Geschiedenis van opvoeding en onderwijs (PABAP043)
Institution
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Book
Vijf eeuwen opvoeden in Nederland / druk 1
Het gaat om de zelfstudievragen van hoofdstuk 3, 13 en 14 van Geschiedenis van opvoeding en onderwijs, bij het boek Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. De vragen zijn erg uitgebreid beantwoord en bieden een goede samenvatting van de betreffende hoofdstukken.
Geschiedenis van opvoeding en onderwijs (PABAP043)
All documents for this subject (34)
1
review
By: annahoekstra • 4 year ago
Seller
Follow
Wytske98
Reviews received
Content preview
Studievragen bij h 3, h 13 en h 14 van Vijf eeuwen
Hoofdstuk 3 Reform en academische wetenschap
1. Welke kritiek hadden onderwijsvernieuwers rond 1900 op het bestaande
onderwijs?
Ze hadden kritiek op het massale en methodisch starre volksonderwijs zoals dat zich in de
loop van de negentiende eeuw had ontwikkeld. Hierbij stond de leerstof centraal, niet de aard
en de interesse van kinderen
2. Wat zijn de kernpunten van de vernieuwingsgedachten van de
Reformpedagogiek?
Deze pedagogische vernieuwingsbeweging werd gekenmerkt door haar kindgerichtheid. Het
kind zou centraal moeten staan in de opvoeding en het onderwijs, niet de leerstof of
opvoedingsdoelen. Het onderwijs moest zich aan het kind aanpassen en niet andersom. Er
werd gekeken naar de ontwikkelingsfasen van het kind. Ook was er een grotere waardering
voor de individuele eigen aard van het kind. Het volksonderwijs hield geen rekening met het
individuele karakter van leerlingen. Onder de invloed van de Reformpedagogen is een proces
van individualisering van het onderwijs op gang gekomen. Opvoeders moesten eveneens meer
vertrouwen hebben in de natuurlijke ontwikkeling van kinderen. Dwang en autoriteit
waardeerden de vernieuwers negatief. Wachsen lassen (verwant met Rousseau en Fröbel).
Ook veel kritiek op de eenzijdige nadruk die de neo-herbartianen legden op kennis en
verstandelijke ontwikkeling. Daarnaast hechtten de reformpedagogen grote waarde aan
lichamelijke ontwikkeling en kunstzinnige vorming. Kinderen waren ook van nature actief en
moesten vrij kunnen spelen en bewegen. Deze pedagogen gingen op zoek naar samenhang in
de leerstof die het kinderlijk begrip méér stuurt dan kennis van de afzonderlijke elementen.
Ook moest de lesstof aansluiten bij de leefwereld van kinderen. Dan waren zij beter
gemotiveerd en geconcentreerd om de stof in zich op te nemen. Maar samenwerken speelt ook
een grote rol: kinderen moeten voor maar ook door de gemeenschap worden opgevoed.
3. Leg (na lezing van hoofdstuk 2 en 3) een relatie tussen de kernpunten van de
Reformpedagogiek en de Romantiek.
(Reformpedagogiek romantische reactie op de Verlichting)
Zowel bij de Reformpedagogen als bij de Romantiek stond het kind centraal, was er veel
aandacht voor het spel, voor de ontwikkelingsstadia en spontane groei die in haar
ontwikkeling niet belemmerd mocht worden door eisen van opvoeders. Het kennisideaal was
bij beiden niet erg dominant: vooral aandacht voor musische en lichamelijke opvoeding.
Romantische Rousseau zei ook: ga eens naar het kind zelf kijken. Beiden: kritiek op de
moderne, geïndustrialiseerde wereld. Terug naar de natuur, naar de eenvoud en eenheid.
Kijken naar het geheel, organische samenhang. Hechten belang aan andere dingen dan de
ratio: romantiek: gevoel, reformpedagogiek: andere dingen dan de zaakvakken, verstandelijke
vorming.
4. Leg uit (na lezing van hoofdstuk 2 en 3) in welke zin Reformpedagogen zich
afzetten tegen de ideeën van de Verlichting.
De Verlichting was erg gericht op kennis, kennis zou immers leiden tot deugd en deugd was
het ultieme doel. De Reformpedagogen stelden niet kennis, maar het kind centraal. Ze zetten
zich af tegen Herbart (Verlichte pedagoog): had luisterschool gecreëerd waarin kinderen
passief zijn, niet gericht op kinderlijke natuur en neiging om te leren. Reformpedagoog kijkt
naar hoe het kind zich ontwikkelt en vindt dat je daarbij moet aansluiten. Het gaat daarbij niet
om de doelen, maar om de ontwikkeling en dat doet ieder kind in zijn eigen tempo.
