: meegaan met de meerderheid), maar de mate
van conformity verschilt per persoonlijkheid. Niet iedereen is hier dus even gevoelig voor. Bij het
Milgram experiment blijkt bijvoorbeeld dat een lage Openheid voor Ervaringen blijkt het sterkst
gerelateerd is aan conformity. Een hoge mate van consciëntieusheid en verdraagzaamheid is ook
positief gecorreleerd, omdat je dan heel erg meegaand bent en graag je taken goed wil verrichten
en hierdoor sneller doet wat de testleider van je vraagt. Persoonlijkheid is dus belangrijk om te
bepalen hoe men omgaat met bepaalde situaties.
Bestaat persoonlijkheid ook in dieren? Ook dieren hebben een persoonlijkheid. Een agressief
dier gedraagt zich anders dan een kalm dier. Een agressief dier zal bijvoorbeeld eerder de
omgeving verkennen. Deze verschillen zijn heel constant  in vergelijkbare situaties reageren ze
hetzelfde.


Gedrag is een functie van de interactie tussen Persoonlijkheid en Situatie: hoe iemand zich
gedraagt wordt bepaald door de persoonlijkheid van die persoon maar ook door de situatie. Daarbij
is er sprake van trekactivatie: een persoonlijkheidstrek komt alleen tot uitdrukking in een
persoonlijkheidsrelevante situatie. Dus als je extravert bent komt deze persoonlijkheidstrek meer tot
uitdrukking op een feestje dan thuis op de bank, maar dus ook bij consciëntieusheid in het Milgram
experiment.
Situatieselectie: op basis van je persoonlijkheid kies je situaties. Een extravert persoon bevindt
zich eerder op feestjes dan een introvert persoon. Dit is te zien in het Stanford Gevangenis
Experiment. De mensen die ervoor kozen om mee te doen aan dit experiment een hoge mate van
agressie hadden en een lagere mate van empathie.
Situatie-evocatie: op basis van je persoonlijkheid kan je onbewust reacties bij anderen oproepen
en daarmee invloed hebben op de situatie. Als je bijvoorbeeld heel pessimistisch bent en aansluit bij
een vrolijk groepje tijdens de lunch, kan je meer negatievere reacties uitlokken.

, 3. Uit het boek: Je kunt verschillende strategieën en vragenlijsten om persoonlijkheid te
meten kritisch beoordelen.
Personality inventories: Onderzoekers meten persoonlijkheidseigenschappen met behulp van
vragenlijsten ingevuld door de persoon zelf (zelfrapportage) of door iemand anders (waarnemers-
rapporten). Deze vragenlijsten bevatten verschillende schalen, elke schaal meet een andere
eigenschap. Alle antwoorden worden dan bij elkaar opgeteld en daar komt een score uit. Deze
personality inventories kunnen op 3 manieren worden opgesteld:
 Empirische strategie: om een construct te meten, meet een psycholoog een groot aantal
items bij een grote steekproef die met dat construct te maken hebben. Om te weten welke
items de psycholoog in de vragenlijst moet opnemen, worden de items gecorreleerd met een
externe variabele die een goede indicator geeft van het construct. Als je bijvoorbeeld
prestatiegerichtheid wil meten zou je alle vragen kunnen correleren met het gemiddelde
cijfer wat een student op school haalt en alleen de items selecteren die het hoogst met de
cijfers samenhangen. Psychologen focussen hier niet per se op de inhoud van de items, ze
willen gewoon items die empirisch het beste het construct kunnen meten. Als blijkt dat
mensen die veel wortels eten ook prestatiegerichter zijn, dan zal dit ook worden gebruikt in
de vragenlijst.
o 3 kritieken:
o Niet in elke steekproef: de sterke correlaties die gevonden zijn in de ene
steekproef zijn niet in elke steekproef terug te zien. Op het platteland kan het aantal
wortels dat je eet bijvoorbeeld sterker samenhangen met je cijfers dan in de stad.
o Groot: de gebruikte steekproeven moeten heel groot zijn
o Verschillende externe variabelen: Het kan ook zo zijn dat naast het gebruiken van
cijfers om de items te correleren veel meer andere externe variabelen gebruikt
kunnen worden, want hoelang je per dag werkt aan school is ook een goede
indicator van prestatiegerichtheid. Hierdoor kunnen er per gebruikte variabele andere
items geselecteerd zijn.
 Factor analysis strategie: net als bij de empirische strategie, begint de psycholoog met een
groot aantal items en daarbij wordt een grote steekproef gebruikt. Daarna wordt er gekeken
welke items hoog samenhangen en dus bij elkaar horen. Dit groepje items meet dan
dezelfde eigenschap. Uit deze strategie komen dus verschillende eigenschappen die met
behulp van je vragenlijst worden gemeten. Dit is anders dan bij de empirische strategie waar
je al van te voren vaststelt wat je gaat meten.
 Rationele strategie: de psycholoog bedenkt voor elke eigenschap vragen. Hierna wordt
gekeken welke vragen het best gebruikt kunnen worden voor deze eigenschap, bijv door
een expert te laten kiezen of de items bij een grote steekproef af te nemen en alleen de
items te kiezen die een hoge samenhang vertonen.
o Kritiek: doordat de psycholoog van te voren vaststelt wat er gemeten moet worden,
kan het zijn dat sommige belangrijke aspecten die eronder vallen niet meegenomen
worden. Daarnaast kunnen de items ook zo duidelijk horen bij een categorie dat de
participant dit opmerkt en sociaal wenselijk gaat antwoorden.
Validiteit en betrouwbaarheid: De validiteit en de betrouwbaarheid van de persoonlijkheids-
vragenlijsten wordt gemeten door de te kijken in hoeverre zelfrapportage en waarnemersrapporten
(of directe observaties) met elkaar overeen komen. Hieruit wordt vaak een hoge overeenstemming
gevonden wanneer de waarnemersrapporten worden ingevuld door iemand die de persoon goed
kent. Echter kunnen zelfrapportages en waarnemersrapporten beïnvloed worden door het geven
van sociaal wenselijke antwoorden. Dit kan worden voorkomen door de vragenlijst goed op te
bouwen.

