Alles wat je moet weten voor het vak Strafprocesrecht (literatuur, hoorcolleges, werkgroepen, arresten). Het biedt een overzichtelijke document vak alles wat belangrijk is voor het vak. Zelf heb ik het vak ook gehaald met dit document.
De politie heeft al langere tijd het vermoeden dat in de steeg naast een woonpand aan de Laan
van Meerdervoort te Den Haag op nachtelijke uren heroïne wordt verhandeld en dat de
bewoners van het pand hier iets mee te maken hebben. Tijdens een rechtmatige huiszoeking
wordt tweehonderd gram heroïne aangetroffen. Jelmer, een van de bewoners, is die ochtend
alleen thuis en wordt na de huiszoeking aangehouden. Tijdens de verhoren in de periode dat hij
is opgehouden voor onderzoek en in verzekering is gesteld verklaart hij steeds alleen maar dat
hij geen weet had van de heroïne en ook niet van drugshandel in de steeg naast zijn huis.
Op een goed moment – Jelmer zit dan twee dagen in voorarrest – melden zich bij het
politiebureau Jelmers broer en zus, Joris en Isabel, met wie hij samenwoont. Zij hebben
inmiddels hoogte gekregen van de huiszoeking en Jelmers aanhouding. Omdat zij niet willen dat
Jelmer opdraait voor hun criminele activiteiten, bekennen ze dat de heroïne van hen was en dat
Jelmer er niets mee te maken had. Kort daarna wordt Jelmer heengezonden.
De officier van justitie besluit enige tijd later Joris en Isabel, die dan al vier weken in voorlopige
hechtenis zitten, te dagvaarden en Jelmers zaak onvoorwaardelijk te seponeren. Dient zij Jelmer
van het sepot in kennis te stellen?
Waarom nee ipv ja gezien art. 243 Sv?
Karel en Marel, beiden gewone opsporingsambtenaren in de zin van art. 141 aanhef en onder b
Sv, lopen om 23:50 uur hun dagelijkse ronde door de Elandstraat in Den Haag als ze twee
harde knallen horen die duidelijk uit de garagebox komen waar ze op dat moment langskomen.
Uit de politiesystemen blijkt dat de garagebox wordt verhuurd door het bedrijf ‘Wat niet weet,
wat niet deert B.V.’, waarvan zij ambtshalve weten dat veel lokale criminelen er garageboxen
huren. Bovendien is de afgelopen maand bij de politie een aantal meldingen binnengekomen
van harde knallen in de Elandstraat. ‘Het leken wel pistoolschoten,’ aldus de melders.
Op basis van deze gegevens besluiten Karel en Marel de deur van de garagebox te forceren.
Binnen treffen ze twee mannen aan, die later Henk en Herman zullen blijken te heten, die op
campingstoeltjes allebei een blik bier zitten te drinken. De opsporingsambtenaren negeren de
protesterende mannen en lopen direct naar een stalen kast achterin. Na deze geopend te
hebben, vinden ze in een aparte lade in de kast een Browning-handgeweer en een schietschijf
met twee kogelgaten erin. Deze goederen worden in beslag genomen. Vervolgens houden ze
Henk en Herman aan, die enige tijd later worden gedagvaard ter zake van verboden
wapenbezit.
Waarom De raadsvrouw heeft gelijk, want de opsporingsambtenaren hadden een machtiging
in de zin van de Algemene wet op het binnentreden nodig om te garagebox te betreden
en niet De raadsvrouw heeft gelijk, want het doorzoeken van woningen is een bevoegdheid van
de officier van justitie, die daartoe een machtiging van de rechter-commissaris nodig heef
Ter zitting voert hun raadsvrouw aan: ‘De inbeslagneming van het wapen en de schietschijf in
de garagebox was onrechtmatig, nu mijn cliënten daar woonden. In de garagebox lagen immers
twee opgemaakte en duidelijk beslapen matrassen en er stond een koelkast met blikken bier en
maaltijden voor de komende drie dagen. Ook stonden in kastjes borden en bestek.’ U bent de
,rechter en mag ervan uitgaan dat deze zaken inderdaad aanwezig waren in de garagebox. Hoe
beoordeelt u dit rechtmatigheidsverweer?
Student A schrijft in haar scriptie: ‘Hoewel het uitgangspunt is dat de toestemming van de
verdachte om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten, vormvrij is, zolang deze maar
vrijwillig en ondubbelzinnig wordt verleend, bestaan hierop uitzonderingen. Zo kan de
verdachte alleen schriftelijk toestemming geven voor een DNA-onderzoek.’
Waarom dit juist want toch wilsonafhankelijk materiaal?
