Summary
Farmacologie: samenvatting deel 3
Farmacologie gedoceerd door De Hoon en Vankelecom.
Deel 3: Geneesmiddelen die inwerken op het CZS
H1: Analgetica
H2: Hypnotica en anxiolytica
H3: Antipsychotica
H4: Farmacotherapie van ziekte van Parkinson en Parkinsonisme
H5: Farmacotherapie van affectieve stoornissen
[Show more]
Last document update: 5 year ago
Preview 4 out of 54 pages
Uploaded on
May 24, 2019
File latest updated on
May 30, 2019
Number of pages
54
Written in
2017/2018
Type
Summary
Institution
Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven)
Education
Tandheelkunde
Course
Farmacologie
All documents for this subject (13)
$14.53
Added
Add to cart
Add to wishlist
100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached
FARMACOLOGIE
SAMENVATTING DEEL 3: GENEESMIDDELEN DIE INWERKEN
OP HET CENTRAAL ZENUWSTELSEL
,Hoofdstuk 1: Analgetica
Pijn
1.1 Soorten pijn
− Soorten pijn volgens de duur:
Pijn = onaangename, sensorische en emotionele ervaring die in verband wordt gebracht met bestaande of dreigende
weefselbeschadiging. Pijn zorgt ervoor dat we kunnen overleven en het voorkomt weefselschade.
➢ Acute pijn waarschuwt lichaam voor aanwezige of dreigende weefselbeschadiging.
➢ Chronische pijn (pijn > 3 maanden) heeft waarschuwingsfunctie verloren, gaat gepaard met lichamelijk en psychisch lijden.
o 1 op 5 Europeanen lijdt aan één of andere vorm van chronische pijn, voor Belgen is dit zelfs 1 op 4.
o Chronische pijn is dus invaliderende en frequent voorkomende aandoening met belangrijke socio-economische impact.
o Chronische pijn is een bio-psychosociaal fenomeen en behandeling is multimodaal en multidisciplinair. De
behandeling met geneesmiddelen vormt hierin belangrijk onderdeel samen met andere behandelingen zoals
interventionele pijnbestrijding, educatie, fysiotherapie en gedragstherapie.
− Soorten pijn volgens oorzaak:
➢ Nociceptieve pijn: ontstaat door de prikkeling normale waarschuwingssysteem door schadelijke mechanische, chemische
of thermische prikkels. Reageert goed op klassieke pijnstillers vermits meeste vormen van nociceptieve pijn te maken
hebben met ontstekingsreacties (inflammatoire pijn).
o Somatische pijn = indien deze pijn ontstaat thv pijnreceptoren huid, botten, spieren of bindweefsel.
o Viscerale pijn = indien deze pijn ontstaat thv pijnreceptoren van holle organen zoals maag, darmstelsel, hart en
urineleiders. In geval van pijn holle organen die gevolg zijn van spasmen, kunnen spasmolytica toegevoegd worden.
➢ Neuropathische pijn (zenuwpijn): ontstaat na beschadiging of ziekte van de zenuwen, het ruggenmerg of de hersenen.
We spreken dus over pathologische pijn en niet over een normaal waarschuwingsproces.
o Typische voorbeelden: brandende pijn na doormaken gordelroos (postherpetische neuralgie, PHN), pijnlijk brandende
voeten bij diabetici, aanrakingspijn (allodynie) na ongeval of operatie, blijvende ischiaspijn na discushernia, enzovoort.
o Zenuwpijn evolueert meestal naar een chronisch pijnprobleem en kan in vele gevallen niet genezen worden.
− Pijnbaan of tractus spinothalamicus:
1
,1.2 Pijn-controle
− Controlemechanismen: niet iedere prikkel leidt tot pijn, enkel synaps indien prikkel groot genoeg is.
➢ Substantia gelatinosa: controleren eerste synapsoverdracht.
➢ Nucleus raphe magnus: controleren eerste synapsoverdracht. Gebruiken serotonine als neurotransmitter.
➢ Locus coeruleus: controleren eerste synapsoverdracht. Gebruiken noradrenaline als neurotransmitter.
− Pijncomponenten:
➢ Pijngewaarwording (objectief): cortex staat in voor de pijnsensatie.
➢ Emotionele gewaarwording (subjectief): limbisch systeem staat in voor emotionele respons (angstgevoel, onbehagen, …).
1.3 Geneesmiddelen
Categorieën geneesmiddelen aangewend in behandeling van pijn:
Categorie Pijncomponent? Target? Voorbeeld?
Opioïde Dempen pijnsensatie en Werkingsmechanismen in meerdere Morfine, codeïne, buprenorfine,
analgetica reactie. gebieden van CZS. pentazocine, …
Niet-opioïde Dempen pijnsensatie. Interferentie met ontstaan pijnprikkel thv Paracetamol en NSAID’s.
analgetica perifere nociceptieve zenuwuiteinden.
Specifieke Dempen pijnsensatie. Hebben specifieke directe en indirecte Tricyclische antidepressiva voor
analgetica pijnstillende werkingsmechanismen. neuropathische pijn, triptanen voor
migraine, carbamazepine voor
trigeminusneuralgie.
Lokale Dempen pijnsensatie. Blokkeren zenuwgeleiding. Articaïne, lidocaïne, mepivacaïne,
anesthesie …
2
, Opioïde analgetica
Definitie − Opioïde analgetica zijn stoffen met morfine-nabootsende effecten (zelfde receptoren) waarbij alle
effecten worden tegengewerkt door algemene antagonist naloxone.
− De term opioïden verwijst naar opium, de herkomst van morfine. Morfine is het prototype van de opioïden.
Morfine als − Morfine wordt gewonnen uit opium: opensnijden onrijpe zaaddozen papaverplanten ⇒ melkachtig sap ⇒
prototype indikken tot bruinachtige massa ⇒ filteren ⇒ drogen.
➢ Samenstelling opiumpoeder: 10% morfine + morfine gerelateerde alkaloïden (0,5% codeïne, thebaïne,
noscapine) + niet-opioïde stoffen (spasmolyticum papaverine).
➢ Morfine zuiveren uit opium: toevoegen kalksteen aan opium ⇒ enkel calcium-morfinaat blijft in
oplossing, rest slaat neer ⇒ toevoegen base (amonium) ⇒ morfine zal neerslaan ⇒ maken zoutoplossing
⇒ morfine-hydrochloride in vaste vorm.
− Structuur morfine:
➢ Verschillende ringen vormen soort T-structuur configuratie.
➢ Receptorinteractie: ring schuift in holte + vlak gedeelte komt op vlak deel van receptor terecht + stikstof
(positief geladen) komt terecht op anionische site terecht (negatief geladen site).
Structuur en − Onderscheid op basis van chemische structuur:
indeling ➢ Natuurlijke opioïden: bv. morfine, codeïne.
➢ Semi-synthetische derivaten van morfine: bv. diamorfine (= heroïne) en van thebaïne bv. buprenorfine,
oxycodon en naloxon.
➢ Vol-synthetische derivaten structureel niet verwant aan morfine:
o Fenylpiperidines: bv. pethidine, fentanyl en sufentanil.
o Methadon en verwanten.
o Benzomorfan en verwanten: pentazocine.
− Onderscheid op basis van werkingsmechanisme en effecten:
➢ Zuivere opioïde agonisten: bv. morfine, codeïne en oxycodon.
➢ Partiële agonisten: bv. buprenorfine.
➢ Gemengde agonisten-antagonisten: bv. pentazocine.
➢ Antagonisten: bv. naloxon, naltrexon, methylnaltrexon.
3