100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene Economie H17 t/m H25 $5.44   Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene Economie H17 t/m H25

7 reviews
 209 views  20 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van H17 t/m H25 van het boek Algemene Economie en Bedrijfsomgeving geschreven door Hulleman en Marijs (vierde druk).

Preview 4 out of 54  pages

  • No
  • H17 t/m h25
  • June 11, 2019
  • 54
  • 2018/2019
  • Summary

7  reviews

review-writer-avatar

By: gerritkroeze9 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: rahishawillems • 3 year ago

review-writer-avatar

By: kaiwinkel • 4 year ago

review-writer-avatar

By: stankoolen • 4 year ago

review-writer-avatar

By: raymonbeuling • 4 year ago

review-writer-avatar

By: edakoc40 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: xantier • 5 year ago

avatar-seller
SAMENVATTING ALGEMENE ECONOMIE – (H17 t/m H25)

H17 Aanbod van geld
17.1 Functies van geld
Geld is een algemeen aanvaard middel waarmee je kunt betalen. In een
primitieve samenleving is de behoefte aan geld klein, mensen produceren
voornamelijk voor eigen gebruik en niet voor de markt. Wanneer de
arbeidsverdeling toeneemt (de een bakt broden, de ander doet weer wat
anders etc.), is er meer behoefte aan geld.

17.1.1 Geld als ruilmiddel
De primaire functie van geld is die van ruilmiddel. Stel je voor dat je een
timmerman bent. Het is heel gemakkelijk om een houten tafel te verkopen
aan een willekeurig iemand voor geld en van dat geld een stuk vlees te
halen bij de slager. Dit is de situatie bij een geldeconomie. In een
economie van goederenruil zou de timmerman op zoek moeten gaan naar
een slager die op dat moment behoefte heeft aan een product van de
timmerman.

Geld wordt in de financiële wereld ook wel aangeduid als liquide middelen.

Bij een hoge inflatie is geld geen goed ruilmiddel meer. Extreem hoge
inflatie wordt ook wel hyperinflatie genoemd. Wanneer dit het geval is,
gaan mensen vaak weer over op ruilhandel.

17.1.2 Geld als rekeneenheid
Geld is de rekeneenheid van een moderne markteconomie; we drukken de
waarde van goederen en diensten uit in geld. Het gebruik van geld
vermindert het aantal prijzen in een economie drastisch (alles hoeft nog
maar uitgedrukt te worden in één waarde). Het gebruik van geld als
rekeneenheid maakt een economie dus transparanter, want prijzen zijn
beter vergelijkbaar.

Hyperinflatie maakt geld als rekeneenheid ongeschikt. Ondernemers zijn
dan voortdurend bezig om de prijzen aan te passen, om de
geldontwaarding bij te houden. Landen met hyperinflatie besluiten dan
ook vaak om de lokale munt als rekeneenheid te vervangen door een
vreemde valuta (denk aan de euro of dollar).

17.1.3 Geld als oppotmiddel
Je kunt geld bewaren en in de toekomst gebruiken (oppotten). Een
geldeconomie maakt sparen dus eenvoudiger. In een
goederenruileconomie is het voor sommige simpelweg onmogelijk om te
sparen. Denk bijvoorbeeld aan een docent. Die kan geen ‘voorraad’
onderwijs aanleggen voor later. Bij een geldeconomie kunnen mensen elke
maand een deel van hun salaris opzij leggen. Geld dat wordt aangehouden
als vermogensobject, wordt opgepot geld genoemd.

In een land met hoge inflatie verliest geld zijn functie als
vermogensbestanddeel.

,17.1.4 Geld als middel of als doel?
Het gebruik van geld zorgt ervoor dat mensen minder tijd kwijt zijn aan de
ruil van producten. De tijdswinst die het gebruik van geld oplevert, kan
worden gebruikt om extra producten te maken. Geld zorgt dus voor een
stijging van de arbeidsproductiviteit.
Economen zien geld enkel als middel om de ruil te vereenvoudigen. Critici
vinden echter dat ‘geld maken’ steeds meer een doel op zich wordt.

