100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Praktische Psychofarmacologie $6.47   Add to cart

Summary

Samenvatting Praktische Psychofarmacologie

1 review
 439 views  16 purchases
  • Course
  • Institution

Volledige samenvatting van de lessen van professor Smolders a.d.h.v. Powerpoints en eigen notities. Gemaakt in 2019.

Last document update: 5 year ago

Preview 4 out of 41  pages

  • June 16, 2019
  • June 25, 2019
  • 41
  • 2018/2019
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: sophiebosmans • 5 year ago

avatar-seller
Praktische Psychofarmacologie
Inleiding
Anatomie en functie van de hersenen
Niet voor elk probleem bestaat een oplossing: er is 70% kans dat een geneesmiddel werkt bij een
patiënt. Anders kan je:

 Dosis veranderen
 Veranderen van geneesmiddel
 Nog steeds kans dat patiënt niet optimaal reageert. Refractaire patiënten = patiënten die
niet reageren op bestaande geneesmiddelen

Onze hersenen zijn heel groot  intellectuele vermogens. De hersenen bestaan uit:

 Cerebrum (telencephalon): frontaal-, pariëtaal-, temporaal en occipitaalkwab. De
hersenschors bestaat uit grijze stof (cellichamen en dendrieten). In elke kwab liggen
gebieden met gespecialiseerde functies = functionele schorsgebieden. In primaire gebieden
komt basisinput binnen, secundaire gebieden geven context aan de info, databank:
 Primaire motorische schors: (frontaal) willekeurige bewegingen, hoe fijner de
motoriek (vb: mond, handen) hoe meer zenuwcellen erbij betrokken zijn
 Secundaire motorische schors: (frontaal) regelt aangeleerde motorische
vaardigheden met een repeterend karakter (vb: autorijden). Bij uitval van dit gebied
kunnen er nog bewegingen gemaakt worden, maar automatismen zijn weg. Gebied
van Broca = motorisch spraakcentrum
 Primaire sensorische schors: (pariëtaal) ontvangt signalen uit de omgeving i.v.m.
tastzin. Deze regio kan de juiste locatie van de prikkel vaststellen. De gevoeligste
delen (vb: mond) nemen grootste oppervlakte in
 Secundaire sensorische schors: (pariëtaal) analyseert en vergelijkt info  begrip
van wat men voelt (vb: iets zoeken in het donker). Gebied van Wernicke = sensorisch
spraakcentrum
 Primaire visuele schors: (occipitaal) ontvangt impulsen vanop het netvlies via nervus
opticus
 Secundaire visuele schors: (occipitaal) laat ons begrijpen wat we zien  alle
beelden die we kennen worden bewaard & vergeleken en er wordt zo een betekenis
gegeven aan de beelden
 Primaire auditieve schors: (temporaal) verwerkt info uit oor
 Secundaire auditieve schors: (temporaal) databank  laat ons begrijpen wat we
horen door associatie
 Gnostisch centrum: (overgangsgebied temporaal-, pariëtaal- en occipitaalkwab) hier
wordt alle input samengebracht en geïntegreerd  eventueel aanzetten tot actie
 Prefrontale schors: verschillende belangrijke functies zoals persoonlijkheid,
redeneren, sociaal gedrag, emoties, controle van impulsen…
Binnen in het cerebrum zit de witte stof = axonen van de zenuwcellen. Er zijn hier
verschillende banen: associatiebanen, 2 laterale ventrikels, subcorticale kernen van grijze
stof (vb: amygdala). Ertussen zit het cerebrospinaal vocht voor demping




