Sociale psychologie
1. Introductie in sociale psychologie
Wat is sociale psychologie?
Sociale psychologie: wetenschappelijk onderzoek naar de manier waarop gedachten, gevoelens en
gedragingen worden beïnvloed door anderen.
1. Die fysiek aanwezig zijn
2. Die in gedachten aanwezig zijn
3. Die geïmpliceerd zijn
Vb. geïnternaliseerde, private activiteit (denken)
1. Aanverwante wetenschappen
Sociologie, economie, cognitieve psychologie, sociolinguïstiek, individuele psychologie, sociale
antropologie…
• Individuele psychologie: Freud “group psychology and the analysis of the ego” → ontwikkeling
sociale psychologie
• Sociologie: sommige vormen van sociologie zijn erg verwant met sociale psychologie Vb.
symbolic interactionism.
• Economie: economisch gedrag is niet altijd rationeel, ook beïnvloed door anderen
Verklaringsniveaus in de sociale psychologie
Keuze beïnvloed door (reactie tegen) stereotypen over mannen en vrouwen, jongere of oudere
mensen? Vb. wie zou je kiezen als leidinggevende?
1. Intrapersoonlijk (persoon in context)
Processen binnen de persoon: stereotypen kleuren je oordeel over persoon
Verklaring role congruity theory: eigenschappen die meer worden geassocieerd met mannen, worden
ook meer geassocieerd met leidinggeven.
2. Interpersoonlijk (sociale relaties)
Interacties, relaties, situaties: als de omgeving de stereotypen relevant maakt, zullen ze meer
doorwegen in je oordeel
Vb. door opmerking van de interviewer: bij deze job moet je zware producten verplaatsen, maar
jongens zullen een meisje wel helpen.
Indien een positief beeld interviewer → competentie sollicitant lager inschatten (vice versa)
3. Positioneel (sociale groepen)
Status van de persoon, groepslidmaatschap, groepsrelaties: in een volledig mannelijke omgeving zal
het stereotype van vrouw zijn meer doorwegen.
Vb. In de aula: zijn minder jongens aanwezig → gaan elkaar opzoeken
4. Ideologisch (cultureel)
Rol van algemene opvattingen en ideeën, culturele betekenissen en praktijken: positie van vrouwen
slechter in samenlevingen met meer seksistische ideologie.
Vb. als er meer seksistische ideologie aanwezig is, dan groter verschil in gender empowerment en
gender development (Glick & Fiske).
, Methoden in de sociale psychologie
1. Experimenten
• Causale relatie
• Manipulatie van onafhankelijke variabele
• Meting van de afhankelijke variabele
• Toevallige toewijzing van participanten aan conditie
Laboratorium experimenten:
• Storende variabelen onder controle houden
• Lage externe validiteit (mundane realism): generalisatie
• Hoge interne validiteit (experimental realism)
o Controleconditie: neutraal gevoel, vergelijkingspunt tussen goed en slecht gevoel
o Manipulatiecheck: zorgt compliment voor goed voelen?
o Storende variabele: variabele die mee verandert met de OV, zodat het unieke effect van
de OV niet meer te bepalen is
o Andere maat om variabele te meten?
Onderzoek: compliment of kritiek geven en dan meten aantal papiertjes oprapen:
compliment → altruïstisch gedrag.
• Nadelen
o Subject effects, experimenter effects, demand characteristics
o Kan vermindert worden door double-blind experiment: onderzoeker weet niet welke
conditie plaatsvindt.
Operationele definitie: omschrijving van een variabele zodat deze meetbaar wordt.
Wanneer experimentele methoden niet gebruiken:
• Ind. verschillen niet altijd te manipuleren en mensen niet altijd random toewijzen aan condities
Vb. Het effect van gender? Culturele verschillen?
• Voorlopers en gevolgen van reële gebeurtenissen/contexten
Vb. Wat is de ervaring van vrouwen in leidinggevende posities?
2. Niet-experimentele methoden
• Correlationeel: geen causale uitspraak
• Verschillende soorten
o Archival research/archiefonderzoek: onderzoek naar culturele producten of
maatschappelijke ontwikkelingen. Voor vergelijking verschillende landen/culturen.