Beslissingsmodel
Formele vragen:
· Art. 348 Sv:
1. Is de dagvaarding geldig?
Zo ja --> stap 2
Zo nee --> dagvaarding is nietig art. 349 lid 1 Sv
Eisen voor geldige dagvaarding:
a. Externe eisen --> Betekeningsvoorschriften
Inhoud dagvaarding (art. 258 Sv):
1. Aanduiding van de persoon van de verdachte (aanduidingsfunctie) --> personalia verdachte, maar
als jij dit niet bent/voor iets verdacht worden dat niet kan, kan je bezwaar maken tegen dagvaarding
(art. 262 Sv)
2. Oproeping om te verschijnen op terechtzitting onder vermelding van tijd en plaats daarvan
(oproepingsfunctie)
3. Tenlastelegging (art. 261 lid 1 en 2) (beschuldigingsfunctie) --> juridische waarheid (niet echte
waarheid want ooggetuigen zeggen bijvoorbeeld tegengestelde dingen)
4. Aanduiding van de rechten van verdachte (art. 260 lid 4) (informatiefunctie)
Deze moeten ertoe leiden dat de dagvaarding de verdachte heeft bereikt. Als de verdachte niet ter
zitting is gekomen moet de rechter dan ook eerst onderzoeken of de dagvaarding de verdachte heeft
bereikt (art. 278 lid 1 Sv). Naast aanwezigheid heeft de verdachte hierdoor ook tijd voor de
verdediging. Hier is minimaal tien dagen de tijd voor (art. 265 lid 1 Sv). Van de betekening wordt een
officieel stuk opgemaakt: de akte van uitreiking. Op deze akte, die wordt gevoegd in het dossier dat
de rechter heeft, is vermeld welke datum en op welke wijze de dagvaarding is uitgereikt. Als deze
akte ontbreekt is uitreiking mislukt en persoon is dus niet op komen dagen is de einduitspraak:
nietigheid van de dagvaarding zal betekenen (art. 349 lid 1).
b. Interne eisen (tenlastelegging) --> De eisen van art. 261 lid 1 en 2 Sv
De tenlastelegging is het belangrijkste deel van de dagvaarding. Hierin staat de beschuldiging van de
OvJ. Deze heeft een aantal eisen:
1. Feit: moet duidelijk zijn welke delictsomschrijving de OvJ voor ogen had. Dit is niet alleen de
herhaling van de bestanddelen, maar ook met de vermelding waaruit dat blijkt. Zoals mishandeling,
moet ook vermelden waaruit dat letsel bestaat en op welke manier dat is toegebracht.
2. Tijd: moet vermeld zijn omstreeks welke tijd de verweten gedraging is begaan. Doorgaans
,gebruikt de OvJ de woorden ‘op of omstreeks’, zodat een kleine vergissing in datum niet tot
onbewijsbaarheid leidt. Überhaupt geen tijd maakt het nietig. Het brengt pas problemen bij de vraag
of het ten laste gelegde kan worden bewezen.
3. Plaats: moet plaats bevatten waar het ten laste gelegde feit is begaan. Een onjuiste plaats maakt
de dagvaarding niet nietig, pas als er geen plaats wordt vermeld. Het brengt pas problemen bij de
vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen.
4. Wettelijke voorschriften: moet artikelnummer bevatten van het ten laste gelegde feit.
5. Omstandigheden: moet nadere concretisering van de feiten bevatten.
2. Is de rechter bevoegd?
Zo ja --> stap 3
Zo nee --> rechter onbevoegd art. 349 lid 1 Sv
Hierbij is de absolutie competentie (welke soort rechter is bevoegd) te vinden in RO en Wetboek van
Strafvordering van belang en relatieve competentie (welke rechter in arrondissement) te vinden in
art. 2-6 Sv van belang. Als rechter onbevoegd is (art. 349 lid 1 Sv). Politierechter bijvoorbeeld niet
altijd bevoegd.
- De absolute competentie: Deze competentie heeft betrekking op de vraag welke soort
rechter bevoegd is. Kortom, is het de rechtbank? Of toch de Hoge Raad? Hoofdregel: In
beginsel zijn de rechtbanken bevoegd om strafzaken in eerste aanleg te berechten (art. 45
lid 1 Wet RO). De enige uitzondering op deze regel vinden we in art. 76 Wet RO, dat de Hoge
Raad bevoegd verklaart om in eerste instantie, kennis te nemen van ambtsdelicten begaan
door parlementariërs en bewindslieden. Hoven oordelen uitsluitend in hoger beroep (art. 60
lid 1 Wet RO). De Hoge Raad is weer bevoegd in cassatie (art. 78 Wet RO). Kortom, je gaat
eerst gewoon naar de rechtbank, tenzij je een parlementariër bent. Als je bij de rechtbank
begint doorloop je daarna het ‘normale’ traject (beroep bij het hof, in cassatie bij de Hoge
Raad).
- De relatieve competentie: Deze competentie ziet op de vraag welke rechter bevoegd is: die
in Noord-Holland? Of die in Amsterdam? De relatieve bevoegdheid wordt geregeld in art. 2
Sv. In lid 1 wordt een groot aantal gerechten tegelijk bevoegd verklaard. De volgorde waarin
de rechtbanken worden opgesomd is alleen van belang indien een verdachte voor hetzelfde
feit bij twee verschillende rechtbanken wordt vervolgd. In dat geval moeten we kijken naar
lid 2: de rangschikking is bepalend voor de bevoegdheid. De rechtbank die het hoogst staat
op de lijst is dan als enige bevoegd. Is dat niet het geval dan mag het OM zelf kiezen bij
welke rechter hij de zaak aanhangig maakt.
