Organismen (levend) levensverschijnselen ‘levenscyclus’
Levenloos: nooit geleefd
Levensloop eindigt met de dood
Soort = voortplanten + vruchtbare nakomelingen
Levensverschijnselen
1 prikkelbaarheid
2 bewegen
3 groei
4 stofwisseling’
5 voortplanting
Enzymen: versnellen de chemische reactie
Assimilatie
substraat
Dissimilatie
1. Moleculen: bouwstenen van stoffen (DNA)
2. Celorganel
3. Cel: kleinste levende eenheid (beencel) – gezamenlijke functie (zenuwcellen)
- Prokaryoten: eencellige zonder kern, mitochondriën en endoplasmatisch reticulum (ER). Geen
celorganellen met dubbele membranen.
- Eukaryoten: een/meercellige met kern, mitochondriën, ER en bladgroenkorreld.
4. Weefsel: geheel van gelijksoortige cellen met dezelfde bouw en functies (beenweefsel)
beenweefsel bindweefsel kraakbeenweefsel zenuwweefsel
5. Orgaan: deel van organisme met een of meer functies (specifieke bouw en functie bijv blad)
6. Orgaanstelsel: meerdere organen werken samen en hebben een bepaalde functie
(bloedvatenstelsel).
7. Organisme: individu, levend wezen
8. Populatie: groep individuen van één soort die zich onderling kunnen voortplanten
9. Ecosysteem: verzameling van populaties en abiotische factoren in een natuurlijk begrensd gebied
- Biotische factoren: uit de levende natuur
- Abiotische factoren: uit de levenloze natuur
Emergente eigenschappen: nieuwe eigenschappen als het organisatieniveau verandert
Biotisch Abiotisch