, Persoonlijkheidstheorie 2
Geschiedenis
De vier humeuren: Hippocrates was benieuwd naar waarom mensen zich gedragen hoe ze zich
gedragen. Zijn verklaring hiervoor is dat het balans tussen 4 lichaamssappen zorgt voor iemands
persoonlijkheid. Deze 4 sappen zijn bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Claudius bouwt hierop
voort en verbindt deze lichaamssappen met de elementen lucht, vuur, aarde en water + 4 seizoenen
 Sanguineus: (sang = bloed): bloed – lucht – lente wat staat voor veel energie en een goede
bloeddoorstroom. Daarbij ben je dus sociaal, aanpassingsbereid, vloeibaar en energiek
 Cholericus: (chole = gal): gele gal – vuur – zomer. Gal is de vloeistof die bij overgeven
omhoog komt. Het hebben van te veel gal hoort bij een cholericus. Je wordt dan snel kwaad,
agressief en je bent competitief.
 Melancholicus: (melan = zwart, chole = gal): zwarte gal – aarde – herfst. Een
melancholicus is introvert en nadenkend, dus het tegenovergestelde van Sanguineus.
 Phlegmaticus: (phlegm = slijm): slijm – water – winter. Een Phlegmaticus heeft overtallig
water. Je bent dan rustig, stabiel en kalm (net als kalm water). Alles wat er gebeurd vind je
wel goed, dus het tegenovergestelde van Cholericus.
Middeleeuwen: deze typering werd tot laat in de middeleeuwen gebruikt. Iemands persoonlijkheid
kon dan veranderd worden door overtallig bloed te vervoeren (met weinig succes).


Drie somatoforme typen: In de 19e eeuw dacht Sheldon dat op basis van de manier hoe iemand
eruit ziet je ook zijn/har persoonlijkheid kan bepalen. Hier is geen empirische ondersteuning voor,
het is vooral gebaseerd op stereotypen.
 Mesomorf: is iemand met een gespierde lichaamsbouw. Hierbij hoort een competitief en
energiek karakter.
 Ectomorf: is iemand met een slanke lichaamsbouw. Hierbij hoort een introvert, gevoelig en
voorzichtig karakter en het wordt vaak geassocieerd met intellectuele (nerdy) interesses.
 Endomorf: is iemand met overgewicht. Sheldon beschreef endomorfen als sociaal en
vriendelijk met een ontspannen en gezellig karakter.