De zojuist besproken regeling van de relatieve bevoegdheid heeft vier doelen:
a. Forumshopping (het kiezen van een bepaald gerecht omdat je denkt dat je daar meer kans
maakt) voorkomen. De wetgever trekt zich hier echter niet te veel van aan als we een blik
werpen op art. 2 lid 1 Sv. De wetgever heeft het OM namelijk een behoorlijke keuzeruimte
gegeven.
b. Zorgen dat berechting plaatsvindt waar de belangen liggen;
c. Het mogelijk maken dat bepaalde categorieën strafzaken vervolgd worden bij de daarin
gespecialiseerde rechtbanken;
d. Te verzekeren dat er altijd een rechter is die relatief bevoegd is.
Interne competentie
, Zodra we weten welke rechter bevoegd is moet er ook nog gekeken worden naar de interne
bevoegdheid. Binnen één en hetzelfde gerecht rijzen echter, als gevolg van deconcentratie en
functionele differentiatie, ook bevoegdheidsvragen. Het recht geeft een gevarieerd beeld en het is
niet eenvoudig om een systeem te ontdekken. We bespreken een paar bijzondere gevallen:
a. Economische kamer: Zie hiervoor art. 38 en art. 39 WED. De economische kamers gaan
uiteraard over delicten die economisch van aard zijn.
b. Politierechter: Eenvoudige strafzaken worden behandeld door de politierechter. Er is echter
geen scherp afgebakende bevoegdheid. De politierechter kan de zaak doorverwijzen naar de
meervoudige kamer (art. 369 lid 2 Sv).
c. Kinderrechter: De kinderrechter is bevoegd indien de verdachte jonger was dan 18 jaar toen
hij het strafbare feit beging. De meervoudige kamer of de politierechter moet zich
onbevoegd verklaren indien ze een zaak voorgeschoteld krijgen die voor de kinderrechter is
bevoegd (art. 495 lid 1 jo. art. 488 lid 2 Sv).
d. Kantonrechter: Overtredingen worden in beginsel door de kantonrechter vervolgd (art. 382
Sv). Enkele misdrijven, zoals stroperij, worden eveneens door de kantonrechter behandeld.
e. Niet door de wet voorgeschreven kamers: In sommige gevallen kan het bestuur van een
gerecht een speciale kamer vormen voor een speciaal onderwerp, zoals een fraudekamer.
f. Gedeconcentreerde kamers: Zoals reeds gezegd spreekt één rechtbank op verschillende
plekken recht. De verdachte kan zich niet op de onbevoegdheid van de rechtbank beroepen
als hij in plaats van Assen in Leeuwarden rechtspreekt of andersom: rechtbank Noord-
Nederland blijft bevoegd.
3. Is de officier van justitie ontvankelijk?
Zo ja --> stap 4
Zo nee --> de officier van justitie is niet ontvankelijk art. 349 lid 1 Sv
Soms is er sprake van een vervolgingsbeletsel:
· Rechtsmacht --> art. 2 Sv betekent dat alleen Nederlandse strafwet geldt voor strafbare
feiten. Hier geldt dus het territorialiteitsbeginsel. Maar dit geldt niet als zij schade kunnen
toebrengen aan de Nederlandse Staat (art. 4 Sv).
· Leeftijd --> art. 486 Sv geeft als minimumleeftijd om gestraft te worden twaalf jaar aan. Wel
kan een kind onder twaalf jaar een strafbaar feit plegen. De dwangmiddelen in art. 487 Sv
kunnen dus ook gebruikt worden en maag ook worden staande gehouden, aangehouden en
opgehouden worden voor onderzoek
· Verjaring van het vervolgingsrecht --> art. 70 Sr regelt de verjaring van het ‘recht tot
strafvordering’. De termijn van verjaring begint op de dag na de dag van het delict (art. 71
Sr). Het verjaart na drie jaar voor overtredingen, zes jaar voor misdrijven waarop geldboete,
hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, in twaalf jaren voor
misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld, in twintig
jaren voor misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld en in
twintig jaren voor misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Voor
misdrijven waar twaalf jaar voor kan worden opgelegd of zedenmisdrijven met minderjarige
slachtoffers verjaart niet (art. 70 lid 2 Sr). Voor overtredingen na drie jaar en misdrijven na
zes, twaalf of twintig jaar (art. 70 lid 1 Sr). Voor zedendelicten met minderjarige gaat pas
lopen wanneer hij achttien is geworden (art. 71 onder 3). Besluit de OvJ later alsnog te
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller abel-janscheffer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.73. You're not tied to anything after your purchase.