HOORCOLLEGE 1: ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
WAT IS ONTWIKKELINGSLEER
Ontwikkelingsleer is voortgekomen uit de wetenschappelijke studie naar de ontwikkeling van kinderen
vanaf hun geboorte tot de jongvolwassenheid. Naast deze ontwikkelingen is er ook een wetenschappelijke
studie naar de ontwikkeling van volwassenen en een wetenschappelijke studie die het ‘ouder worden’
onderzoekt. Dit heet gerontologie.
Ontwikkelingsleer houdt in:
- Het focust op individuele verschillen tussen mensen. Wetenschappers willen graag begrijpen
waarom mensen verschillen in hun temperament, talenten en persoonlijkheidstrekken. Ook waarom
er individuele verschillen bestaan in de leeftijd waarop men zich in de pubertijd of overgang bevindt.
- Binnen de ontwikkelingsleer wordt de impact van levensveranderingen onderzocht. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen:
o Normatieve/voorspelbare veranderingen: ouders worden, op kamers gaan etc, leren
lopen.
o Niet normatieve/onvoorspelbare veranderingen: scheiding, dood van een dierbare,
economische tegenslag.
- Ontwikkelingsleer is multidisciplinair: ontwikkelingswetenschappers houden zich ieder bezig met
een ander gebied binnen de ontwikkelingsleer. Zo kan een biologisch georiënteerde
ontwikkelingswetenschapper bijv geïnteresseerd zijn in hoeverre een bepaald stress hormoon een
rol speelt bij peuters wanneer zij in de ochtend arriveren bij de dagopvang. Daarentegen zal een
ontwikkelingswetenschapper die zich richt op sociaal beleid meer geïnteresseerd zijn in de vraag
wat voor impact het aanbieden van gefinancierde dagopvang in België en Nederland heeft
- Ontwikkelingsleer onderzoekt verschillende mijlpalen in ons leven (pubertijd, overgang).
Verschillende perspectieven zijn: brein, neurofysiologie, genetica, emotie, cognitie, sociaal gedrag,
vrienden & familie, school en cultuur.
CONTEXT ONTWIKKELINGSLEER
Hoe iemand zich ontwikkelt kan worden beïnvloed door verschillende dingen. Denk aan; de sociale klasse
waartoe men behoort, culturele achtergrond, geslacht etc.
Cohort is een groep mensen van dezelfde generatie. Het maakt uit wanneer/waar iemand opgroeit of het
cohort waartoe iemand behoort van belang is voor zijn of haar ontwikkeling. Vaak wordt de midlife crisis
aangehaald als typisch voorbeeld van de invloed van cohort. Quarter life crisis wordt gekenmerkt door
twijfels over de toekomst, het maken van levensbepalende beslissingen en opzoek zijn naar zingeving wat
kan optreden tussen 25-35 jaar. De groep mensen die binnen deze leeftijdscategorie valt, wordt ook wel
aangeduid met de Peter pan generatie, als metafoor voor iemand die niet wil opgroeien. Mogelijke
factoren die een rol spelen bij de quarter life crisis zijn de vrijheid om te kiezen wat je wilt, sociale media
en de economische crisis, wat een meer flexibele arbeidsmarkt als gevolg had. Babyboom cohort bestaat
uit mensen die tussen 1946-1964 geboren zijn. Al deze mensen zullen tegelijk klaar zijn met studeren,
waardoor de kans op het vinden van een baan kleiner is. Daarnaast zullen deze mensen allemaal tegelijk
weer stoppen met werken, waardoor de volgende generatie meer geld zal moeten opbrengen om de AOW
van deze ouderen te kunnen betalen. Vroeger was de gemiddelde levensverwachting veel minder hoog
dan nu. Tijdens 20ste eeuw is deze toegenomen met ongeveer 30 jaar. Dit wordt ook wel twintigste-eeuw
levensverwachting revolutie genoemd en is voornamelijk te danken aan de medische verbeteringen.