1

,  Diencephalon:
 Thalamus: belangrijk relaiscentrum (telefooncentrale) voor alle sensorische en
motorische inputverwerking naar de cortex (behalve reukzin)  filteren van
relevante info. Ook belangrijk voor slaap
 Hypothalamus en hypofyse: deel van het limbisch systeem  interpretatie
gevoelens; hormonenafscheiding, temperatuur, honger…
 Epithalamus en epifyse (pijnappelklier): produceert melatonine (slaap), regeling
slaap-waakritme
 Hersenstam (mesencephalon): belangrijkste levensfuncties
 10 van de 12 hersenzenuwen vertrekken hier
 Reticulaire formatie = diffuus netwerk van zenuwcellen met uitlopers naar
ruggenmerg en thalamus  bewustzijn en alertheid, controle spieren en
pijnmodulatie
 Pons
 Verlengde merg: levensfuncties zoals ademen, hartritme, bloeddruk… reflexen zoals
hoesten en braken
 Cerebellum (kleine hersenen)  hier werkt weinig medicatie op in. Staat in coördinatie van
bewegingen en correctie van lichaamshouding en beweging en staat in contact met
cerebrum

Systemen:

 Motorisch:
 Piramidaal systeem: willekeurige motoriek; verbinding tussen ruggenmerg en cortex
door piramide
 Extrapiramidaal systeem: onwillekeurige bewegingen, meestal vanuit basale kernen
(substantia nigra); vb: epilepsie
 Sensibel:
 Epikritische sensibiliteit: zeer nauwkeurige discriminatieve sensibiliteit, vb zand op
huid, fijne sensaties
 Vitale sensibiliteit: pijn, warmte
 Limbisch: emoties, leerprocessen, geheugen, spatiaal geheugen (hippocampus  kan
inkrimpen bij depressie)

Nucleus accumbens = ventraal striatum: positieve belevingen. Gelinkt aan limbisch en motorisch
systeem. Beloningscentrum: belangrijk bij bv psychose & verslaving; ook verwachting (wordt actief
als je verwacht dat er iets leuks gaat gebeuren).

Amygdala: staat centraal bij angsten.

Neurotransmissie
Klassieke anterograde neurotransmissie:

 Communicatie van zenuwcel naar zenuwcel of effectorcel: de axon van de 1 e zenuwcel raakt
cellichaam en dendrieten van de 2e zenuwcel = synaps
 Actiepotentiaal: Na+ wordt binnen gelaten in de cel (waar het -70 mV is in rust) 
depolarisatie. Een elektrisch signaal wordt omgezet naar een chemisch signaal. GABA-
receptor: Cl- komt binnen bij het drinken van alcohol  moeilijker op tot actiepotentiaal te
komen omdat Cl- de cel ‘verlamt’, kans op actiepotentaal verkleint



2

,  Neurotransmittervrijstelling: neurotransmitter komt vrij uit vesikels (er is Ca 2+ nodig voor de
exocytose van neurotransmitter), maar deze vrijgave moet ook gestopt worden. Dat kan op
2 manieren:
1. Enzymatisch
2. Reuptake
 Transporters/carriers: zijn eiwitten die moleculen binnen- en buitenlaten in het
plasmamembraan
 Receptoren: ook eiwitten in plasmamembraan, dat effect doet ontstaan. Laat nooit
neurotransmitter binnen, bindt op neurotransmitter
 Neurotransmitter bindt op de receptor, wat voor het effect zorgt. De
neurotransmitter komt er daarna terug af en moet afgevoerd worden door
transporters of enzymen (eiwit dat afbreekt of omzet)

Aangrijpingspunten voor psychofarmaca
Er zijn verschillende farmacologische werkingsmechanismen:

 Opname van precursoren
 Interferentie met de synthese van neurotransmitters
 Inhibitie van de vrijstelling van neurotransmitters
 Neurotransmittervrijstelling bevorderen
 Interferentie met de stapeling in de vesikels
 Remmen van de neuronale heropname
 Interferentie met de afbraak van neurotransmitters
 Interactie met receptoren (therapeutisch het meest interessant)

Receptoren: verschillende soorten receptoren kan je onderscheiden:

