100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
VOLLEDIGE Samenvatting Sociologie van de moderniteit (Raf Vanderstraeten) (boek 'Classical Sociological Theory' samen met ppt's en notities vanuit de les) $5.89   Add to cart

Summary

VOLLEDIGE Samenvatting Sociologie van de moderniteit (Raf Vanderstraeten) (boek 'Classical Sociological Theory' samen met ppt's en notities vanuit de les)

3 reviews
 246 views  7 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Met deze samenvatting was ik vanaf de eerste keer geslaagd :) Samenvatting van het vak 'Sociologie van de Moderniteit' gegeven door Raf Vanderstraeten. Samengevat a.d.h.v. de ppt's en notities uit de les (bij het boek 'Classical sociological theory' (Calhoun, 2012) (third Edition))

Preview 8 out of 16  pages

  • Unknown
  • June 8, 2019
  • 16
  • 2018/2019
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: angelmolendijk • 2 year ago

review-writer-avatar

By: maartendebakker123 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: willemhuys • 4 year ago

avatar-seller
Samenvatting Sociologie van de moderniteit:

Sattelzeit (zadel tijd):
• Onderaan de berg (1700) kende men een westerse, katholieke vocabulair, dus religieus
bepaald
• Boven op de berg: omslag, termen gaan van betekenis veranderen en er ontstaat een nieuw
vocabulair
• Achter de berg (1850) ontstaan van de sociologie en de term sociaal


Hobbes

Hobbes, Leviathan (1651): over de natuurlijke gelijkheid van mensen, het sociale contract tussen
mensen, en het belang van een sterk centraal gezag die de orde en de wet garandeert, homo homini
lupus, de mens heeft dus een leider nodig.




Montesquieu

Montesquieu schreef over de algemene ‘geest der natie’ of l’esprit générale (dus heel het volk en
niet enkel één laag van de bevolking). Voor het eerst schreef hij dat de natie en zijn wetten niet
alleen afhankelijk zijn van de vorst, maar vooral van de natie zelf. Het karakter van de natie is het
resultaat van een onafzienbare reeks oorzaken, die door geen enkele persoon of groep beheerst kan
worden. Deze anonieme macht is belangrijker dan welke wet of politieke wilsbeschikking ook. De
vorst moet wel de geest van de natie belichamen. Hier werd voor het eerst geopperd dat het hogere
afhankelijk is van bepaalde factoren, hiervoor stond het hogere ‘op zich’.



Rousseau

Het uitgangspunt van Rousseau’s denken was het probleem van het kwaad, met name dat van de
ongelijkheid. Rousseau wou te weten komen wat de oorzaak hiervan van. Hij kwam tot de conclusie
dat de oorzaak van het kwaad niet bij God ligt en niet bij de slechte natuur van de mens zelf. De
verantwoordelijkheid voor het kwaad lag in de maatschappij zelf, meer bepaald de dwingende
maatschappij.

Omdat de maatschappij aan de oorzaak van het probleem lag, moest ook de oplossing in de
maatschappij liggen: er moest een andere structuur, een andere indeling van de gemeenschap
komen. Rousseau wou een manier vinden om mensen in groep te organiseren, zonder het
individuele belang te krenken, en zonder dat mensen belemmerd worden in hun vrijheid.
Op dit punt komt Rousseau met zijn contrat social: een verbond tussen alle leden van een
gemeenschap ten behoeve van de gemeenschap. Het zou een verbintenis moeten zijn van
gelijkwaardige mensen. Het sociaal contract is een compleet logisch en natuurlijk gegeven, waarin
de mens zich als individu geeft ten voordele van la volonté générale. Dit heeft enkel voordelen,
voor iedereen. De maatschappij zal overgaan van een natuurmaatschappij (beperkt door het recht
van de sterkste) naar een maatschappij met civil liberty (beperkt door la volonté générale).




1

,Kant

Ook kant had dezelfde ideeën als Rousseau. Voor hem lag de oplossing in het afschaffen van de
hiërarchie en de knechterigheid. Mensen moesten voor zichzelf denken, ook als dit het gezag zou
tarten. Het volk moest soeverein zijn over zichzelf. Toch krabbelt Kant ook terug: hij dekt zichzelf in
door een beperking op te leggen op het vrije denken. Dit zou alleen publiekelijk wenselijk zijn.
Privaat (op het gebied van werk) gebruik van de ratio kan en moét zelfs soms beperkt worden om
het algemene goed te beschermen.



