In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) is
een regime voor fiscale beleggingsinstellingen opgenomen. Met
dat regime wordt een fiscaal gelijke behandeling beoogd tussen
collectief beleggen (via een beleggingsinstelling) en individueel
beleggen (rechtstreeks). Voor deze tentamenvraag moet u
uitgaan van de volgende, deels versimpelde, kenmerken van dat
regime.
De winst van fiscale beleggingsinstellingen is onderworpen aan
een tarief van nul percent. Voorwaarde voor toepassing van dat
tarief is dat de beleggingsinstelling binnen (uiterlijk) acht
maanden na afloop van het jaar waarin winst is gerealiseerd, die
winst uitdeelt aan haar aandeelhouders. Fiscale
beleggingsinstellingen moeten de rechtsvorm hebben van een NV,
BV, of een fonds voor gemene rekening, dan wel een daarmee
vergelijkbare buitenlandse rechtsvorm. Zowel het doel als de
feitelijke werkzaamheid van de beleggingsinstelling moet zijn het
beleggen van vermogen. Er zijn regels gesteld om te
bewerkstelligen dat slechts lichamen waarin een groot aantal
aandeelhouders participeren als fiscale beleggingsinstelling
kunnen worden aangemerkt.
Het regime voorziet in een teruggave van binnenlandse en
buitenlandse bronbelasting die is geheven op aan de
beleggingsinstelling betaalde dividenden. Deze teruggave
geschiedt via een speciale ‘afdrachtsvermindering’ voor de
dividendbelasting die de fiscale beleggingsinstelling moet
inhouden bij dooruitdeling van haar winst: deze ingehouden
dividendbelasting (tarief: 15%) behoeft niet te worden
afgedragen voor zover de beleggingsinstelling zelf bronbelasting
heeft betaald. De reden voor deze techniek is dat de
beleggingsinstelling de door haar betaalde bronbelasting niet kan
verrekenen met verschuldigde vennootschapsbelasting (zij is
immers onderworpen aan een tarief van 0 percent).
Gevraagd: Is het regime voor fiscale beleggingsinstellingen, zoals
hiervóór uiteengezet, te kwalificeren als staatssteun in de zin van
artikel 107, lid 1, VWEU? Beargumenteer uw antwoord onder
verwijzing naar relevante bronnen.
Voorwaarden staatssteun:
1. Een maatregel van de staat, met staatsmiddelen bekostigd;
Het is een cumulatief vereiste, dus én een maatregel van de staat
én met staatsmiddelen bekostigd. Het moet (in)direct overheidsgeld
1
, kosten, dus ook een inkomensderving. Er moet een risico zijn dat de
begroting van de lidstaat wordt belast.
Het gaat hier om de Wet Vpb, dus een regeling van de staat. Er
wordt binnenlandse en buitenlandse bronbelasting terugbetaald dus
dat komt ten laste van de staatskas.
2. Die de mededinging (dreigt te) vervalsen;
3. Door begunstiging van bepaalde ondernemingen of
producties (selectiviteitseis);
Voordelige afwijking van de normale belastingregeling waarbij
bepaalde ondernemingen worden begunstigd ten opzichte van
andere ondernemingen die objectief vergelijkbaar zijn.
- Wat is de normale regeling?
- Is er een voordelige afwijking?
- Zijn de ondernemingen objectief vergelijkbaar in het licht van de
doelstelling van de normale regeling?
- Kan de maatregel gerechtvaardigd worden?
4. Voor zover de steun het handelsverkeer ongunstig kan
beïnvloeden;
Potentiele invloed is voldoende. FBI’s zijn op een markt actief waar
ook buitenlanders actief zijn en dus kan het het handelsverkeer
ongunstig beïnvloeden.
Voorwaarde 3 nader uitgewerkt:
0%-regel VPB:
Wat is de normale regeling? De normale regeling is de
vennootschapsbelasting (20/25%). Het 0%-tarief is minder dan het
algemene tarief dus dat zou een (selectief) voordeel kunnen zijn. Het is
namelijk een voordelige afwijking van de referentieregeling.
Zijn FBI’s vergelijkbaar met andere Vpb-plichtige in het licht van de
doelstelling van de Vpb?
Het doel van de Vpb is het heffen van belasting over winsten van
vennootschappen. Er is geen objectief verschil tussen een FBI en een
andere Vpb-plichtige, ze maken allebei winst. De maatregel is dan a priori
selectief.
Kan de maatregel gerechtvaardigd worden uit hoofde van aard en opzet
van het belastingstelsel? Een fiscale rechtvaardigingsgrond?
Op basis van fiscale neutraliteit rechtvaardigen: bepaalde economische
transacties neutraal behandelen. Het zou niet uit moeten maken of je zelf
aandelen koopt of dat je het overlaat aan een FBI (collectief beleggen vs
individueel beleggen)
Uitkomst analyse: In beginsel a priori selectiviteit maar
rechtvaardigingsgrond gehonoreerd. Dan nog toetsen of de maatregel
evenredig is. Is het proportioneel wat er gebeurt? Alle voorwaarden voor
het FBI regime langs:
1. Dooruitdelingsverplichting binnen 8 maanden;
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MRang. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.