Samenvatting biologische modelsystemen
1. Historiek, definitie, criteria & mendeliaanse overerving
1.1 Historiek
-Naturalisme
Voor 20e eeuw
Observatie en beschrijving van het dierenrijk (vergelijkend)
Beschrijven van rijkdom aan vormen, bouwplannen
Onderzoekt fylogenie (evolutieve verwantschappen), diversiteit, adaptatie en
ecologie
-Embryologie
Midden 19e eeuw
Observatie en beschrijving van de vroege ontwikkeling
Beschrijven van vorm larvale stadia
-Splitsing embryologie en evolutionaire biologie
Eind 19e-vroeg 20e eeuw
-Experimentele biologie:
Experimentele embryologie
1. Roux
=1e experimentele manipulatie van kikker embryo’s
=1e weefselculturen in fysiologische oplossing
=Vernietigen cel in 2cellig stadium met hete naald
2. Conklin
=Mozaïek ontwikkeling bij celdeling van zakpijp
3. Spemann-Mangold
=Transplantatie-experimenten in Amphibia
=Inductieve signalen naar andere weefsels
Evolutionaire biologie – Genetica
4. Mendel
=Kruisingen van plantenvariëteiten
=Differentiële overerving van planten
5. Morgan
=Kruisingen van gemuteerde fruitvliegen
=Geslachtsgebonden overerving van kenmerken
=Crossing-over
=In kaart brengen van genen op chromosomen
6. Hardy-Weinberg
=Allelfrequentie in populaties
-Moleculaire biologie
, 1950s: onderzoek op bacteriën en virussen
Verzoening tussen embryologie en genetica toen de klemtoon verschoof van het
begrijpen van transmissie van kenmerken tussen generaties naar hoe genen
functioneren in een levende cel
In deze periode deden de meeste modelorganismen hun intrede
Niet het gevolg van 1 kenmerk dat onderzoekers zich begonnen te richten op deze
organismen, het was het resultaat van een combinatie van bruikbare elementen
Drosophila:
Makkelijk te hanteren voor genetisch onderzoek
Minder voor embryologische manipulatie
Veel belangrijke regulatoren werden hier eerst ontdekt (Hox genen)
Muis
Grote verzameling van mutanten en knock-outs
Xenopus en kip
Grote, makkelijk manipuleerbare embryo’s
2 revoluties
Jacob en Monod
Lac operon in E. Coli: DNAmRNAEiwit
Watson en Crick
Dubbele helix
1.2 Definitie en keuze van modelorganisme
-Dierlijke modelorganismen
Organismen die de studie van bepaalde processen toelaten, die men kan
veralgemenen naar andere dierengroepen
Naam gekozen omdat men niet wil begrijpen hoe de ene specifieke soort zich
ontwikkelt en functioneert, maar wel algemene mechanismen
Geen ideaal organisme, maar is gekozen omdat het een bepaald voordeel heeft
Historisch:
Vb. fruitvlieg: kruisingsexperimenten
Praktisch:
Voor- en nadelen: fruitvlieg: perfect genetisch model, maar slecht
embryonaal model
-De Grote Zes
Drosophila melanogaster
Caenorhabditis elegans
Danio rerio
Xenopus laevis
Gallus gallus
Mus musculus
De 6 niet mooi verspreid over dierenrijk: 2 ongewervelden en 4 gewervelden
Weinig of geen fylogenetische overwegingen Foute of naïeve uitspraken
, Fylogenie loopt niet rechtlijnig, maar met aftakkingen
Zebravis is geen voorouder van zoogdieren
1.3 Criteria
1) Beschikbaarheid
Alle soorten behalve muis: grote aantallen eieren ter beschikking
Geen enkel marien organisme: moeilijk te houden in labo
2) Kostprijs
Zeer laag voor C. elegans <---> Zeer hoog voor muis
3) Toegankelijkheid
Hoe gemakkelijk en snel men over embryo’s kan beschikken en hoe
gemakkelijk het embryo overleeft na manipulatie
Voordeel voor organismen met uitwendige bevruchting (muis: slechter)
4) Kleine lichaamsgrootte
Hoe kleiner, hoe minder gemakkelijk de experimenten verlopen
5) Snelheid
Duur van de levenscyclus: 3dagen C. elegans en 9maanden Xenopus
6) Manipuleerbaarheid
Micromanipulatie (cellen/weefsels verwijderen, transplanteren of injecteren)
is eenvoudig bij Xenopus
Bij kleine organismen zoals D. melanogaster en C elegans: moeilijker
Muizen hebben intra-uteriene ontwikkeling: ook moeilijker
7) Genetica en genenkaarten
Alle modelorganismen hebben een complete inventaris van genen en
genenkaarten met hoge resolutie
Kloneren van een gen is dus niet nodig: gen kan uit centrale databank gehaald
worden
8) Relevantie
Kip en muis hebben voordeel: amnioten
Muis is ook een zoogdier: meer gelijkenissen met de mens
1.4 Mendeliaanse overerving
-Chromosomen
Drager van erfelijke info gecodeerd als genen
Worden van ouder naar kind overgedragen
-Lichaamscel: dubbele set van gelijke chromosomen = homologe chromosomen of
autosomen (uitz. Geslachtschromosomen) = diploïd (in paren = 2n (46 bij de mens))
De 2 chromosomen van een paar zijn gelijk in lengte en vorm
-Gameten (ei- en zaadcellen): 1 kopie van elk chromosoom = haploïd (enkelvoudig = n)
Bij bevruchting ° zygote = diploïd
, -Genen komen voor in ≠ varianten = allel
-Van elk gen heeft een diploïd organisme 2 allelen
Locus: plaats waar de 2 allelen (op dezelfde plaats) v homologe chromosomen liggen
Info op de 2 allelen kan: (variatie door verschillen in nucleotide volgorde vd allelen)
Gelijk zijn: homozygoot = genenpaar bestaat uit 2 gelijke genen
Ongelijk zijn: heterozygoot = genenpaar bestaat uit 2 verschillende genen
Dominant allel
Allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype (hetero- of homozygoot)
Recessief allel
Allel dat tot uiting komt als er geen dominant gen aanwezig is (homozygoot)
Onvolledig dominant allel
Dominant allel dat bij een heterozygoot individu een recessief gen ook tot
uiting laat komen (intermediar fenotype: 2 ongelijke allelen beide tot uiting)
-Mitose en meiose
S-fase
Chromosomen worden gerepliceerd: de 2 kopieën (zusterchromatiden)
blijven aan elkaar hangen en vormen een gerepliceerd chromosoom
Deze gerepliceerde chromosomen vormen paren
Meiose I
Homologe chromosomenparen worden uit elkaar getrokken (2n, 2 kopieën
van elke chromatide)
Meiose II
Zusterchromatiden in 1 chromosoom worden uit elkaar getrokken (n, 1 kopie
van elke chromatide)
-Genotype en fenotype
Fenotype
Waarneembare eigenschappen
Wordt bepaald door genotype en omgeving
Genotype
Verzameling genen in een cel
Gen: deel van chromosoom die info bevat voor 1 erfelijke eigenschap
Locus: plaats van een gen op chromosoom
Allel: verschijningsvorm van een gen
-Monohybride kruising
Kruising waarbij wordt gelet op de overerving van 1 eigenschap (1 genenpaar is
hierbij betrokken) Kruisingsschema opstellen
Mendel:
PP (paars) x pp (wit) =P-generatie
↓
Pp (paars) =F1-generatie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elisatje123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.72. You're not tied to anything after your purchase.