100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Overheidsfinanciën - C.A. de Kam (15e editie) $5.89   Add to cart

Summary

Samenvatting Overheidsfinanciën - C.A. de Kam (15e editie)

8 reviews
 402 views  43 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Volledige, uitgebreide samenvatting van het boek Overheidsfinanciën door C.A. de Kam, 15e druk. Samenvatting wordt ondersteund met recente voorbeelden en een gestructureerde opbouw. Het boek wordt ook veel gebruikt op het HBO. Deze samenvatting is daar ook uitermate voor geschikt!

Preview 10 out of 63  pages

  • Yes
  • June 17, 2019
  • 63
  • 2018/2019
  • Summary

8  reviews

review-writer-avatar

By: brandonwong • 2 year ago

review-writer-avatar

By: henkjangeerlings • 3 year ago

review-writer-avatar

By: samkosterjulia • 3 year ago

review-writer-avatar

By: feyza2001 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: ridaalmajid • 3 year ago

review-writer-avatar

By: jahalverhout • 5 year ago

reply-writer-avatar

By: gerben_klarenbeek • 4 year ago

Translated by Google

Thank you for your review! What improvements would you like to see in the summary to make it even better? (Tips

review-writer-avatar

By: Mikeknoops1999 • 5 year ago

reply-writer-avatar

By: gerben_klarenbeek • 4 year ago

Translated by Google

Thank you for your review! What improvements would you like to see in the summary to make it even better? (Tips

Show more reviews  
avatar-seller
OVERHEIDSFINANCIËN
Samenvatting van: C.A. de Kam - Overheidsfinanciën




Hogeschool Arnhen & Nijmegen
Gerben Klarenbeek

,Inhoudsopgave:
Hoofdstuk 1 - Overheidsfinanciën........................................................................................................................2
Hoofdstuk 2 – Collectieve sector..........................................................................................................................7
Hoofdstuk 3 – Begrotingssaldo en overheidsschuld..........................................................................................11
Hoofdstuk 4 – Politieke besluitvorming.............................................................................................................14
Hoofdstuk 6 – De begroting...............................................................................................................................21
Hoofdstuk 7 – Normen voor de overheidsfinanciën...........................................................................................27
Hoofdstuk 8 – Sociale zekerheid.........................................................................................................................31
Hoofdstuk 9 – Gezondheidszorg.........................................................................................................................38
Hoofdstuk 10 – belastingstelsel.........................................................................................................................43
Hoofdstuk 11 – belastingbeleid..........................................................................................................................49
Hoofdstuk 13 – Decentrale overheden...............................................................................................................53
Hoofdstuk 14 - Europese Unie............................................................................................................................56




1

,Hoofdstuk 1 - Overheidsfinanciën.

Paragraaf 1.1- overheidsfinanciën: een vak apart
Kenmerkend voor de overheid is haar bevoegdheid dwingend bijdragen van
gezinnen en bedrijven te bevorderen (belastingwetten). In Nederland bedragen
de uitgaven van de overheid ongeveer de helft van het bruto binnenlands
product- het bbp, de omvang van de economie.

Paragraaf 1.2- Overheid en collectieve sector
De centrale overheid (het Rijk) vormt de hoogste bestuurslaag in Nederland met
daaronder decentrale overheden zoals provincies en gemeenten met
waterschappen die gemeenschappelijke regelingen aanhouden.