 Ionotrope receptoren: ze hebben een porie die ionen kunnen doorlaten. Er zijn verschillende
stukjes eiwit die openschuiven als een ligand (= stof die met receptor een binding aangaat)
eraan bindt (agonist = molecule die na binding op de receptor een conformatieverandering
teweegbrengt en bijgevolg een effect veroorzaakt)  opening wordt groter zodat ionen
kunnen binnenstromen. Zorgt voor zeer snelle neurotransmissie dankzij direct transport
 Metabotrope receptoren: ook wel G-proteïne-gekoppelde receptoren (GPCRs) genoemd.
Gaat 7 keer dwars doorheen het membraan, waardoor neurotransmissie iets langer duurt.
Via de G-proteïne leidt dit tot een amplificatiemechanisme van het signaal binnen de cel
 bevatten geen ionkanaal, maar beïnvloeden indirect, met behulp van een G-eiwit, een
ionkanaal en daardoor ook het membraanpotentiaal van een zenuwcel. Tragere vorm van
transductie
 Katalytische receptoren
 Nucleaire hormoonreceptoren/steroïdreceptoren
 Vooral ionotrope en metabotrope receptoren zijn belangrijk voor psychofarmaca
 Ionotrope, metabotrope en katalytische receptoren zitten aan het plasmamembraan, de
andere zit in de cel. Ze geven extracellulaire info door aan de cel (intracellulair)

Affiniteit en intrinsieke activiteit:

 Binden zelf: agonisten (confirmatieverandering) en antagonisten (geen
confirmatieverandering  daardoor zal er geen agonist aan kunnen binden) kunnen aan
moleculen binden. Als een molecule een hoge affiniteit heeft met een andere molecule, gaan
ze een sterke binding aan (snelle en sterke binding)


3

,  Doorvoeren effect: alleen agonisten kunnen dit

Ionkanalen:

 Resultaat is steeds influx door de centrale porie van het ionkanaal
 Ligandgebonden kanalen: ionotrope receptoren voor extracellulaire (EC) en intracellulaire
(IC) boodschappers
 Spanningsafhankelijke ionkanalen/voltageafhankelijke ionkanalen: worden geactiveerd
door wijzigingen in de membraanpotentiaal van de zenuwcellen  reguleren excitabiliteit
van de hersenregio’s
 Lekkanalen
 Ionkanaalblokkers: verhinderen de kanaalpermeabiliteit (vb: lokale anesthetica)
 Ionkanaalmodulatoren: verhogen of verlagen de probabiliteit van opening van het ionkanaal

Enzymen:

 Als hier een molecule op bindt, noemen we dat een substraat
 Enzym bewerkt de molecule, verandert de chemische structuur  deze veranderde
molecule heet het product
 Inhibitoren binden op dezelfde plaats (competitieve inhibitoren) of binden op een andere
plaats (niet-competitieve inhibitoren). Inhibitoren kunnen dus de binding tussen enzym-
substraat tegengaan

Carriers/transporters:

 Eiwit ingebed in membraan die moleculen kunnen doorlaten
 Transportinhibitoren: leiden dikwijls tot accumulatie van endogene stoffen 
therapeutische effecten

Mechanismen van neuromodulatie
 Presynaptische autoreceptoren: positieve of negatieve feedback
 Presynaptische inhibitie of facilitatie
 Up- of downregulatie van receptoren:
 Downregulatie: vermindering van de activiteit, gevoeligheid of hoeveelheid van deze
receptoren door te veel toediening  receptor verstopt zich in de cel. De receptor
wordt afgebroken  er is minder receptor dan voor het nemen van de pillen
 Upregulatie = supersensitiviteit: systeem wordt supersensitief door toediening van
antagonisten  supergrote respons op agonist + receptoren worden bijgemaakt.
Denk ook aan ziekte van Parkinson: supersensitiviteit dopamine
 Disinhibitie
 Desensitisatie: minder gevoelig worden  bij herhaaldelijke toediening van de agonist gaat
de signaaltransductie verslechteren (vb: slaapmiddelen werken na een tijd niet meer)




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SophieDC. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.47  16x  sold
  • (1)
  Add to cart