Vb. hoe meer inkomensongelijkheid, hoe meer ontevredenheid
o Case studies: diepte-analyses van een enkele zaak (groep of individu).
o Kwalitatieve studies/discourse analysis: taal- en communicatie-gebaseerde methode
Vb. hoe praten mensen in een grote stad over etnische minderheden?
o Vragenlijst
o Observatiestudies Vb. koppelinteracties
o Veldstudies
▪ Onzichtbare onderzoeker: geen deelname of undercover
▪ Lagere interne, hoge externe validiteit
▪ Minder controle storende factoren
Kritieken op de sociale psychologie
1. Reductionisme
,Een fenomeen uitleggen met concepten en taal van een lager niveau van analyse.
• Niveau van verklaring komt niet overeen met niveau van de vraag → vraag blijft onbeantwoord
• Een bepaalde mate aan reductionisme kan de theorie versterken, teveel zorgt voor een
verklaringskloof.
• Te weinig rekening houden met alle (hogerliggende) niveaus?
• Labo onderzoek wereldvreemd, lage externe, ecologische validiteit
2. Positivisme
• Niet-kritische acceptatie wetenschappelijke methode als enige manier om echte kennis te komen
• Weinig oog voor context en unieke menselijke eigenschappen
3. Post-positivisme
• Operationele definities
2. Sociale groepen
Wat is een groep?
1. Definitie
Een groep: 2 of meer individuen in (face-to-face) interactie die zich bewust zijn van…
1. Hun lidmaatschap van de groep
2. De anderen die tot de groep behoren
3. Hun positieve afhankelijkheid terwijl ze naar gezamenlijke doelen streven
Vb. een duo is een groep, mensen op het strand vormen geen groep, want geen
gemeenschappelijk doel.
2. Types van groepen
• Gemeenschappelijke band: relaties tussen verschillende individuen
Meer egocentrisch, meer bij vrouwen en vaak kleiner
• Gemeenschappelijke identiteit: je voelt je een groep omwille van een gemeenschappelijk
kenmerk (vb. Belgen hebben gemeenschappelijke nationaliteit)
Meer groepsgericht (groep belangrijk identiteit), meer bij mannen, vaak groter (sociale categorie)
Groepen verschillen in entitativiteit: mate waarin categorie afgescheiden is van andere categorieën.
Volgens afnemende entitativiteit: intieme groepen – taakgroepen – sociale categorie – associaties.
Psychologisch belang van de groep
1. Waarom willen mensen bij groepen horen?
1) Vervult need to belong (basisbehoefte)
2) Geeft zelfvertrouwen en eigenwaarde
3) Geeft een sociale identiteit: zekerheid over wie we zijn, hoe we ons moeten gedragen en hoe
anderen ons zien en met ons interageren
o Uncertainty-identity theory: onzekerheid weggenomen door identiteit van groepen waar
we toe behoren
4) Evolutionair perspectief: veiligheid en reproductie
5) Angst voor dood reduceren: groepen geven gevoel van onsterfelijkheid
o Terror management theory
2. Groepsnormen
Groepsnormen: expliciete en/of impliciete regels en standaarden voor groepsleden die gedrag leiden
en/of beperken.
,Mensen passen zich aan aan de norm van een bepaalde groep omdat ze willen dat anderen hun zien
als lid van die groep.
En je leidt groepslidmaatschap van anderen ook af aan hun gedrag vb. kleding, muziekstijl…
Prescriptieve norm: hoe zouden mensen zich moeten gedragen?
Descriptieve norm: hoe gedragen de meesten zich?
Fenomenen:
• Ethnomethodologie: normen blootleggen door ze te verbreken. Groepsnormen worden duidelijk
wanneer je ze eens verbreekt.
• Het zwarte-schaap effect: geneigd om mensen van eigen groep harder te bestraffen wanneer
regels niet gevolgd worden dan mensen die niet tot de groep horen. In eigen groep: in toom
houden wat er verwacht wordt.
• Normatief gedrag: de groepsnormen zo goed mogelijk volgen om bij de groep te horen.
• Groepsleden volgen normen ook wanneer geen andere leden in de buurt zijn (geïnternaliseerd)
• Groepen belangrijk voor ons dat we soms zelfs normen volgen die nadelig voor zijn voor onszelf
Studie: school met overwegend zwarte studenten. Assumptie dat bij groep horen belangrijk is en
dat gelijke fysieke kenmerken (huidskleur) het makkelijker maakt om bij de groep te horen, dus
blanke studenten andere manieren om aan te tonen bij de groep horen (normatief gedrag).
