Strafrechtelijk Bewijsrecht 2024 - Samenvatting Jurisprudentie
Bij alle arresten is de casus uiteengezet, het standpunt van het Gerechtshof en het standpunt van de Hoge Raad.
Week 1
HR 29 september 2015, NJ 2015/418 (Toetsingskader betrouwbaarheid)
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo
kan worden gekeken of hetgeen met betrekking tot bepaalde verdachten of overigens is verklaard overeenkomt met of
steun vindt in - zo te noemen - objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring 'uit zichzelf (dat wil zeggen,
zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op
andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek
naar voren gekomen gegevens (zie Hof Amsterdam 25 juli 2003, LJN AM 1503). Daarnaast kunnen de ouderdom en
de complexiteit van de feiten, waarover is verklaard, bij de beoordeling een rol spelen, evenals het motief voor het
afleggen van de verklaring. Het enkele feit dat de betreffende verklaringen zijn afgelegd in de verwachting hierdoor
strafvermindering te verkrijgen, zoals in het onderhavige geval aan de orde is geweest, maakt dit niet anders. Dit
aspect speelt immers in het beoordelingskader reeds een rol en dient te worden bezien en gewogen in samenhang met
de overige aanknopingspunten voor de toetsing van de betrouwbaarheid.
In casus:
In het onderhavige geval speelt een belangrijke rol dat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet 'uit
zichzelf zijn afgelegd. Het hof stelt vast dat zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 3] voorafgaand aan hun
verklaringen, zoals afgelegd tegenover de Duitse politie, konden beschikken over het strafdossier en meer in het
bijzonder over de verklaringen die waren afgelegd door [betrokkene 4] en door [betrokkene 5].
Ook het tijdsverloop is van belang. Het hof stelt vast dat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zien op
vele, gelijksoortige hasjtransporten en hasjdiefstallen, die over een tijdspanne van een groot aantal jaren door een
schijnbaar beperkte groep van personen in al dan niet wisselende samenstellingen zijn uitgevoerd. Deze
hasjtransporten hadden jaren vóór hun verklaringen als verdachten bij de Duitse politie plaatsgevonden. Ten tijde van
hun getuigenverklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg en vervolgens in hoger beroep waren nog aanzienlijk
meerjaren verstreken sinds deze hasjtransporten en hasjdiefstallen.
Daarnaast moet acht worden geslagen op het motief voor het afleggen van de onderhavige verklaringen.Vaststaat dat
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] op enig moment en nagenoeg gelijktijdig na een gesprek met een Duitse
hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) en, naar [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard,
na onderling overleg daaromtrent via hun raadslieden, hebben besloten gebruik te maken van artikel 31 van de Duitse
Opiumwet. Deze bepaling houdt blijkens hetgeen daaromtrent is opgenomen in de processen-verbaal van verhoor van
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] - voor zover van belang - in dat het gerecht naar eigen beoordeling de straf kan
verminderen of geen straf kan opleggen, wanneer de dader door het geven van vrijwillige openheid van zaken er
wezenlijk toe heeft bijgedragen dat het feit, boven op zijn eigen aandeel, kon worden opgehelderd.
Vorenstaande feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van het hof op zichzelf beschouwd niet met zich mee
dat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] onbetrouwbaar zijn en daarom moeten worden uitgesloten
van het bewijs. Deze feiten en omstandigheden betekenen echter wel dat sprake is van risico's voor wat betreft de
betrouwbaarheid van die verklaringen en dat aan de overige punten voor het toetsen van de betrouwbaarheid bijzonder
gewicht toekomt. Dit geldt temeer, nu de verdachten in de zaak [betrokkene 6] eerst in 2010 - vele jaren na de ten laste
gelegde feiten - ter zake de verdenkingen tegen hen zijn gehoord en daardoor naar het oordeel van het hof in
belangrijke mate in hun verdediging zijn geschaad. Zoals de verdediging terecht heeft gesteld, is dit aanzienlijke
tijdsverloop immers van negatieve invloed op het menselijke geheugen en op de mogelijkheden relevante
(ontlastende) informatie te produceren. Het hof zal daarom bij de waardering van het door het openbaar ministerie - in
navolging van de rechtbank - gepresenteerde bewijs in de vorm van de verklaringen van [betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] ten aanzien van de afzonderlijke zaaksdossiers terughoudendheid en grote behoedzaamheid betrachten
ten aanzien van die verklaringen. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat voor een bewezenverklaring van de ten
laste gelegde feiten voldoende objectief steunbewijs zal worden vereist, dat ziet op de specifieke rol van de
betreffende verdachte en dat bij het ontbreken daarvan naar het oordeel van het hof het bewijs niet zal zijn geleverd,
zodat vrijspraak zal moeten volgen.
Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden
om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze
uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen
waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering
behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde geldt in het tegenovergestelde geval dat de
rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt
dat vrijspraak moet volgen. Hieruit volgt dat het oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het
2
, Strafrechtelijk bewijsrecht
tenlastegelegde, met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk genoemd zal kunnen worden op de grond dat
het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een
andere (bewijs)beslissing toelaat
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MasterStrafrechtLeiden. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.93. You're not tied to anything after your purchase.