Smith

Smith concentreerde zich op de vraag hoe de economische orde in onze maatschappij tot stand
komt. Centraal in zijn visie staat de arbeidsdeling. Door het opsplitsen van werk in kleinere stukjes
zal de mens tot een hogere productiviteit en specialisatie komen. Deze hogere productiviteit leidt
tot een surplus en uiteindelijk tot handel. Aangezien specialisatie samenhangt met integratie, zal dit
het geheel naar een hoger niveau tillen. Hier toont Smith aan dat economie ook sociologisch is.

Smith was van mening dat de overheid niet mag tussenkomen bij de arbeidsverdeling. De gewone
man streeft naar de maximale waarde voor zijn eigen product en weet zelf het beste wat hij kan en
niet kan. Deze eigenschappen stimuleren de algemene economie, dit fenomeen wordt invisible hand
genoemd. De vrije markt is dus zelfregulerend.



De Tocqueville

De Tocqueville bestudeert het concept van individualisme. Voor hem is dit niet gelijk aan egoïsme,
maar juist rekening houden met het algemene. Het recht bijvoorbeeld, is niet het recht van de
sterkste, maar een sociaal recht. Ook bij de Tocqueville zien we een samenspel tussen maatschappij
en individu en hoe we een gelijke maatschappij moeten opbouwen.




Marx (en Engels)

Karl Marx (1818-1883) studeerde rechten, filosofie en geschiedenis van 1835 tot 1841. Vanaf 1842
was hij werkzaam als journalist en hoofdredacteur. In 1842 ‘bekeerde’ hij zich tot het communisme.
In de jaren die hierop volgden, zou hij enkele belangrijke werken voor de sociologie schrijven.

1. Wetenschappelijk socialisme

Marx richtte zich op de politiek met een wetenschappelijke grondslag als doel. Hij had het niet over
utopisch socialisme, maar wel over een wetenschappelijk socialisme. Hij streefde naar kennis van de
wetten van de maatschappijgeschiedenis. Op deze manier probeerde hij zijn politiek project in de
realiteit te brengen.

De basis hiervoor vond hij bij de dialectiek van Hegel: de these/antithese/synthese was een
voorloper van zijn historisch materialisme. Als vervolg op Smith en Ricardo poogt Marx te bewijzen
dat de loop van de geschiedenis wordt bepaald door economische verhoudingen. Via een

2

,dialectische ontwikkeling is de werkelijkheid geworden zoals hij is. Toch is er nog steeds, na zoveel
eeuwen geschiedenis, onrechtvaardigheid. Marx wou begrijpen hoe dit kwam en vooral hoe daar
iets aan kon veranderd worden.

Aangezien de ontwikkeling van de werkelijkheid een dialectisch proces is, is het een wetmatig en
noodzakelijk proces. Hierdoor is het mogelijk de ontwikkeling rationeel te begrijpen en het verdere
verloop te voorspellen. Door de werkelijkheid te analyseren worden de mogelijkheden voor verdere
ontwikkeling zichtbaar. Men moet niet alleen streven naar een betere wereld, maar deze ook
proberen te bereiken.

2. Historisch materialisme

In tegenstelling tot Hegel, vond Marx de motor van de maatschappelijke dynamiek niet de geest,
maar juist de materie. Meer specifiek gaat het hier om het materiële leven van de mens. Deze vormt
de wereld door arbeid. Het arbeidsproces is dus een centraal concept voor Marx: de bestaande
productiemiddelen en productieverhoudingen tussen de verschillende klassen bepalen het verloop
van de geschiedenis.

Een ander centraal concept in de ideeën van Marx is het begrip klasse. Voor Marx is klasse een groep
mensen met een bepaalde gemeenschappelijke verhouding tot de productiemiddelen. Hij verdeelt
de wereld in zij die bezitten, en zij die niet bezitten.