Bevraging over hoe geaccepteerd ze zich voelen en schoolse prestaties (academische self-
efficacy) en huids-/oog- en haarkleur aangeven. Resultaat: hoe lichter huidskleur, lagere punten
en lagere belonging (gedrag tonen prototypisch voor de groep).
Normen veranderen traag:
• Traditionele man-vrouw verdeling
• Jongerencultuur verandert sneller
Jongeren zetten zich af van ouderen om onderscheid oudere groep aan te tonen vb. nieuwe taal
Groepsvorming
1. Soorten groepsvorming
Deductief: groep van bovenaf gevormd vb. de hoofdleiding maakt de leidinggroepjes
Inductief: groep van onderaf gevormd. De identiteit van de groep ligt niet vast, maar de groepsleden
bepalen wat de identiteit precies is
Inductieve groepsvorming – Tuckman
1. Forming: leden kennen elkaar nog niet volledig, aftasten
2. Storming: botsen, andere manier van aanpak…
3. Norming: zoeken naar gemeenschappelijke normen
4. Performing: optimaal functioneren/presteren als groep
5. Adjourning: bij sommige groepen adjourning, als groep uit elkaar
Kan ook zijn dat sommige groepen niet voorbij storming geraken.
Het is niet zo dat een groep enkel inductief/deductief wordt gevormd vb. psychologiestudenten, maar
hierbinnen een vriendengroep vormen…
2. Diversiteit in een groep
Heterogene groepen vs. homogene groepen.
Klopt het dat in een heterogene groep beter inductie tot uiting komt?
Studie: in eerste conditie worden er groepen gevormd (‘jullie hebben dezelfde
PH/jullie hebben niet dezelfde PH’). In een tweede conditie is er manipulatie (‘dit is
,jullie groepsshirt (deductie)’ of ‘jullie mogen symbool en letters kiezen voor op shirt (inductie)’). AV:
hoeverre ze zich identificeren met de groep. Resultaat: bij heterogeen een significant verschil tussen
identificatie aan de hand van inductie (veel hoger)/deductie.
3. Groepssocialisatiemodel
Basisprocessen:
• Evaluatie
o Groep: wat voegt hij/zij toe?
o Mogelijke groepsleden: voordelen van deze groep voor mij?
• Toewijding
o Van individu naar groep en omgekeerd (asymmetrie mogelijk)
o Beïnvloed door evaluatie
• Roltransitie
o Mensen kunnen van rol veranderen (Geen lid/quasi-lid/vol lid)
o Beïnvloed door verandering in toewijding van groep en persoon
5 fasen:
1. Mogelijk lid
o Interesse in groep of groep rekruteert persoon
2. Nieuw lid
o Wordt gesocialiseerd: groepsnormen leren
o Mogelijke initiatierituelen
Onaangename rituelen meer loyaliteit want cognitieve dissonantie treed op.
Publieke erkenning, leren van nieuwe norm
3. Volledig lid
o Behoud in groep
o Onderhandeling over rollen en koers groep, mogelijke onenigheid (divergentie)
4. Marginaal lid
o Proberen terug meer bij de groep te horen via resocialisatie
5. Ex-lid
o Uit groep (moeten) stappen
o Deel van de groepsherinnering
Groepscohesie en loyaliteit
1. Soorten attractie
Persoonlijke attractie: de andere groepsleden individueel leuk vinden
Sociale attractie: de andere groepsleden leuk vinden op basis van gedeeld groepslidmaatschap en
prototypicaliteit.
2. Groepsidentificatie
Mentale overlap tussen zelf en groep: mate waarin leden zich identificeren met de groep is teken van
sterke groepscohesie.
Meten van identificatie aan de hand van cirkels die (deels) overlappen (zelfschaal) en puntenschaal.
3. Groepsloyaliteit
Groepsloyaliteit: in groep blijven terwijl je betere uitkomsten kan krijgen als je de groep verlaat.
Studie: groepsleden moeten kiezen om wel/niet geld te investeren in groep. Er werd verteld
dat de groep het niet zo goed deed. Dan aantrekkelijke (meer geld alleen) of
onaantrekkelijke (minder geld alleen) keuze om groep te verlaten.
Resultaat: Identificatie belangrijke rol wanneer de groep in moeilijkheden is en aantrekkelijk
is om de groep te verlaten. In slechte omstandigheden bewijzen dat je deel bent van groep.
,Sociale identiteit is ‘sociale lijm’ die stabiliteit brengt in groepen die anders uit elkaar zouden vallen:
correlaties positief tussen groepslidmaatschap – groepsidentificatie – loyaliteit aan de groep.