MBTI: 16 persoonlijkheidstypen: Na de oorlog ontwikkelde Myers-Briggs de MBTI. Hierbij wordt
iemands persoonlijkheid beschreven op basis van 4 dichotomieën:
 Extraversie vs. Introversie
 Observatie vs. Intuïtie (Sensing vs iNtuition)
 Reflectie vs. Gevoel (Thinking vs. Feeling)
 Beheersing vs. Perceptie (Judging vs. Perceiving)


Andere populaire typologieën zijn bijvoorbeeld de DISC (typering op basis van
kleuren) en eniogram (8 soorten persoonlijkheden zoals helper, perfectionist, avonturier, leider etc)
Diertypen: zelfs dieren hebben persoonlijkheden. Bij dieren kan je persoonlijkheden
onderscheiden, bijvoorbeeld bij ratten. In een experiment werden agressieve ratten na een
elektrisch schokje heel agressief en gingen meteen in actie door het apparaatje met de schokken te
verstoppen. Niet-agressieve ratten probeerde alleen in het hoekje het apparaat te vermijden.
Wat is een type? Elke dimensie bevat 2 typen. Bijvoorbeeld de dimensie activiteit, die bestaat uit
de typen passief en actief.
Kun je ook bij mensen typen onderscheiden? Bijvoorbeeld door de 2 dimensies bestaande uit 4
typen (stabiel/onstabiel en introvert/extravert). Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst
weten welke persoonlijkheidsconstructen er zijn. Bestaat persoonlijkheid alleen uit deze 2 dimensies
of zijn er meer? En hoe bepaal je eigenlijk het aantal constructen op een objectieve manier (zonder
meningen te vragen aan psychologen die er belang bij hebben)?

, 1. Je kunt de lexicale benadering uitleggen
Lecixale benadering: Een manier om het aantal constructen van persoonlijkheid te bepalen is door
het opstellen van een soort periodiek systeem. Alle bouwstenen zijn namelijk bekend: dat zijn alle
woorden in het woordenboek die we gebruiken om een persoonlijkheid te beschrijven. Dat noem je
de lexicale benadering. Hier horen 3 uitgangspunten bij van Goldberg (1981):
 Alle individuele verschillen die van belang zijn voor de dagelijkse interacties van personen
zullen uiteindelijk in de taal hun weerslag vinden.
 Hoe belangrijker een individueel verschil is, hoe meer talen hier een woord voor hebben
 In elke taal kun je deze woorden vinden in een voldoende omvangrijk woordenboek
Francis Galton (1884) deed onderzoek naar persoonlijkheid. Hierbij keek hij in het woordenboek
naar alle woorden die gebruikt worden om individuele verschillen in persoonlijkheid te
onderscheiden. Dit bleek een hopeloze taak te zijn en hij gaf op.
Wat zijn de beste woorden om persoonlijkheid te beschrijven?  bijvoeglijk naamwoorden
 Zelfstandige naamwoorden worden gebruikt om kenmerken van een groep te beschrijven.
Bijvoorbeeld clown, leugenaar, dictator: je ziet meteen iemand voor je.
 Werkwoorden worden gebruikt om gedrag te beschrijven: lachen, liegen, dicteren
 Bijvoeglijk naamwoorden passen het best bij het beschrijven van iemands persoonlijkheid:
grappig, leugenachtig, dictatoriaal.
Eerste selectie van bijvoeglijk naamwoorden werd uitgevoerd door (Allport & Odbert, 1936).
Hier kwamen 18.000 bijvoeglijke naamwoorden uit. Daar zijn alle woorden uit verwijderd die geen
persoonlijkheid beschrijven: woorden over uiterlijk, intellectuele vermogens, tijdelijke stemmingen en
sterke oordelen. Hier werd door Goldberg (1990) een meer behapbare lijst van 1700 woorden
opgesteld.