Tegenwoordig hebben mensen ook steeds meer kans om het biologische limiet van menselijk leven te
halen (ongv 105 jaar). Dit biologische limiet noemen we de maximale levensduur.
In tegenstelling tot vroeger zijn ouderen met een leeftijd van 6-80 jaar nog actief en relatief gezond. Vanaf
80 jaar zal de kans op ziekte en zwakte toenemen. Ontwikkelingswetenschappers maken daarom
onderscheid in twee groepen:
- Jonge-ouderen: mensen met leeftijd van 60-80 jaar.
- Oude-ouderen: mensen met een leeftijd van 80 en ouder.
In de jaren 60 was er sprake van een seksuele revolutie, waardoor het als normaal werd gezien wanneer
mensen seks met elkaar hadden zonder huwelijk. Er was ook een toename in het aantal scheidingen en
,alleenstaande ouders. In deze tijden kwamen ook vrouwen op voor meer gelijkheid en ontstond er een
vrijere levensstijl. In 2008 kwam de grote recessie (ontstond in de VS). Deze recessie ging gepaard met
grote afname van consumentenuitgave en hoge werkloosheid. De grote recessie heeft de
inkomensongelijkheid: verschil tussen het inkomen van de rijken en de armen binnen een land, doen
toenemen. De jaren 60 en de grote recessie hebben verschillende invloeden gehad op de ontwikkeling van
mensen die in die tijd leefden.
Impact van geslacht
Geslacht heeft invloed op de ontwikkeling. Bijvoorbeeld: meisjes puberen over het algemeen eerder dan
jongens. Vroeger stond de rol van man of vrouw binnen het gezin vast; de man werkt en de vrouw zorgde
voor de kinderen binnen het huishouden. Deze rolverdeling zorgde ook voor verschillen in ontwikkeling
tussen mannen en vrouwen.
Impact van cultuur en etniciteit
Ook de cultuur heeft invloed op de ontwikkeling van de mens. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee
soorten culturen:
- Individualistische culturen: samenlevingen zoals in Noord-Amerika, die het belang van het
individu boven het belang van de groep plaatst
- Collectivistische culturen: samenlevingen zoals in Afrika, die de groep belangrijker vinden dan
het individu.
Impact van sociaaleconomische status
Sociaaleconomische status (SES) is een status gebaseerd op opleidingsniveau en inkomen.
Ontwikkelingswetenschappers ranken zowel individuen als landen op deze status. Zo is in ontwikkelde
langen het inkomen per persoon erg hoor, mensen zijn gezond, levensverwachting is hoog, heeft iedereen
toegang tot educatie en is de technologie ver ontwikkeld. In ontwikkelingslanden daarentegen is het
inkomen per persoon laag, hebben weinig mensen toegang tot educatie/schoon water, is de
levensverwachting laag en heerst er veel armoede. De SES van mensen of van een land heeft invloed op
de ontwikkeling van mensen.
THEORIEËN
Theorieën geven antwoord op de vraag waarom mensen handelen zoals ze handelen. Daarnaast geven
theorieën ons ook de mogelijkheid om de toekomst te voorspellen. In ontwikkelingsleer geven ze ons
verschillende verklaringen voor gedrag dat mensen op een bepaalde leeftijd laten zien. Er zijn
verschillende theorieën die algemene verklaringen geven voor gedrag, er wordt onderscheid gemaakt
tussen nature en nurture theorieën.
- Nurture: gedrag wordt bepaald door bepaalde omgevingsfactoren
o Behaviorisme: Gedrag wordt alleen bepaald door de omgeving. Traditionele
behavioristen houden zich bezig met het in de kaart brengen en wijzigen van doelgericht,
zichtbaar en objectief gedrag. Volgens Skinner gaan mensen bepaalde gedragingen minder
vaak tonen wanneer ze gestraft worden voor het gedrag. Daarentegen gaan mensen
bepaalde gedragingen vaker tonen, wanneer ze beloond worden voor het gedrag (operante
conditionering).