5. Leg een relatie tussen de belangrijkste uitgangspunten van ‘traditionele’
vernieuwingsscholen die je vandaag de dag nog tegen komt en de principes van
de reformpedagogiek.
, De Vrije School: sterk gericht op het besef van geestelijke verbondenheid van al het
bestaande. De gerichtheid op het esthetisch vermogen van kinderen alsmede het belang van
het concentratiebeginsel karakteriseren de verwantschap met de Reformpedagogiek.
Jenaplan-scholen: gemeenschapsscholen, waarin het leerstof-jaarklassensysteem is
doorbroken en waarin kinderen van verschillende leeftijden elkaar moeten stimuleren.
Karakteristiek is hier ook het vakgrenzen doorbrekende Gesamtunterricht en de nadruk op
spel en arbeid. Samenwerken, nadruk op spel en arbeid komt overeen met Reformpedagogiek.
Dalton-scholen: leerlingen krijgen daarin een grotere vrijheid in de keuze van de leerstof. Ze
worden door middel van taken tot een grotere mate van zelfwerkzaamheid gestimuleerd,
waardoor het onderwijs meer rekening kan houden met ieders eigen leertempo. Het eigen
leertempo van leerlingen is bij de Reformpedagogiek ook belangrijk.
6. Binnen de Reformpedagogiek kun je grofweg twee groepen onderscheiden. De
eerste is gericht op individualisering, de tweede op de gemeenschap. Geef van
beide groepen een exponent en leg uit waarom de een tot de ene groep gerekend
kan worden en de ander tot de andere.
Individualisering: Montessori: sterke nadruk op individualiteit van het kind
Gemeenschap: Dewey: accentueert de sociale dimensie van de opvoeding
7. Hoe verhoudt het pedagogisch/didactisch gedachtegoed van Montessori zich tot
de uitgangspunten van de Reform?
Uitgangspunt van Montessori’s methode was de bevrijding van het kind zodat het zijn
activiteiten vrij kan ontwikkelen. Kinderen moesten ruimte en vrijheid om te bewegen hebben
en mede daardoor zichzelf ontwikkelen. Ook moesten opvoeders wel een helder besef hebben
van het proces van kinderlijke zelfontwikkeling, dat zich kenmerkt door grote concentratie en
veelvuldige herhaling. Het ging vooral om de zintuiglijke oefeningen waarop het kind zich
intensief kan concentreren (polarisatie van de aandacht) en die het kind spontaan talloze
malen herhaalt. Haar kindgerichtheid sloot maatschappelijke perspectieven niet uit.
Vernieuwing van de opvoeding zou volgens haar mensen vormen die maatschappelijke
vooruitgang konden realiseren.
Overeenkomsten reform en Montessori: kindgericht, gericht op individuele
ontwikkelingstempo van het kind, kind moest vrij kunnen bewegen en spelen.
8. Hoe verhoudt het pedagogisch/ didactisch gedachtegoed van Dewey zich tot de
uitgangspunten van de Reform?
Zijn pedagogische uitgangspunten: kinderen leren door te doen. De nieuwe school moest weer
verbonden worden met het echte leven introduceren van werkzaamheden op school, de
arbeidsschool. Kinderen moesten hier praktische problemen oplossen. Belang van individuele
prestaties was niet goed, school moest weer een gezin in het groot of een maatschappij in het
klein worden. Theorie en praktijk werden met elkaar verbonden en Dewey ging niet uit van
een vast leerplan. Verschillende leervakken worden projectmatig geïntegreerd (koken).
Vergelijking reform en Dewey: reform was heel erg gericht op het individuele kind en zijn
ontwikkeling, terwijl Dewey erg gericht was op de gemeenschap en tegen de nadruk op
individuele prestaties was.
9. Leg uit hoe Montessorimateriaal ingezet moet worden en welke ideeën over
kinderlijke ontwikkeling eraan ten grondslag liggen
Senso-motorische activiteiten zijn cruciaal voor de ontwikkeling van de intelligentie van
kinderen. Kinderen kiezen volgens eigen voorkeur het materiaal waarbij de leidster uitleg
geeft over de bedoeling ervan. Er wordt zo tegemoet gekomen aan ieders individuele
ontwikkelingstempo. Al het materiaal had een speciale bedoeling en er bestond een
systematische samenhang tussen de verschillende materialen. Kinderen mochten het materiaal
niet naar eigen willekeur gebruiken. Montessori raakte ervan overtuigd dat bepaalde
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Wytske98. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.