- Budgetmechanisme: het besluitvormingsproces waarbij wordt vastgesteld
welke taken de overheid zal uitvoeren en hoeveel daarvoor mag worden
uitgegeven. Tevens beslist de volksvertegenwoordiging hoe goedgekeurde
uitgaven zullen worden gefinancierd: uit belastingen, niet-
belastingontvangsten of door leningen aan te gaan.
- Collectieve sector: omvat alle instellingen waarvan de activiteiten
grotendeels collectief worden gefinancierd – dus via belastingen, niet-
belastingontvangsten, sociale premies en leningen van de overheid (zoals
ziekenhuizen en onderwijsinstellingen).
- Collectieve-uitgavenquote: wordt gevonden door het totaal van de
collectieve uitgaven te delen door de waarde van de binnenlandse
productie.
- Quartaire sector: bestaat uit de collectieve sector plus de particuliere
instellingen die noch collectief noch uit marktprijzen worden betaald, zoals
kerken, vakbonden en verenigingen.
- Marktsector: in deze sector worden de productieve activiteiten grotendeels
uit marktprijzen gefinancierd.

Het BBP: alle bij de productie binnen de landsgrenzen ‘toegevoegde waarde’
samengeteld. Het gaat om de waarde die bedrijven en de overheid toevoegen
aan wat andere producenten al hebben voortgebracht. Het grootste deel van het
met de binnenlandse productie verdiende inkomen gaat naar de werknemers
(factor arbeid). De rest van het verdiende inkomeng gaat naar de
kapitaalverschaffers. Sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen vormen geen
onderdeel van het bbp.

Paragraaf 1.3 – Overheidsingrijpen: drie functies
De overheid kan proberen de uitkomsten van het prijsmechanisme te corrigeren
via haar uitgaven- en inkomstenbeleid, of door regelgeving en voorlichting. Bij
hun streven de economische bedrijvigheid bij te sturen, hebben beleidsmakers
drie hoofddoelstellingen voor ogen:

1. Een evenwichtige macro-economische ontwikkeling (stabilisatiefunctie –
par. 1.3.1)
2. Beïnvloeding van de samenstelling van de productie (allocatiefunctie – par.
1.3.2)
3. Een redelijke inkomensverdeling (verdelingsfunctie – par. 1.3.3)

Sub paragraaf 1.3.1 – Stabilisatiefunctie
De stabiliteitsfunctie houdt in dat de overheid probeert schommelingen in het

2

,niveau van de economische bedrijvigheid (de conjunctuurgolf) te dempen.
Tijdens de opgaande bewegingen van de conjunctuur groeit de economie tijdelijk
sneller dan strookt met het structurele groeipad van het bbp. Na het bovenste
omslagpunt van de conjunctuur groeit de economie tijdelijk minder snel dan
strookt met het structurele groeipad van de economie. Wanneer de economie in
twee opeenvolgende kwartalen krimpt, spreken statistici van een recessie.

 Structureel bbp: is de omvang van de economie waarbij zowel de
bezettingsgraad van de productiecapaciteit als het
werkeloosheidspercentage gelijk is aan de evenwichtswaarde - de
verhouding tussen vraag en aanbod leidt niet tot spanningen in de
economie.
 Structurele werkloosheid: is de evenwichtswaarde van de werkloosheid.
Het gaat om mensen zonder emplooi, die aan de kant staan wanneer de
economie verder in evenwicht is. De hoofdoorzaak is dat het geheel van
fiscale en sociale regelingen voor veel werklozen financieel weinig
aantrekkelijk maakt om een aangeboden laagbetaalde baan te accepteren.
Bovendien komen veel werklozen met een uitkering moeilijk aan de slag
door gebrek aan vaardigheden.

Een output gap is een indicator voor de stand van de conjunctuur. De output gap
is gelijk aan de afwijking (in procenten) tussen het feitelijke en het structurele
bbp. Een negatieve output gap betekent doorgaans dat de bezettingsgraad van
de productiecapaciteit lager is dan de evenwichtswaarde en dat het
werkloosheidspercentage hoger is dan de evenwichtswaarde. Een positieve
output gap wijst meestal op een hogere dan normale bezettingsgraad en een
werkloosheid die tijdelijk geringer is dan de structurele werkloosheid.