Het bewustzijn is de reflectie van de materiële condities. De idealen van de heersende klassen
worden de algemeen geldende idealen. Ideologie= vals bewustzijn. Men accepteert leidende klasse
hun gedachtengang.

3. Fasen in de geschiedenis

Voor Marx begint de menselijke geschiedenis op het moment dat de mens overgaat van consumptie
naar productie. De mens maakt van de natuur een bruikbare wereld om in zijn behoeften te
voorzien. Geschiedenis = sociale verhoudingen die ontstaan door arbeid en de omvorming van de
maatschappij

Aan het begin van de geschiedenis staat het primitieve communisme. Hierbij is er geen privé-
eigendom en wordt er enkel geproduceerd ter bevrediging van vitale behoeften. Het gaat hier om
landbouwgemeenschappen, gekenmerkt door geleidelijke specialisatie (bijvoorbeeld de ontwikkeling
van landbouwwerktuigen).

Na het primitieve communisme komt de fase van het kapitalisme, mogelijk gemaakt door de
arbeidsverdeling en het privé-bezit. Volgens Marx heeft de kapitalistische productiewijze het in zich
om de menselijke samenleving te vernietigen. Daarom moet het proletariaat de leiding nemen: na
het kapitalisme volgt een tijdelijke fase van de dictatuur van het proletariaat.

De eindfase die Marx voor zich zag, is de klasseloze communistische maatschappij. Hierbij zijn
productiemiddelen niet langer het object van privé-eigendom.

4. Basis-Überbau Modell

Het uitgangspunt van Marx is dat het wezen van de mens niet het bewustzijn is, maar de praxis. Een
voorbeeld hiervan is dat arbeid voor Marx een vorm van zelfrealisatie is. De praxis is een collectief


3

,en sociaal gebeuren: het arbeidsproces schept een geheel van maatschappelijke verhoudingen,
waaraan het individu deel heeft.

Marx verdeelt de maatschappij in twee delen: de onderbouw en de bovenbouw. Onder de
onderbouw verstaat hij het sociaal-economische leven. Het culturele leven vormt de bovenbouw.
De kapitalistische maatschappij waarin wij op dit moment leven, genereert een specifieke
bovenbouw, zoals de burgerlijke kunst, de godsdienst, de sociologie, ... De geschiedenis wordt geleid
door de onderbouw, de bovenbouw zal deze evolutie enkel volgen.

Omwille van de productieverhoudingen is vervreemding typisch voor de kapitalistische
maatschappij.

5. Das Kapital

In Marx’ analyse van de moderne kapitalistische maatschappij staan 3 vragen centraal:

 Waarom is de kapitalistische maatschappij, anders dan haar voorgangers, zo dynamisch?
 Waarom is welvaart en rijkdom zo ongelijk verdeeld?
 In welke richting evolueert het moderne kapitalisme?

5.1 Waarom is de kapitalistische maatschappij zo dynamisch?

5.1.1 Reproductie

De eerste vraag beantwoordt Marx door het vergelijken van reproductie: in voormoderne
samenlevingen is er sprake van eenvoudige reproductie, d.w.z. de productiemiddelen
worden op een bepaalde niveau gehouden en de maatschappij blijft hoe hij is. In de
moderne maatschappij is er sprake van een complexe of uitgebreide reproductie, waarbij
productiemiddelen kwalitatief verbeterd en kwantitatief vermeerderd worden. Marx spreekt
over kapitaalsaccumulatie. De economische productie en de maatschappij worden daardoor
dynamisch.

5.1.2 Streven naar winst

Daarnaast kijkt Marx naar de eigenschappen van waren (commodities). Waren zijn goederen
die voor ruilhandel geproduceerd worden. Ze moeten een bepaald nut hebben, de
gebruikswaarde. Het goed heeft ook een ruilwaarde: de prijs die bepaald wordt door de in
productie van het goed geïnvesteerde arbeid. Prijzen worden op de markt bepaald.

Met behulp van geld kunnen waren met dezelfde waarde geruild worden, Marx spreekt ook
wel over de W-G-W-cyclus: ware, geld, ware. Het doel dit van proces is consumptie of de
bevrediging van behoeften.