2. Je begrijpt hoe factoranalyse wordt gebruikt in de lexicale benadering
Factoranalyse: In de Nederlandse taal werden door Hofstee 551 woorden gebruikt. Dit zijn veel
items die moeilijk te groeperen zijn. De oplossing daarvoor is een factoranalyse waar je de
correlatiecoëfficiënten uit kan aflezen. Dit wordt hieronder laten zien met 10 woorden (vetgedrukt =
hoog). De hoogte van de correlatie zegt wat over de vervangbaarheid. Bij een correlatie van 1 is
het item perfect vervangbaar, omdat op beide items dezelfde antwoorden worden gegeven. Bij een
factoranalyse vervang je dus meerdere adjectieven door 1 woord, omdat ze vervangbaar zijn.
In dit geval kan dit met Gesloten en Introvert. Deze
items kan je vervangen door Factor 1 (bijv. met de
naam extraversie). Als je dit voor alle woorden doet
krijg je 5 factoren (plaatje hieronder): extraversie,
vriendelijkheid, consciëntieusheid, neuroticisme,
openheid voor ervaringen (the Big Five). In
verschillende landen is een maximum van 6
persoonlijkheidsdimensies gevonden. Deze factoren worden de HEXACO factoren genoemd.
Big Five bestaat uit extraversie, vriendelijkheid,
consciëntieusheid, neuroticisme en openheid voor ervaringen.
Big Five vragenlijsten:
 NEO-PI-3: de eerste NEO had 3 factoren (neuroticisme,
extraversie en openheid voor ervaringen), daar zijn
later 2 aan toegevoegd  NEO-PI-3
 Big Five Inventory 2
 Big Five Aspects schaal

, 3. Je hebt kennis van de belangrijkste kenmerken, overeenkomsten en verschillen van de
Big Five en HEXACO modellen.
HEXACO dimensies: in verschillende landen werd onderzoek gedaan naar persoonlijkheid en daar
kwamen steeds 6 factoren uit (Integriteit is hier extra):
 Integriteit (Honesty-Humility): eerlijk, oprecht, trouw vs. blufferig, grootdoenerig. Deze
additionele zesde dimensie heeft 2 onderdelen:
o Eerlijkheid: oprechtheid en rechtvaardigheid
o Nederigheid: hebzuchtvermijding en bescheidenheid.
 Emotionaliteit: overgevoelig, kwetsbaar, instabiel vs. stabiel, zelfverzekerd, vastberaden
 eXtraversie: uitbundig, opgewekt, spontaan, openhartig vs. introvert, gesloten, zwijgzaam
 Verdraagzaamheid (Agreeableness): goedmoedig, geduldig, mild vs. fel, driftig, heethoofdig
 Consciëntieusheid: zorgvuldig, secuur, precies vs. nonchalant, lui, onverantwoordelijk
 Openheid voor ervaringen: diepzinnig, origineel, filosofisch vs. onkritisch, oppervlakkig
Herschikking: In het HEXACO model is ook een herschikking van de dimensies Vriendelijkheid en
Emotionele Stabiliteit uit de Big Five:
 HECAXO Verdraagzaamheid bevat een irritatie component (in Big Five hoort dit bij
neuroticisme. Laag scoren op neuroticisme, ook wel emotionele stabiliteit, houdt in dat je
mensen snel irritant vindt).
 HEXACO emotionaliteit bevat een sentimentaliteit component: verbonden voelen met
mensen en met emotionele gebeurtenissen (in Big Five hoort dit bij Vriendelijkheid).


Indeling adjectieven: De HEXACO verschilt ook van de Big Five, want
het heeft een andere indeling van de bijvoeglijk naamwoorden.
HEXACO Verdraagzaamheid heeft namelijk geduldig en zachtaardig
tegenover twistziek en geïrriteerd. Bij Big Five Neuroticisme staat
Geduldig en Ontspannen tegenover Geïrriteerd en angstig. Zo ook bij
HEXACO Emotionaliteit en Big Five vriendelijkheid.