o Cognitief behaviorisme/social learning theorie: dit is ontwikkelt door Bandura. Het laat
zien dat mensen leren door naar anderen te kijken (modelleren). Daarnaast kwam Bandura
met de self-efficacy theory: houdt in dat mensen sneller gemotiveerd zijn voor een
bepaalde handeling wanneer zij het idee hebben dat zij de bekwaamheid hebben om de
handeling met succes te vervullen. Zelf-effectiviteit is het vertrouwen van een persoon in
zijn/haar eigen bekwaamheid om met succes invloed uit te oefenen op zijn of haar
omgeving.
o Psychoanalytische theorie van Freud: Door te luisteren naar zijn patiënten kwam Freud
erachter dat acties worden gedomineerd door gevoelens waarvan de mens zich niet bewust
is. Volgens Freud is de mentale gezondheid van de mens afhankelijk van de opvoeding.
Wanneer een kind zich ontwikkelt, gaat het volgens hem door verschillende seksuele fases
waarin stimulatie van verschillende delen van het lichaam van belang is. Deze delen van het
lichaam worden erogene zones genoemd. In het eerste levensjaar van een kind is de mond
een erogene zone, gevolgd door anale fase (2 jaar). Rond 3-4 jaar ligt de nadruk op
fallische fase (gericht op genitaliën) Er zijn drie hypothetische structuren:
, ID: instinctieve behoeften, motivaties en impulsen die een mens heeft wanneer hij/zij
op de wereld komt
Ego: maakt gebruik van de rede en functioneert als bemiddelaar tussen het id en het
superego.
Superego: representeert de idealen en waarden van een persoon.
o Gerechtheid theorie: Op basis van Freud zijn andere theorie is de attachment theorie
geformuleerd door Bowlby. De theorie stelt dat het cruciaal is dat een kind gedurende zijn
kindertijd verbonden is met zijn verzorger en op latere leeftijd met een ander. Bowlby
geloofde dat verzorging (nurture) invloed heeft op de ontwikkeling van een kind, maar dat
onze behoefte om aan iemand te hechten genetisch bepaald is (nature).
- Nature: gedrag dat biologisch en genetisch is bepaald
o Evolutionaire psychologie: staat lijnrecht tegenover behaviorisme. Zij verklaren namelijk
ontwikkelingen en gedragingen aan de hand van aangeboren eigenschappen.
o Gedragsgenetica: gaat om de genetische bijdrage aan verschillen tussen mensen. Om dit
te kunnen onderzoeken wordt er gebruik gemaakt van tweelingstudies, adoptiestudies of
combinatie van beide.
o Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget (zie HC5)
o Psychosociale theorie: theorie van Erikson. Er zijn acht ontwikkelingsstadia in ons leven.
Iedere fase in de psychosociale ontwikkeling wordt gekenmerkt door ene conflict
(psychosociale taak). Dit conflict moet op een goede manier worden opgelost, voordat er
naar een volgende fase in het leven kan worden gegaan.
Zuigelingen fase (0-1 jaar): vertrouwen vs wantrouwen
Peuterleeftijd (1-2 jaar): zelfstandigheid vs schaamte en twijfel
Kleuterleeftijd (3-6 jaar): initiatief vs schuldgevoel
Basisschoolleeftijd (6-12 jaar): zelfvertrouwen vs minderwaardigheid
Adolescentie (12-18 jaar): identiteit vs identiteitsverwarring
Jongvolwassenheid (18-35 jaar): intimiteit vs isolement
Middelbare volwassenheid (35-60 jaar): generativiteit vs stagnatie
Late volwassenheid (60- dood): ego-integriteit vs wanhoop
o Ontwikkelingssysteem perspectief: Bronfenbrenner ontdekte dat het kind kan worden
gezien als het middelpunt van een cirkel met omgevingsinvloeden. Het benadrukt de
noodzaak om verschillende perspectieven op de ontwikkeling van een kind te bekijken.