Ongelijkheid en sociale inclusie
1. Identificatie versus inclusie
Identificatie: in hoeverre identificeer ik mij met een groep?
Inclusie: in hoeverre hoor ik tot de groep/geaccepteerd door de groep?
1) Authenticiteit
2) Erbij horen
2. Ongelijkheid in groepen
Status: hoe belangrijk anderen je vinden, het respect dat je van anderen krijgt (is niet iets van jezelf,
krijg je van anderen).
Studie: vrouwen voerden een taak uit met een andere deelnemer. Er waren 2 manipulaties
van status: leeftijd en prestatie. AV: in hoeverre de pp toegaf aan de suggesties van de ander.
Resultaat: hoe lager status, hoe meer luisteren naar suggesties van anderen.
Kenmerken status:
• Groepsleden met hoge status hebben meer invloed op de groep dan andere groepsleden
• Groepslid met hoogste status sprak 15x zoveel als groepslid met laagste status
• De 30% groepsleden met hoogste status domineerden groepsdiscussies meer dan 75% van tijd
Status krijgen:
1. Vaardigheden-benadering
Er moet een match zijn tussen wat er nodig is in een groep en welke kwaliteiten je hebt. Maar
kenmerken die geassocieerd worden met kwaliteiten kunnen ook gebaseerd zijn op stereotypes
(foutieve inschatting).
o Demografische kenmerken vb. Culturele meerderheid, mannen
o Werkgerelateerde kenmerken vb. Meer ervaring, white-collar jobs
o Dieperliggende kenmerken vb. Intelligentie, extravert (kan over tijd wegvallen)
2. Betrokkenheidsbenadering
Een enorm vaardig teamlid dat eigenbelang of zelfs het belang van een andere groep voor het
belang van de groep zet, zal niet lang zijn/haar status houden.
Studie: groepswerk studenten ingenieurs. Groepsleden die zich meer identificeerden met de groep,
ook een hogere status (verklaring: ook harder willen werken).
3. Inclusiviteit creeëren in diverse groepen
In onderwijs: minderheidsstudenten doen minder goed op school, maar niet volledig verklaard door
capaciteit. Docenten vormen inclusieve/exclusieve normen.
Diversiteitsperspectief: hoe iemand omgaat/kijkt naar diversiteit.
1. Multiculturalisme: culturele verschillen erkennen, focus op toegevoegde waarde van
verschillen.
o Ondersteund door minderheidsleden
o Minderheidsleden opgenomen in groep
o Gerelateerd aan meer positieve attitudes t.o.v. minderheden
o Meerderheidsleden buitengesloten
2. Kleurenblindheid: culturele verschillen negeren, gelijkheid benadrukken. Focus op individuen
of overkoepelende identiteiten.
o Ondersteund door meerderheidsleden
o Meerderheidsleden opgenomen in groep
o Minderheidsleden buitengesloten en druk om te assimileren
,Studie: studenten werken aan taak onder leiding van een docent. Vragen over
multiculturalisme/kleurenblindheid docent, geaccepteerd/afstand nemen in groep en conflict.
Resultaat:
• Meerderheidsstudent
o Geen verband multiculturalisme leider – geaccepteerd in groep
o Marginaal significant verband kleurenblindheid leider – afstand groep (meer KB, minder
afstand)
• Minderheidsstudent
o Wel verband multiculturalisme leider – geaccepteerd in groep
o Significant verband kleurenblindheid leider – afstand groep (meer KB, meer afstand)
o Verband kleurenblindheid leider – groepsconflict
Conclusie: diversiteitsperspectieven van leiders kunnen dus inclusief of exclusief klimaat creëren voor
studenten.
4. Inclusie en groepscohesie bevorderen
Studie: the Jigsaw Classroom: elke groep moest een ander deel van de
leerstof leren (over middeleeuwen). In elke groep zit dan 1 persoon met
unieke informatie en ze moeten het aan elkaar uitleggen. Onzekere
leerlingen moesten wel vertellen, dominante leerlingen moesten wel
informatie opdoen. Bepaalde leerlingen werden positiever, liever…
3. Sociale cognitie en sociaal denken
Dimensies van beoordeling
1. Dimensies van beoordeling
Indruk van anderen: globale indruk/totaalbeeld (gestalt (figuur)).
Studie: Als je warm/koud invulde: veel meer invloed op totaalbeeld dan invullen beleefd/bot. Warm
en koud is een zeer centrale beoordeling en heeft dus meer invloed op het totaalbeeld.