De 6 HEXACO factoren zijn in te delen in 2 groepen: Engagement
(betrokkenheid) en Altruïsme (het welzijn van anderen voorop stellen):
 Engagement:
o Extraversie: gaat over sociale betrokkenheid
o Consciëntieusheid: hoe betrokken ben je in taken, je planning, je werk (discipline)
o Openheid voor Ervaringen: gerichtheid op nieuwe ideeën, inzichten, kunst
Als je op alle domeinen hoog scoort, heb je een hoge mate van Proactiviteit
 Altruïsme:
o Integriteit: laag = graag mensen gebruiken voor je eigen doeleinden
o Verdraagzaamheid: laag = wraak nemen
o Emotionaliteit: laag = gebrek aan empathie
2 situaties: iemand die laag op verdraagzaamheid scoort is er heel erg op gespitst of
iemand geen misbruik van ze maakt en minder tolerant hiervoor. Wanneer ze dan
iemand tegenkomen die laag op Integriteit scoort en misbruik van ze maakt, zal deze
persoon eerder reageren met wraak. Terwijl iemand die hoog op verdraagzaamheid
scoort zich misschien eerder zal laten gebruiken.


4. Je kunt typologische en dimensionale benaderingen kritisch beoordelen.
Zijn er persoonlijkheidstypen? Er zijn 6 HEXACO factoren en als je alleen hoog of laag kan
scoren zijn er 64 persoonlijkheidstypen, maar bij niemand is het zo eenvoudig dat je alleen hoog of

,laag scoort op de dimensies (menselijk gedrag is niet biomodaal). Als je daarom een 5-puntsschaal
(laag, ondergemiddeld, gemiddeld etc.) neemt, komen er 15.625 typen uit, maar dat is weer te veel.
Schending multivariate normaliteit: Bij een normaalverdeling komt het middelste het meeste voor
en aan de zijden het minste. Echter zijn persoonlijkheidstypen niet perfect normaal verdeeld voor
elke dimensie. In plaats daarvan heb je clusters en groepen die vaker voorkomen en dit wordt de
schendig van multivariate normaliteit genoemd. Hieronder worden 3 van deze clusters benoemd:
3 clusters: Uit onderzoek op basis van de NEO-PI-R (Big Five) blijkt dat er 3 clusters (typen) te
vinden zijn:
 Externaliserend type: laag op Vriendelijkheid en laag op Consciëntieusheid (woede &
impulsief)
 Internaliserend type: hoog op Neuroticisme en laag op Extraversie (vooral al je problemen
van binnen laten ophopen)
 Resilient type: laag op Neuroticisme en hoog op de rest (Extraversie, Vriendelijkheid,
Consciëntieusheid en Openheid voor Ervaringen) (meer sociaal wenselijk)
Maar: het is bij deze 3 typen niet zo dat de centra van deze clusters ook de meeste mensen bevat.
Dit komt doordat iedereen anders scoort binnen die type. Bijvoorbeeld: een typisch internaliserend
type is hoog op Neuroticisme en laag op Extraversie. Dit betekent niet dat de meerderheid van
internaliserende mensen ook precies zo is (de meerderheid bevindt zich dus niet op het centrum).
Mensen zijn juist veel meer verspreid over de verschillende dimensies. De ene internaliserende
persoon is bijvoorbeeld lager op Consciëntieusheid en de andere hoger op Vriendelijkheid.


In het kort: Persoonlijkheidstypen volgen dus niet een normaalverdeling en er is daarom sprake
van een schending van de multivariate normaliteit. Dimensies daarentegen volgen WEL een
normaalverdeling.
Niet consistent: deze clusters worden niet consistent gevonden in verschillende landen en
steekproeven. Daarnaast veranderen mensen zelf ook (bijv met leeftijd)


Eindconclusie: Uit onderzoek blijkt dat al deze typen (bijv externaliserend, internaliserend etc)
eigenlijk niet voorspellen hoe mensen zich gedragen. Ze helpen ons ook niet te begrijpen waarom
mensen zich op een bepaalde manier gedragen. Dit kan beter verklaard worden door gebruik te
maken van de 6 HEXACO dimensies, omdat je bij typen eigenlijk gewoon een oppervlakkig labeltje
aan iemand plakt die niet veel zegt. Dimensies geven veel beter de werkelijkheid weer. Bovendien
geeft onderzoek evidentie voor het bestaan van zes HEXACO persoonlijkheidsdimensies, maar niet
voor typen. Typologische benaderingen zijn dus niet goed om persoonlijkheid samen te vatten.