De conjunctuurgolf ontstaat, doordat de vraag naar goederen en diensten
afwisselend harder en minder hard groeit dan strookt met een productiegroei die
past bij behoud van evenwicht op markten voor goederen en arbeid- dus zonder
dat op den duur onhoudbare spanningen in de economie ontstaan. De vraag naar
goederen en diensten komt van consumptie, investeringen, aankopen en export.
In tijden van laagconjunctuur kan de overheid de bestedingen stimuleren door
haar eigen uitgaven op te voeren of door de belastingen te verlagen.

Politici dringen bij een tegenvallende economische ontwikkeling altijd snel aan op
een stimulerend en niet activistisch begrotingsbeleid. Belastingverlaging en
verhoging van de uitgaven liggen goed bij de kiezers. Bij een oververhitte
economie daarentegen, aarzelen ze om deze af te koelen en noodzakelijk de
belastingen te verhogen of te bezuinigen. Wanneer conjuncturele mee- en
tegenvallers bij de overheidsinkomsten en de werkloosheidsuitgaven doorwerken
in het begrotingssaldo, hebben de overheidsfinanciën automatisch al een
stabiliserende invloed op de economie. Om de automatische stabilisatoren te
kunnen laten werken, moet de begroting in conjunctureel neutrale jaren – dat zijn
jaren zonder onder- of overbesteding – ongeveer in evenwicht zijn. Ook in
magere tijden mag het tekort namelijk niet groter zijn dan 3% van het bbp.

Sub paragraaf 1.3.2 – Allocatiefunctie
De allocatiefunctie houdt in dat de overheid invloed heeft op de samenstelling
van de nationale productie en de manier waarop die tot stand komt. Op markten
voor de productiefactoren arbeid en kapitaal en op goederenmarkten komen
prijzen tot stand onder invloed van vraag en aanbod. Overheidsingrijpen in de
economie hangt samen met onvrede over bepaalde uitkomsten van dit

3

,prijsmechanisme. De overheid kan proberen de uitkomsten van het
prijsmechanisme te corrigeren via haar uitgaven- en inkomstenbeleid, door
regels te stellen, door garanties te geven en door voorlichting (soms verzorgt de
overheid de productie en diensten zelf, zoals bij het ov). Ook via wetgeving stuurt
de overheid de allocatie door bijvoorbeeld de productie en handel van harddrugs
te verbieden.

Sub paragraaf 1.3.3 – Verdelingsfunctie
De verdelingsfunctie houdt in dat de overheid invloed wil uitoefenen op de
inkomensverdeling (hieronder valt dus bijvoorbeeld het stelsel van sociale
zekerheid met bijbehorende progressieve inkomensbelasting). Door de
voorziening via haar budget te regelen, kan de overheid desgewenst rekening
houden met de draagkracht van gebruikers, denk bijvoorbeeld aan de verplichte
basisverzekering tegen ziektekosten. In dit geval is de premie niet afgestemd op
het risico van de verzekerde, maar bedraagt de premie een vast bedrag plus een
percentage van het inkomen. Inkomensbeleid kan ook vorm krijgen bijvoorbeeld
via regelgeving (denk aan minimumloon).

Paragraaf 1.4– Meer over de allocatiefunctie
Het prijsmechanisme in een ideale markteconomie leidt tot een Pareto-efficiënte
allocatie van productiemiddelen. Bij Pareto-efficiëntie kan geen enkel individu er
nog op vooruitgaan, zonder dat iemand anders erop achteruitgaat. Zo’n situatie
staat bekend als een Pareto-optimum. Dit resultaat van het prijsmechanisme valt
te verklaren, doordat mensen onderling transacties blijven aangaan, zolang
sommigen daar voordeel bij hebben, zonder dat anderen daarvan nadeel
ondervinden. Zij gaan immers vrijwillig de transactie aan. Als gevolg van diverse
marktimperfecties wordt een Pareto-optimum niet bereikt. Marktimperfecties zijn:

Sub paragraaf 1.4.1 – Collectieve goederen
Zuiver collectieve goederen worden niet geproduceerd, tenzij de overheid de
voortbrenging ervan organiseert. Bij een zuivercollectief goed is het onmogelijk
om individuen uit te sluiten van het gebruik. Daarnaast is er sprake van non-
exclusiviteit: collectieve goederen zijn niet te splitsen in eenheden die op een
markt kunnen worden verkocht. Het is dan ook onmogelijk het gebruik te
beperken tot wie bereid zijn de prijs te betalen en Non-rivaliteit: het gebruik van
collectieve goederen door de een gaat niet ten koste van het gebruik door een
ander.