Daarnaast benadrukt het de noodzaak om te kijken naar de interacties van een proces. De
cirkels:
Microsysteem: directe omgeving van het kind (klas, gezin)
Mesosysteem: interactie tussen microsystemen (interactie tussen ouders en de juf
van het kind)
Exosysteem: familie van het kind, schoolsysteem, gemeente, media etc
Macroysteem: cultuur, politiek, religie
Nature en nurture combineren
Onze genetische aanlegt vormt als het ware onze omgeving:
- Actieve krachten: De omgeving wordt actief geselecteerd, gebaseerd op genetische aanleg.
Iemand die bijvoorbeeld een goede coördinatie heeft, zal eerder basketbal gaan spelen dan iemand
die dat niet heeft.
- Evocatieve krachten: aangeboren talenten en aangeboren temperament roepen bepaalde reacties
op bij andere mensen. Menselijke reacties hebben twee richtingen. Mensen beïnvloeden elkaar en
wij beïnvloeden hen.
De mens heeft dan ook de juiste omgeving nodig om onze genetische talenten te kunnen uiten. Er wordt
dan ook gestreefd naar een person-environment fit, waarbij de omgeving perfect past bij de aangeboren
capaciteiten, talenten en persoonlijkheid. Door middel van epigenetica kan onderzoek worden gedaan
naar hoe de omgeving interacteert met aa0ngeboren eigenschappen.
ONDERZOEKSMETHODEN
De volgende twee onderzoeksmethoden worden vaak gebruikt:
- Experimentele studies: onderzoeksmethode waarbij wordt gekeken of de onafhankelijke variabele
invloed heeft op de afhankelijke variabele
- Correlationele studies: een onderzoeksmethode waarbij de samenhang tussen twee of meer
variabelen bestudeerd wordt.
, Een representatieve steekproef is van belang. Dit houdt in dat de steekproef representatief is voor de
populatie. De bovenstaande onderzoeksmethodes kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd:
- Vragenlijsten: vragenlijst waarin wordt gevraagd naar gevoelens, interesses, attitudes en
gedachten van een persoon. Er kan wel sprake zijn van sociaal wenselijke antwoorden van de
personen.
- Observatierapporten: een geïnformeerd persoon (ouder, leraar etc) evalueert de betreffende
persoon. Dit geeft een gestructureerde kijk op het gedrag van een persoon, maar de observanten
kunnen een bevooroordeelde kijk op deze persoon hebben.
- Naturalistische observatie: direct observeren van gedrag in een echte situatie. Zorgt voor een
directe meting van het gedrag, maar het nadeel hiervan is dat mensen zich anders kunnen gaan
gedragen als ze doorhebben dat ze worden geobserveerd.
Onthoud: correlatie betekent niet gelijk causaliteit. Er kan sprake zijn van een confounding factor. Een
echt experiment is de enige onderzoeksstrategie die kan bepalen of het een iets anders veroorzaakt. Het
is wel van belang dat mensen willekeurig zijn toegewezen aan verschillende behandelingen.
Verder heb je ook nog cross-sectionele en longitudinale studies Een Cross-sectionele studie is
wanneer een onderzoeker groepen vergelijkt met verschillende leeftijden op hetzelfde moment om meer te
weten te komen over individuele verschillen in ontwikkeling. Een longitudinale studie is wanneer de
onderzoeker een bepaalde groep mensen met dezelfde leeftijd volgen door een bepaalde periode heen.
Ook kan je onderscheid maken tussen
- Kwalitatief onderzoek: Bij dit onderzoek gaat het om een kleine groep proefpersonen of zelfs maar
een. Er wordt een uitgebreid verslag gemaakt in plaats van dat data statistisch verwerkt wordt. Er
wordt gebruikt gemaakt van complexere onderzoeksmethoden, zoals interviews.
- Kwantitatief onderzoek: Bij kwantitatief onderzoek gaat het om onderzoek bij heel veel
proefpersonen waarbij de data statistisch verwerkt kan worden. Er wordt gebruik gemaakt van
simpele onderzoeksmethoden, zoals vragenlijsten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emilyarnold. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.89. You're not tied to anything after your purchase.