Geld kan ook uit de economische kringloop onttrokken worden, of er kunnen weer nieuwe
waren mee gekocht worden die nadien weer verkocht warden. Dit noemt Marx de G-W-G-
cyclus: geld, ware, meer geld. In dit geval wordt geld kapitaal. Het verschil tussen geld en
meer geld is voor Marx de meerwaarde. Geld is echter niet altijd kapitaal: enkel als het
gebruikt wordt om meerwaarde de produceren. Dit is een andere oorzaak van de dynamiek
van het kapitalisme; het streven naar winst.

5.2 Waarom is welvaart en rijkdom zo ongelijk verdeeld?

4

,De wijze waarop rijkdom wordt geproduceerd, verklaart de ongelijkheid in de kapitalistische
maatschappij. De meerwaarde kan enkel ontstaan doordat een bepaald goed meerwaarde kan
produceren: arbeid of arbeidskracht. Net zoals een ander goed, is arbeidskracht een ware en heeft
het ook een bepaalde waarde. De waarde die een arbeider produceert ligt echter hoger dan het loon
dat hij betaald wordt. Het verschil is de meerwaarde, die de kapitalist opstrijkt.

De meerwaarde komt dus ten goede van de kapitalist, die deze winst kan consumeren of opnieuw
investeren. Door voortdurende concurrentie wordt de kapitalist gedwongen tot herinvesteringen,
waardoor een enorme kapitaalsaccumulatie ontstaat in de moderne maatschappij.

5.3 In welke richting evolueert het moderne kapitalisme?

Ook productiemiddelen zijn niet zonder meer gelijk aan kapitaal. Zij worden pas kapitaal als zij
worden ingezet met behulp van een klasse uitbuitbare loonarbeiders, ten behoeve van de creatie
van meerwaarde. Omdat loonarbeiders in hun levensonderhoud moeten voorzien, hebben zij geen
enkele andere keuze dan voor een kapitaalbezitter te gaan werken. “Kapitaal is een sociale
productieverhouding”

De verhouding tussen loonarbeid en kapitaal is niet van nature gegeven. Daarom verwachtte Marx
ook de ondergang van het kapitalisme. Door de voortdurende concurrentie is de stabiliteit van het
kapitalisme in het gedrang, waardoor het proletariaat de kapitalisten zal onteigenen en de
kapitaalgoederen in gemeenschapsbezit brengen.

Marxisten:

• Marx / Lenin + de Oktoberrevolutie in Rusland (1917) + verdere verspreiding van het
communisme (China, Cuba, …);
• Marx + sociaal-democratische partijen en partij-ideologen;
• Marx + Weber (ontstaan van het moderne kapitalisme);
• Marx + de Kritische Theorie of de Frankfurter Schule (Adorno, Horkheimer, Habermas);
• Marx + wereldsysteemanalyse (Wallerstein e.a.);
• Marx + Bourdieu (kapitaalbegrip).



Van maatschappijtheorie naar maatschappijwetenschap

Het begin van de sociologie kenmerkt zich niet enkel door de grote namen, ook de minder gekende
‘sociologen’ zoals Comte en Spencer komen hier aan bod.

In de 18de eeuw was er een enorme expansie op het gebied van wetenschappen, onder meer in de
astronomie en wiskunde, scheikunde, biologie,... In het spoor hiervan kwam de
verwetenschappelijking van de studie van het sociale. De benaming sociologie kwam pas later,
voorlopig moest de wetenschap het stellen met gekoppeld worden aan de exacte wetenschappen:
sociale wiskunde (Condorcet), sociale fysiologie (Saint-Simon), sociale fysica (Quetelet),..

Ook de maatschappelijke en revolutionaire omwentelingen in Europa (nationalisering,
natievorming, formulering van de mensenrechten) zorgden voor meer aanzien voor de
maatschappij- analyses.




5

,Aantal Belgische ”sociologen”: De Greef (socialist/communist, richt eigen universiteit op), Denis (ULB
of VUB), Vandevelde, Solvay (investeerde in oa chemie en sociologie). Van 1870 tot 1910 was Brussel
centrum van de sociologie.




Comte

Comte heeft nooit een vaste positie als wetenschapper verworven, maar is toch goed gekend voor
zijn positivistische methode. Wetenschap moest bedreven worden met feiten, niet met speculaties.
Daarnaast muntte hij de term ‘sociologie’ en trachtte het studiedomein van de wetenschappelijke
discipline af te bakenen.