De voortbrenging van collectieve goederen vindt niet plaats onder invloed van
vraag en aanbod op een markt, maar via een politiek proces, waarbij de allocatie
wordt bepaald door toewijzing van gelden. De overheid bemoeit zich daarnaast
ook intensief met de productie en de prijs van veel individuele goederen.
Individuele goederen zijn juist wel rivaliserend en exclusief.

Sub paragraaf 1.4.2- Marktmacht
Producenten mogen niet over marktmacht beschikken. Anders zullen zij voor hun
goederen en diensten prijzen vragen die hoger zijn dan de marginale kosten. De
overheid kan de machtsposities van de producenten bestrijden via het
mededingingsbeleid of door maximumprijzen vast te stellen.

Sub paragraaf 1.4.3- Asymmetrische informatie
De welvaartseconomie steunt onder andere op de veronderstelling dat
producenten en consumenten volledig geïnformeerd zijn. Vaak is echter de ene


4

,marktpartij beter geïnformeerd dan de andere. Door deze informatie-asymmetrie
kan de minst geïnformeerde partij zoveel schade lijden, dat de overheid optreedt.

Sub paragraaf 1.4.4- Onevenredig hoge kosten
Bij onevenredig hoge kosten bij de distributie van goederen en diensten via het
prijsmechanisme kan de overheid besluiten de directe band tussen profijt en
bijdrage te doorbreken. Zo zou tolheffing voor alle autowegen in ons land leiden
tot extreem hoge inningskosten. Een oplossing is de kilometerheffing
(rekeningrijden).

Sub paragraaf 1.4.5- Externe effecten
Er is sprake van externe effecten wanneer de consumptie of de productie van de
een kosten of baten voor de anderen meebrengt, die niet in de prijsvorming tot
uiting komen. Een positief extern effect is bijvoorbeeld onderwijs. Scholing heeft
niet alleen voordelen voor het individu zelf, maar ook voor anderen. Een negatief
extern effect doet zich bijvoorbeeld voor wanneer het produceren van een
product milieuvervuiling met zich meebrengt.

Bij het optreden van externe effecten kan de overheid op verschillende manieren
in de markt ingrijpen. De meest voor de hand liggende ingreep bij een positief
extern effect van de consumptie of productie van een bepaald goed is dat goed
te subsidiëren. Door een subsidie wordt de maatschappelijk gewenste
consumptie eerder gerealiseerd. Bij een ongunstig extern effect kan de overheid
een heffing op het goed in kwestie leggen. Het gebruik van het goed zal dan
worden afgeremd, want ondernemers zullen de heffingen immers proberen door
te bereken in de verkoopprijzen, waardoor het goed niet meer goedkoop maar
duur is.

De overheid kan ook nog op andere manieren inspelen op externe effecten, o.a.
door middel van:

1. Voorlichting
2. Verbod
3. Richtlijnen (zoals voor de maximale toegestane uitstoot van een
gevaarlijke stof)
4. Regelgeving
5. Convenanten (dit zijn vrijwillige afspraken, waarbij de tegenpartij aan de
overheid toezegt rekening te houden met bepaalde negatieve externe
effecten)

Sub paragraaf 1.4.6- Schaalvoordelen
De productie en distributie van sommige individuele goederen, zoals elektriciteit
en spoorwegvervoer, kunnen economisch gezien alleen zinvol plaatsvinden in
zeer grote eenheden. Zulke schaaleffecten maken productie op grote schaal het
voordeligst. In zulke gevallen kan de overheid een lokaal, regionaal of nationaal
monopolie scheppen. Dankzij een concessie verwerft een onderneming het recht
exclusief de productie te verzorgen. Bij een monopolie kan de ondernemer –
anders dan bij concurrentie – de prijs beïnvloeden. Dit is reden om over te gaan
tot overheidsexploitatie of regulering van prijsvorming.