Geld is in de ogen van veel mensen een rekeneenheid voor succes.
Iemand met veel geld doet het goed. Op de financiële markten heeft dit
geleid tot grensoverschrijdende situaties waarbij bankiers enkel nog bezig
waren met wie de hoogste bonus kon behalen. Het ontbreken van een
morele rem op hebzucht was een van de oorzaken van de kredietcrisis in
2007-2008.

17.2 Geldsoorten
Er zijn drie soorten geld: munten, bankbiljetten en giraal geld.

17.2.1 Munten
In de geschiedenis is gebleken dat edelmetalen (goud, zilver) zeer
geschikt zijn als ruilmiddel. Ze worden algemeen begeerd, hebben een
duurzame kwaliteit en vertegenwoordigen in kleine hoeveelheden een
hoge waarde. De marktwaarde van het materiaal waaruit het geld bestaat,
is de intrinsieke waarde van het geld.

Het ruilverkeerd werd eenvoudiger toen de overheid stukken edelmetaal
in omloop bracht met daarop een stempel die de gegarandeerde waarde
van de munt aangaf. Hierdoor kreeg geld een nominale waarde.
Tegenwoordig is enkel de nominale waarde nog van belang.

17.2.2 Bankbiljetten
Het gebruik van munten was een belangrijke innovatie, maar toch waren
er ook nadelen. De kosten voor het maken waren vrij hoog en munten zijn
relatief zwaar. Banken speelden hierop in door bankbiljetten uit te geven
in ruil voor munten. Eerst werden de bankbiljetten weer omgeruild voor
munten wanneer een klant iets wilde kopen, maar later werden de
bankbiljetten zelf gebruikt als betaalmiddel. Hierdoor ontstond er nieuw
geld.

De waarde van het nieuwe geld hing af van het vertrouwen bij klanten dat
zij de bankbiljetten te allen tijde konden inwisselen tegen edelmetalen. De
uitgifte van bankbiljetten is tegenwoordig een monopolie van de centrale
bank. Zij incasseert de ‘geldscheppingswinst’, oftewel het verschil tussen
de productiekosten van een bankbiljet en de waarde ervan. De centrale
bank is volledig onafhankelijk van de politiek, om te voorkomen dat politici
worden verleid tot het aanzetten van de geldpers wanneer ze geld nodig
hebben. Dit zou enkel leiden tot hyperinflatie.

,Het is tegenwoordig niet meer mogelijk om geld om te wisselen voor goud.
Daarom zijn bankbiljetten en munten tegenwoordig fiduciair geld (geld dat
zijn waarde niet ontleend aan de intrinsieke waarde, maar aan het
vertrouwen dat mensen er producten mee kunnen kopen).

17.2.3 Giraal geld
Giraal geld is digitaal geld, bijvoorbeeld op een bankrekening. Een
bankrekening is een direct opeisbaar tegoed bij een bank. Banken zorgen
voor de schepping van giraal geld. Enkel een bank die een vergunning
heeft van de centrale bank mag geld scheppen. Een bank mag een direct
opeisbaar tegoed (rekeningcouranttegoed) geven aan een klant waarmee
hij betalingen kan doen. De bank krijgt dus een vordering op de klant. Op
een balans zouden bijvoorbeeld de volgende wijzigingen optreden bij de
verstrekking van een krediet van 75: debiteuren (debetzijde) + 75 en
rekeningcouranttegoeden (creditzijde) +75.

Deze vorm van geldschepping wordt ook wel wederzijdse
schuldaanvaarding genoemd: de bank aanvaard een direct opeisbare
schuld aan de lener en de lener aanvaard een schuld op termijn aan de
bank.

Hoe meer girale tegoeden een bank creëert, hoe slechter de
liquiditeitspositie wordt. De hoeveelheid liquide middelen in verhouding tot
de totale tegoeden wordt namelijk steeds kleiner. Bij een slechte
liquiditeitspositie wordt een bank kwetsbaar voor een ‘bank run’; een
situatie waarbij klanten massaal hun tegoeden opnemen. Hierdoor zou de
bank niet langer aan haar verplichtingen kunnen voldoen en gaat ze
failliet.