Comte is ook gekend voor zijn wet van de drie stadia. Volgens deze wet gaat de mensheid van een
theologisch stadium, via een metafysisch stadium naar een wetenschappelijk stadium. Dit laatste
stadium was voor Comte het summum en de sociologie was daar een uiting van, als nieuwe religie
voor de mensheid.

- Theologisch: prehistorie (religieuze concepten)

- Metafysisch: renaissance (abstracte concepten)

- Wetenschappelijk: moderniteit (positivisme)

 Meest complexe van de wetenschappen was sociologie (wiskunde het simpelst want legt
simpele relaties)

 Comte is de eerste dat de sociologie een wetenschap op zich is en gelijk is aan de andere




Spencer

Spencer was een autodidact die zich sterk door Darwin liet inspireren. Hij wordt soms de tweede
grondlegger van de sociologie genoemd (na Comte), door het publiceren van het 3-delige Principles
of Sociology, de eerste officiële sociologische publicatie.

Spencer zag de samenleving als een organisme: een geheel met gestructureerde relaties tussen de
delen. Hierbij legde hij de klemtoon op differentiatie en specialisatie als gevolg van groei, en
toenemende ongelijkheid tussen de delen als gevolg van de differentiatie en specialisatie.

Omdat specialisatie de wederzijdse afhankelijkheid doet toenemen, volgt uit specialisatie
automatisch integratie volgens Spencer.



Durkheim

Durkheim probeerde de sociologie methodologisch vast te leggen, onder meer in zijn Les règles de la
méthode sociologique. Dit als poging om de sociologie af te bakenen en tegenover andere domeinen
te zetten, zoals de psychologie.

6

,1. Sociale feiten

Volgens Durkheim bestudeert de sociologie sociale feiten. Dit zijn de door leden van een groep
gedeelde opvattingen en denkbeelden. Deze sociale feiten hebben een apart, zelfstandig karakter:
ze bestaan op zich en zijn niet te herleiden tot iets anders. Doordat sociale feiten niet tot individuele
voorstellingen te herleiden zijn, krijgt de sociologie haar academisch bestaansrecht en onderscheidt
zij zich van bijvoorbeeld de psychologie.

De sociale feiten samen genomen vormen een autonome werkelijkheid. Verder beschikken deze
feiten over 3 kenmerken:

 een bovenindividueel, sociaal karakter
 lijken op échte dingen of échte feiten
 dwingend karakter: Durkheim sprak op dit vlak ook wel van morele feiten

Sociale feiten zijn een weerspiegeling van de regels van de groep. Wanneer iemand deze regels
betwist, betwist deze ook meteen het bestaan van de groep. Het dwingend karakter van de sociale
feiten zorgt er voor dat er in de samenleving sociale controle of sanctionering bestaat. Via
socialisatie verandert deze uiterlijke dwang in zelfdwang: het individu internaliseert de regels van de
maatschappij.

Uit dit volgt dan ook dat het individu een product is van het sociale. Individuen kunnen namelijk
geen sociaal contract aangaan zonder bepaalde condities, zoals het vertrouwd zijn met de sociale
weefsels. Aangezien de sociologie sociale feiten bestudeert, zorgt de sociologie voor de ontdekking
van de maatschappij.

Sociale feiten moeten door sociale feiten verklaard worden: voorafgaande sociale feiten zijn de
ontstaansoorzaak van huidige sociale feiten. Dan volgt nog de vraag waarom sociale feiten blijven
bestaan. Durkheim verklaart dit vanwege de functie die het vervult voor de samenleving.

2. Arbeidsverdeling

Het centrale thema van De la division du travail social is het probleem van de maatschappelijke
solidariteit of sociale cohesie, namelijk: hoe kan tussen een veelheid van mensen een voldoende
mate van verbondenheid ontstaan? Er moet een bepaalde vorm van solidariteit bestaat tussen
mensen, oftewel een effectieve wederzijdse betrokkenheid tussen de leden.