Sub paragraaf 1.4.7- Tekortkomingen van de verzekeringsmarkt
Onverzekerbare risico’s: kunnen voor de overheid aanleiding zijn om zelf een
verzekering te organiseren, zoals bijvoorbeeld de werkloosheidswet. Die verplicht
alle werkgevers om voor hun werknemers premie voor de collectief
5

,georganiseerde werkloosheidsverzekering te betalen Risicoselectie: in andere
gevallen zijn verzekeraars uitsluitend bereid gunstige risico’s te verzekeren Dit
leidt tot overheidsbemoeienis met de verzekeringsmarkt. Averechtse selectie:
mensen met minder goede risico’s melden zich meer aan voor een verzekering
dan mensen met betere risico’s. Hierdoor gaat de premie omhoog waardoor het
effect wordt versterkt dat nog minder mensen met goede risico’s zich aanmelden
voor een premie. Politieke risico’s: exporterende bedrijven die het risico hebben
dat door politieke redenen betalingen niet worden betaald. Particuliere
verzekeraars weigeren dit te verzekeren door onvoorspelbaarheid en zeer grote
bedragen. De overheid kan daarom een exportkredietverzekering opzetten.

Paragraaf 1.5- Paternalisme
Een ander motief voor overheidsbemoeienis met de productie van individuele
goederen is dat politici soms van oordeel zijn dat de burgers hun belang bij
bepaalde voorzieningen onderschatten. Dit paternalistische motief bestempelt
sommige goederen tot bemoeigoederen. Het gebruik hiervan wordt dan verplicht
gesteld, zoals leerplichtig onderwijs, of goederen worden gratis dan wel tegen
gereduceerde prijs verstrekt zoals openbare bibliotheken. Omgekeerd wensen
politici het gebruik van bepaalde schadelijk geachte goederen af te remmen.

Paragraaf 1.6 – Tekortkomingen van overheidsingrijpen
Een centrale vraag is welke marktimperfecties politici willen corrigeren, hier
bestaan namelijk verschillende politieke opvattingen over. Er moet beslist
worden wanneer de overheid ingrijpt en hoe. Er moet een selectie gemaakt
worden van de optimale beleidsinstrumenten en dit kan problematisch zijn. De
overheid beschikt meestal slechts over beperkt inzicht in de gevolgen van de
keuze van een bepaald instrument. Verder is vaak onduidelijk hoe
ondernemingen en individuen op de inzet van een instrument zullen reageren.

Bovendien streeft de overheid zoveel en zulke diverse doeleinden na, dat
daartussen onvermijdelijk spanning ontstaat (bv. economische doeleinden versus
het milieu). Al met al kunnen er gemakkelijk beleidsinconsistenties ontstaan die
ervoor zorgen dat neveneffecten inspanningen op andere beleidsterreinen
kunnen dwarsbomen Dit wordt versterkt door verschillende denkbeelden over
belang van diverse doelstellingen.