, Persoonlijkheidstheorie 3
1. Je hebt inzicht in leeftijds-, periode- en cohorteffecten op persoonlijkheid
Persoonlijkheid kan je analyseren op 3 niveaus:
 Universeel: over de hele bevolking
 Nomothetisch: tussen groepen (generaties) en individuen (gemiddelde levensloop)
 Idiografisch: individuele levenslooptrajecten
Op alle niveaus kunnen we ons afvragen of persoonlijkheid verandert of stabiel blijft


Generaties: Je kan je afvragen of groepen en individuen van elkaar verschillen in persoonlijkheid.
Dit is op nomothetisch niveau. Er zijn een aantal generaties te onderscheiden: babyboomers (na de
oorlog, staat bekend om hardwerkend), Generation X (1965 – 1980), Millenials (1981 – 1996),
Gen Z (1997 – 2012) en na 2012 Gen Alpha
Persoonlijkheid beschrijven: Veel termen die gebruikt worden om generaties te beschrijven zoals
hardwerkend (babyboomers) en positief (Gen Z) worden ook gebruikt om persoonlijkheid (Gevoel,
Gedrag en Gedachten: de 3 G’s) te beschrijven. Dit zijn voorbeelden:
 Generatie X (1965 – 1980): opgegroeid in economische onrust, dus individualistisch,
ambitieus en workaholic
 Generatie Y (1981 – 1996): Millenials, opgegroeid tijdens het digitaliseringstijdperk (komst
van computer en media). Bestempeld als lui, narcistisch en verwend.
 Generatie Z (1997 – 2012): opgegroeid met internet en sociale media. Bestempeld als
onafhankelijke & veeleisende consumenten.


Er kunnen dus daadwerkelijk verschillen zijn tussen generaties. Maar verschillen generaties ook in
persoonlijkheid? Dat wordt duidelijk aan het eind van dit leerdoel. De beschrijvingen van generaties
kunnen nogal verschillen. Alleen al voor millenials zijn er op Google overal andere beschrijvingen te
vinden. Daarnaast blijkt uit onderzoek van 2010 dat narcisme tussen 1980 en 2008 is toegenomen.


Wat is een generatie? Dat is een geboortecohort: mensen die ongeveer in dezelfde periode
geboren zijn en ook tegelijkertijd de kindertijd, puberteit of ouderdom (vormende periodes)
meegemaakt hebben. Daarnaast kunnen er ook periode effecten zijn: millenials hebben
bijvoorbeeld allemaal de komst van de computer meegemaakt of 9/11. Er zijn ook leeftijdseffecten:
naarmate je ouder wordt kan je uiteraard ook veranderen.
Age-Period-Cohort (APC) effecten: gaat over deze 3 generatie effecten:
 Leeftijdseffecten (Age): je persoonlijkheid kan gedurende je levensloop veranderen. Je kan
bijvoorbeeld uitgaan in je studententijd en serieuzer worden als je kinderen krijgt.
 Periode-effecten: historische gebeurtenissen (zoals oorlog, werkgelegenheidsniveau en
technologie) kunnen invloed hebben op hoe mensen (iedereen) denken en zich gedragen.
 Cohorteffecten: gaat over veranderingen die plaatsvinden binnen een bepaalde formatieve
periode, bijvoorbeeld attitudes naar gendergelijkheid die zijn veranderd in de tweede
feministische golf. Het gaat hier dus om gedeelde ervaringen zoals een vergelijkbare
educatie die milieubewustheid onder hedendaagse jongeren promoot. Gaat dus om dingen
die een bepaalde leeftijdsgroep groep het meest beïnvloeden.
 Leeftijd = Periode – Cohort (19 jaar = 2024 – 2005): Als je 2 van de 3 weet dan kan je de
derde eruit afleiden. Als je 19 bent en de periode is 2024, dan is je cohort 2005.


Cross-sectionele studie: cohorts kunnen invloed hebben op cross-sectionele studies. Bijvoorbeeld
wanneer je consciëntieusheid in verschillende cohorten en leeftijden meet. Je ziet: hoe later iemand
geboren is, hoe minder consciëntieus. Maar je weet hier niet of dit komt door leeftijd of cohort.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nihadelb. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.54. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

79271 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.54  7x  sold
  • (1)
  Add to cart