Durkheim onderscheidt twee soorten samenlevingen en twee typen van solidariteit typisch voor
deze samenlevingen:

 Moderne samenleving: wordt getypeerd door arbeidsdeling en organische solidariteit
 Primitieve samenleving: wordt getypeerd door een lage arbeidsdeling en mechanische
solidariteit

De moderne samenleving kan men vergelijken met een ingewikkeld lichaam met zijn eigen
gespecialiseerde organen, vandaar de organische solidariteit. De verregaande arbeidsverdeling
produceert een eigen vorm van integratie: mensen gaan zich specialiseren op een maatschappelijk
zinvolle manier, die past binnen het geheel.

In een primitieve samenleving blijft de arbeidsdeling laag. Hierdoor is er geen feitelijke wederzijdse
afhankelijkheid op het gebied van productie en dienstverlening. De solidariteit in dit soort

7

, samenlevingen berusten op een sterk collectief bewustzijn en op een hoge mate van mentale
uniformiteit. Individuen bezitten hier geen autonome persoonlijkheid maar zijn onderling
verwisselbaar, vandaag de term mechanisme solidariteit.

Om van een primitieve samenleving naar een moderne samenleving over te gaan, is er dus een
hogere arbeidsverdeling nodig. Deze komt er door materiele en morele omstandigheden. Het
materiele vindt men terug in de urbanisatie en de geconcentreerdere bevolkingsgroei, het morele in
een sterkere communicatie.

De la division du travail social: Voor D. worden door de toenemende arbeidsdeling steeds meer
sociale verschillen gecreëerd, waardoor de maatschappelijke eenheid of integratie in het gedrang
lijkt te komen. Die maatschappelijke eenheid kan gegarandeerd blijven door het ontstaan van een
nieuwe vorm van integratie/solidariteit: organische solidariteit.

3. Religie

Volgens Durkheim is religie niet meer of minder dan een collectief bewustzijn. Elke religie bestaat uit
twee delen, namelijk:

 ritus: de symbolische overgang van het profane naar het sacrale, het sacrale wordt in leven
geroepen. De kracht van het samenleven wordt herbeleefd en versterkt bij de deelnemers.
 geloofsovertuiging: hierdoor wordt het sacrale van het profane gescheiden.

Iets wat als sacraal wordt beschouwd, is dit niet vanwege de interne kwaliteiten, maar omdat het de
maatschappij op een bepaalde manier symboliseert. Durkheim bestudeerde dan ook religies om de
maatschappij beter te kunnen bestuderen, volgens hem wordt de maatschappij zelf aanbeden in
religie. Religie zal de sociale eenheid in een groep representeren én versterken. Gedeelde religie is
dan volgens Durkheim ook een voorwaarde voor menselijk samenleven. Ook een gedeelde
waardenconsensus kan deze functie vervullen.

Durkheim richtte zich in zijn studies vooral op primitieve beschavingen, omdat hij geloofde dat hij
daar de functie van religie in zijn meest primitieve vorm zou aantreffen.

Tot de belangrijkste navolgers hoort de antropoloog Claude Lévi-Strauss (bestuderen van
mythologie). Wat de studie van hedendaagse religies betreft, is ook Robert Bellah een navolger van
Durkheim: civil religion: mengvorm van reguliere en seculiere = onderscheid wordt opgeheven

Les formes élémentaires de la vie religieuse: Voor D. garandeert het bestaan van een gedeelde religie
de maatschappelijke integratie (religie is een “conscience collective”). Wat sacraal is, is datgene wat
voor/in de maatschappij belangrijk is. Via religie aanbidt de samenleving zichzelf, datgene wat voor
haar belangrijk is.

4. Suïcide

Volgens Durkheim is zelfmoord geen gevolg van psychologische factoren, maar van sociale factoren.
Aan de hand van statistische analyse van zelfmoordcijfers leidt hij af dat zelfmoord te maken heeft
met de mate van binding met de maatschappij en de mate van sociale reglementering waarin een
individu zich bevindt.

Durkheim stelt dat de mens vol driften zit. Om deze driften te beperken, geven maatschappelijke
beperkingen zin aan het handelen. De maatschappij biedt mensen dus een normatief kader, dat

8

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller matilde_willemyns. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82871 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.89  7x  sold
  • (3)
  Add to cart