De afstemming van het beleid en het voorzieningenaanbod op de voorkeuren van
de bevolking wordt erg bemoeilijkt door informatietekorten. Anders dan bij het
prijsmechanisme hoeven mensen hun voorkeuren voor door de overheid
verschafte goederen niet kenbaar te maken, soms worden deze zelfs verborgen
gehouden. Uitvretersgedrag zorgt ervoor dat overheidsbeleid moeilijk kan
worden aangepast en belangengroepen grote invloed kunnen uitoefenen. Het
gevolg hiervan is een onevenwichtig voorzieningenaanbod. Trekt de overheid de
overheid de productie van goederen of diensten helemaal naar zich toe, dan
ontstaat nog een ander probleem. In dit geval is de overheid de enige producent.
Het ontbreken van concurrentie schakelt de tucht van de markt uit. Een
overheidsmonopolie kan dan ook de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de
productie verminderen door het gebrek aan concurrentie en interne prikkels.

Paragraaf 1.7 – Grenzen aan de overheidsmacht
Hoewel de overheid bedrijven en gezinnen kan dwingen hun gedrag aan te
passen en bij te dragen aan de bekostiging van collectieve uitgaven, staat zij niet
boven de wet. Taken en bevoegdheden van de vele overheidsinstanties zijn bij
wet of internationaal verdrag geregeld. Ook voor centrale overheden gelden

6

,beperkingen. Bijvoorbeeld doordat de overheid algemene beginselen van
behoorlijk bestuur in acht moet nemen, dit om burgers te beschermen tegen
machtsmisbruik en willekeur.

__________________________________________________________________________________

Hoofdstuk 2 – Collectieve sector.

Paragraaf 2.1 – Omvang.
Sub paragraaf 2.1.1 – Collectieve-uitgavenquote.
De collectieve sector van de economie omvat alle instellingen met activiteiten
die grotendeels collectief worden bekostigd. De omvang van de collectieve sector
valt te meten door de gezamenlijke uitgaven van al deze instellingen uit te
drukken als percentage van het bbp. Dit is de collectieve- uitgavenquote. Door de
opbouw van de verzorgingsstaat kwam er een stijging in de uitgavengroei en zo
in de collectieve-uitgavenquote, omdat de overheid meer activiteiten had op tal
van terreinen. De verzorgingsstaat is een democratie waar de particuliere sector
verreweg het grootste deel van de productie voor zijn rekening neemt, terwijl de
overheid zich vooral toelegt op het garanderen van een redelijk bestaan voor alle
burgers. Dit wordt de sociale zekerheid genoemd.

De overheid streefde daarna naar een lagere druk van belastingen en sociale
premies. Politici beseften dat een hoge lastendruk nadelige gevolgen voor de
economische activiteit kan hebben. De internationalisering van de economie
dwong verlaging van de lastendruk in zekere mate af. De sterk gestegen
mobiliteit van zowel financieel kapitaal, bedrijven als werknemers maakte het
voor landen moeilijker om met hoge belastingtarieven internationaal uit de pas te
lopen. De toenemende beleidsconcurrentie dwong Nederland hetzelfde te doen,
anders zou ons land als vestigingsplaats te onaantrekkelijk worden.

De uitgavenquote heeft de neiging op te lopen wanneer de economische groei
stagneert. Dit komt doordat de teller – de overheidsuitgaven – dan toeneemt
onder invloed van de groeiende werkloosheid; er is immers meer geld nodig voor
de uitkeringen aan werklozen. De noemer (het bbp) neemt bij een stagnerende
economische groei bovendien minder snel toe, of hij daalt zelfs. Door dit
noemereffect loopt de uitgavenquote nog veel sterker op dan door de gestegen
werkloosheidsuitgaven.

Sub paragraaf 2.1.2 - Beperkingen van de collectieve-uitgavenquote.
De uitgavenquote geeft een onvolledig beeld van de rol die de overheid in de
nationale economie vervult, dit komt door het bestaan van:

- Overheidsbedrijven
- Belastinguitgaven
- Regelgeving
- Garanties
- Instituties

Overheidsbedrijven: De activiteiten van nog niet geprivatiseerde
bedrijfstakken zijn niet in de uitgavenquote begrepen, want bedrijfsmatige
activiteiten die grotendeels of geheel uit aan afnemers in rekening gebrachte
prijzen worden gefinancierd, maken deel uit van de marktsector. In een land dat


7

,geen haast maakt met privatiseringen is de greep van de overheid op de
economie een stuk groter dan uit de uitgavenquote valt af te leiden.