17.3 Geldhoeveelheid en binnenlandse liquiditeitenmassa
Geld heeft een grote invloed op de inflatie en andere economische
variabelen. De centrale bank houdt dan ook nauwlettend de ontwikkeling
van de geldhoeveelheid in de gaten.

17.3.1 De geldhoeveelheid: M1
De ECB meet de geldhoeveelheid door te kijken naar de balansen van de
MFI’s (monetaire financiële instellingen). Dit zijn de financiële instellingen
die de geld uitgevende sector van het eurogebied vormen, oftewel de ECB
+ de geldscheppende banken. De partijen die het geld gebruiken,
consumenten en bedrijven, worden het publiek genoemd.

NB: Wat zijn geldscheppende banken?
Een bank heeft een bepaald dekkingspercentage. Dit dekkingspercentage
is de hoeveelheid liquide middelen die een bank moet hebben in
verhouding tot het uitstaande rekeningcouranttegoed. Stel dat een bank
een dekkingspercentage heeft van 20% en de liquide middelen
(kasgelden) nemen met 100.000 toe. Dan betekent dat de bank
100.000/0,2 = 500.000 meer geld kan uitlenen. Dit wordt geldschepping
genoemd.

, Munten en bankbiljetten vormen samen het stoffelijke deel van de
geldhoeveelheid en worden samen ook wel het chartale geld genoemd.
Het geld op de bankrekeningen wordt het girale geld genoemd. Je kunt
met zowel chartaal als giraal geld direct betalen en daarom spreken we
ook wel van primaire liquiditeiten. De primaire liquiditeiten in handen van
het publiek wordt de geldhoeveelheid, oftewel M1 genoemd. Primaire
liquiditeiten (kasmiddelen) van banken worden hierbij niet meegerekend,
deze dienen immers als dekking voor de girale tegoeden.

M1 = chartaal + giraal geld in handen van het publiek – kasmiddelen van
banken.
Andere woorden voor M1 zijn primaire liquiditeitenmassa of
geldhoeveelheid in enge zin.

17.3.2 De binnenlandse liquiditeitenmassa: M3
Mensen hebben geld niet altijd direct nodig voor uitgaven. Soms besluiten
ze het om weg te zetten bij een bank in ruil voor rente. Wanneer de
looptijd van zulke spaartegoeden korter is dan twee jaar, behoren ze tot
de secundaire liquiditeitenmassa (M2).

M2 = kortlopende spaartegoeden + termijndeposito’s. M2 wordt ook wel
het ‘bijna geld’ genoemd. Je kunt er niet direct mee betalen, maar het is
wel gemakkelijk snel om te zetten in geld.

De binnenlandse liquiditeitenmassa (M3) is de som van M1 en M2. Het
wordt ook wel de geldhoeveelheid in ruime zin genoemd.

17.4 Banken en toezicht
Banken spelen een belangrijke rol in een economie en daarom is toezicht
daarop van groot belang.

17.4.1 Financiële instellingen
Bij financiële instellingen kun je denken aan; banken,
verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, sociale fondsen en
beleggingsinstellingen. Financiële instellingen handelen in geld. Via
kredietverlening bepalen zij welke activiteiten gefinancierd en dus
uitgevoerd kunnen worden.

Financiële instellingen maken deel uit van het financiële systeem van een
economie. Het financieel systeem wordt omschreven als de manier
waarop geldstromen in een economie worden georganiseerd. Het
financieel systeem vervult verschillende functies:
1. Geldschepping
2. Doorgifte van geld
3. Efficiënt betalingsverkeer
4. Aanbieden van andere financiële diensten

Geldschepping
Aangezien een bank maar een bepaald percentage aan liquide middelen
hoeft aan te houden t.o.v. het totale rc-tegoed (het dekkingspercentage),

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller chanelschouten. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75759 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.44  20x  sold
  • (7)
  Add to cart