Vb. een gastdocent in college als warm voorgesteld, ook positiever beoordeeld op andere domeinen
dan docent die als koud wordt voorgesteld (inktvlekeffect: als persoon warm, dan ook betrouwbaar…)
2. Cruciaal voor overleven
Voor overleving moet primair worden bepaald of de ander goede of slechte intenties heeft en pas
dan of hij/zij naar die intenties kan handelen.
• Wat zijn de intenties van deze persoon/groep? Warmte
• Kan deze persoon/groep handelen naar deze intenties? Competentie
Studie: lexicale beslissingstaak met woorden. Ostroly (geen woord), eerlijk (warmte)
en slim (competentie). Sneller negatieve warme woorden herkend.
3. Perspectief maakt een verschil
Warmte is voor de anderen belangrijk. Competentie is belangrijk voor jezelf.
Studie: Polen vs. Russen: voor russen is eerlijk beter dan voor polen en onbetrouwbaar slechter voor
russen dan voor polen (warmte). Intelligent is beter voor polen dan voor russen en inefficiënt is
slechter voor polen dan russen.
Studie: kiezen met wie (op basis van eigenschappen) je iets zou doen (geheim/bemiddelaar/indruk).
Bij bemiddelaar speelt competentie een grotere rol.
Context bepaalt welke dimensies van beoordeling het belangrijkst zijn.
4. Andere factoren
Primacy effect: informatie die je het eerst krijgt heeft grote invloed (eerste indruk).
Positiviteit/negativiteit van informatie: negatieve informatie heeft meer invloed.
, o Warmte: iets negatiefs → zal een langer negatief effect hebben (meer aan persoon zelf
toeschrijven) Vb. iemand 1 keer liegen en direct onbetrouwbaar.
o Competentie: iets negatief → kan nog extern leggen (minder langdurig/nefast)
Vb. iemand onhandig zijn, maar daarna ongeval al snel vergeten.
Schema’s en stereotypes
1. Definities
Schema: representatie van kennis over persoon/gebeurtenis die gebruikt kan worden bij
interpreteren van gedrag.
Categorie: groepen mensen die een familiegelijkenis hebben, maar niet noodzakelijk één kenmerk
gemeen hebben.
o Prototype: algemeen beeld
o Exemplaar: specifiek voorbeeld
Stereotype: een schema over een sociale groep.
2. Invloed van schema’s en categorieën
1) Wat je ziet
2) Wat je onthoudt
3) Hoe je informatie interpreteert (ontbrekende informatie invult)
Stel oma nog nooit gezien → baseren categorie/stereotype
Stel oma al veel over gehoord/gezien → baseren persoonsschema
3. Verwerking
Bottom-up Top-down
Definitie Zintuigelijke informatie opnemen en dan Ideeën en verwachtingen gebruiken om
samenbrengen en integreren. zintuigelijke informatie te interpreteren.
Wanneer Wanneer het erg belangrijk is om Als je moe, afgeleid bent, met andere dingen bezig
accuraat te oordelen (is vermoeiender). bent of blij bent (informatie passief verwerken).
Kenmerken • Deliberate en specific attribute- • Automatic category-based processing
based processing • Peripheral route processing
• Central route processing
4. Functies stereotypes
Motivationele functie: helpen intergroepsrelaties interpreteren, bepalen en rechtvaardigen.
o Geven zekerheid
o Verklaren en rechtvaardigen de sociale verhoudingen
▪ Verschillende rollen
▪ Machtsongelijkheid
▪ Spanningen en conflicten tussen groepen
Cognitieve functie: versimpelt informatieverwerking in complexe sociale wereld.
o Accentuation principle (principe van overdrijving): categorisering van stimuli leidt ertoe dat
verschillen tussen categorieën en overeenkomsten binnen een categorie worden overdreven.
Vb. alle mannen worden als langer gezien dan alle vrouwen.
Meer overdrijving:
▪ Als identiteitscategorie meer belang heeft voor de persoon.
▪ Als mensen onzeker zijn over een te beoordelen gedragsdimensie.
o Sociale categorisatietheorie (overdrijvingsprincipe ligt aan de basis hiervan)
▪ Mensen delen de wereld op in hun in-group en out-groups
▪ Ze zien grote verschillen tussen de in-group en out-groups
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller psychologiestudentKUL. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.50. You're not tied to anything after your purchase.