Belastinguitgaven: Soms verstrekt de overheid een uitkering of subsidie niet in
de vorm van een directe betaling (telt mee in de uitgavenquote), maar via een
fiscale tegemoetkoming in de vorm van een aftrekpost, een vrijstelling of een
verlaagd tarief. De belastingvermindering door zulke faciliteiten vergroot de
koopkracht van de begunstigde net zo veel als een directe betaling door de
overheid (subsidie, toeslag). Belastinguitgaven worden gedefinieerd als
tegemoetkomingen in de belastingwet die geen fiscale motivering kennen,
inbreuk maken op de normale structuur van de wet en louter zijn bedoeld om een
specifiek doel te bevorderen. Zouden alle belastinguitgaven worden omgezet in
directe uitgaven, dan stijgt de collectie-uitgavenquote met bijna 3%-punt.

Regelgeving: Via regelgeving oefent de overheid grote invloed uit op
economische beslissingen, zonder dat dit uit de hoogte van de uitgavenquote
blijkt. Denk hierbij aan wetten waardoor de overheid direct in de werking van het
prijsmechanisme kan ingrijpen, zoals de Wet minimumloon. Doorgaans brengt
regelgeving ook hoge uitvoeringskosten in de economie, denk hierbij ook aan
hoge administratieve lasten.

Risicoregelingen (Garanties): Andere overheidsactiviteiten die buiten de
begrotingscijfers blijven, bestaan uit het verlenen van garanties, leningen en
achter borgstellingen. Wanneer een bedrijf of instelling zonder van de overheid
verkregen garanties geen of minder leningen kan aangaan, of alleen tegen een
hogere rente, zijn overheidsgaranties vergelijkbaar met subsidies.
Debudgettering: het buiten de begroting om financieren van
overheidsinterventies in de economie. De overheid kan zo proberen om
activiteiten die aanvankelijk ten laste van de begroting werden bekostigd, onder
overheidsgarantie door anderen te laten financieren. Bij voorkeur delen van
risico’s door ‘achter borginstellingen’.

Instituties: De van land tot land uiteenlopende betekenis van
overheidsbedrijven, belastinguitgaven, regelgeving en garantieverlening
bemoeilijkt internationale vergelijking van uitgavencijfers. Daarnaast spelen
institutionele verschillen een rol. In Nederland zijn uitkeringsontvangers over hun
uitkering inkomstenbelasting en sociale premies verschuldigd. Zijn sociale
uitkeringen belast, dan moet de overheid hogere brutobedragen uitkeren om te
bereiken dat uitkeringsontvangers netto evenveel in handen krijgen als in landen
waar de uitkeringen belastingvrij zijn. Dit kan een aanzienlijk verschil maken voor
de uitgavenquote: die komt hoger uit, doordat de bruto uitkeringen hoger zijn.

Paragraaf 2.2 – Uitgaven: groei en krimp.
Sub paragraaf 2.2.1 - De wet van Wagner.
Wagner constateerde een tendens waarbij de overheidstaken zich steeds verder
uitbreiden, naarmate de maatschappij zich verder ontwikkelt. Vooral uitgaven
voor openbaar bestuur en aanleg van infrastructuur zouden toenemen van
landen die een snel industrialisatieproces doormaakten. Echter gebeurde dit
vooral bij uitkeringen en subsidies. De moderne interpretatie van de wet van
Wagner is dat, bij een stijgend inkomen per hoofd van de bevolking de vraag
naar ‘luxe’ collectieve goederen en diensten, zoals onderwijs, meer dan
evenredig stijgt.



8

, Sub paragraaf 2.2.2 – Plateautheorie.
Collectieve uitgaven komen na een ernstige economische of politieke crisis
telkens op een hoger niveau te liggen. De omvang van overheid hangt vooral af
van het oordeel van de burgers over het toelaatbare belastingpeil. Burgers
accepteren bij social disturbances (zoals oorlogen) dat de overheid meer geld
uitgeeft om de crisis aan te pakken. Na zo’n crisisperiode loopt de collectieve-
uitgavenquote weer terug; hetzelfde geldt daarmee voor het aandeel van de
collectieve lasten in het bbp, maar beide kerngetallen stabiliseren zich op een
hoger niveau dan daarvoor. De burgers accepteren dit, omdat zij inmiddels aan
de zwaardere druk van belastingen en premies gewend zijn geraakt. De hierdoor
ontstane extra budgettaire ruimte wordt opgevuld met nieuwe uitgaven. De
plateautheorie beweert dus dat het aandeel van de overheidsuitgaven in het bbp
niet geleidelijk toeneemt – zoals Wagner meende – maar dat het sprongsgewijs
klimt naar een steeds hoger peil.

Sub paragraaf 2.2.3 - De ‘wet’ van Baumol.
Volgens Baumol stijgen de kosten per eenheidproduct in de dienstensector
relatief snel, doordat de groei van de arbeidsproductiviteit hier achterblijft bij die
in de landbouw en in de industrie. De relatief geringe toename van de
arbeidsproductiviteit in de dienstensector resulteert in een verhoudingsgewijs
sterke stijging van de arbeidskosten per eenheidproduct, aangezien de
werknemers in de dienstensector een even hoge loonstijging wensen als hun
collega’s in de industrie waar de arbeidsproductiviteit sneller toeneemt.

Sub paragraaf 2.2.4 - Politieke economie (public-choice-theorie).
Een andere verklaring voor de relatief snel stijgende collectieve uitgaven is dat
kiezers met steeds nieuwe uitgavensstijgingen akkoord gaan, omdat zij de prijs
van collectieve voorzieningen te laag inschatten. Kiezers zijn zich onvoldoende
bewust van de hogere belastingen die zij daarvoor nu of in de toekomst moeten
betalen. De Belastingillusie bestaat uit de belastingen zo te heffen dat individuen
niet beseffen hoeveel zij betalen. Belastingillusie wordt bijvoorbeeld bevorderd
door werkgevers belastingen op het loon te laten inhouden of door belastingen te
heffen die in de prijzen zijn begrepen. De Schuldillusie bestaat uit het bekostigen
van collectieve uitgaven met behulp van leningen. Door te lenen wordt de
rekening niet meteen aan de kiezers gepresenteerd.

Daarnaast zijn er nog vier andere theorieën:

1. Deze theorie oppert dat politici geneigd zijn om de wensen van
gepassioneerde minderheden in te willigen. Deze neiging om deze groep,
die opkomt voor deelbelangen, aan te spreken kan leiden tot een sterke
groei van de overheidsuitgaven, aangezien gepassioneerde minderheden
doorgaans niet voor lagere maar voor hogere uitgaven pleiten.
2. Daarnaast is er nog een theorie die pleit voor het feit dat rationeel
handelende politici van regeringspartijen een voorkeur voor hoge uitgaven
hebben, ook al gaat dat gepaard met een groter begrotingstekort.
3. Het functioneren van ambtelijke diensten en politici die voor een bepaald
beleidsterrein verantwoordelijk zijn, kan eveneens als mogelijke verklaring
voor uitgavenstijgingen genoemd worden. Bureaucraten zouden erop uit
zijn hun eigen budget te maximaliseren.
4. Er zijn ook nog politiek-institutionele factoren. Bij de formatie van een
coalitiekabinet heeft elk van de deelnemende partijen haar eigen geld
kostende verlangens. Wil de formatiepoging slagen, dan zal elke partij een


9

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller gerben_klarenbeek. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.89  43x  sold
  • (8)
  Add to cart