1. HOOFDSTUK 12 – KOSTENSTRUCTUUR
1. Vaste en variabele kosten
o Vaste kosten: Deze veranderen niet als je meer of minder produceert. Denk aan huur of
salarissen van vast personeel.
o Variabele kosten: Deze veranderen wel met de productieomvang. Meer productie
betekent meer kosten voor bijvoorbeeld grondstoffen.
2. Soorten variabele kosten
o Proportioneel variabele kosten: Kosten stijgen gelijkmatig met de productie.
o Degressief variabele kosten: Kosten stijgen minder snel dan de productie.
o Progressief variabele kosten: Kosten stijgen sneller dan de productie.
3. Vaste kosten
o Blijven gelijk binnen de huidige capaciteit van een bedrijf.
o Trapsgewijze vaste kosten: Deze veranderen als je productiecapaciteit uitbreidt,
bijvoorbeeld als je een extra fabriek moet bouwen.
4. Schatting van kosten
o Je kunt kosten inschatten door naar vroegere productie en kosten te kijken.
o Hoog-laagmethode: Vergelijk de kosten bij de hoogste en laagste productie om een
gemiddelde kostenlijn te berekenen.
5. Break-evenanalyse
o Break-evenpunt: Dit is het punt waarop je geen winst of verlies maakt. Je opbrengsten
dekken precies je kosten.
o Dekkingsbijdrage: Verschil tussen verkoopprijs en variabele kosten. Bij het break-
evenpunt dekt deze precies de vaste kosten.
o Veiligheidsmarge: Hoeveel je verkoop kan dalen voordat je verlies maakt.
6. Veronderstellingen bij break-evenanalyse
o Kosten en opbrengsten zijn lineair (recht evenredig met productie).
o Wat je produceert, verkoop je ook (geen voorraad).
o Eén soort product of meerdere producten met dezelfde winstmarge.
7. Hefboomwerking van de kostenstructuur
o Profit-volume chart: Grafiek die laat zien hoe winst verandert met de omzet.
o De helling van de winstlijn laat zien hoeveel winst verandert als de omzet stijgt of daalt,
afhankelijk van de verhouding tussen vaste en variabele kosten.
o Verschillende productiemethodes kunnen leiden tot verschillende kostenstructuren en
hefboomwerkingen.
o Indifferentiepunt: Het punt waarop het niet uitmaakt welke productiemethode je kiest,
omdat de kosten gelijk zijn.
1. Totale kosten en kosten per eenheid
Proportioneel variabele kosten.
o De kosten per stuk blijven gelijk, hoeveel je ook produceert.
2. Vaste kosten
o De kosten per stuk dalen als je meer produceert, zolang je binnen de capaciteit blijft.
3. Absorption costing
o Bij deze methode tel je zowel vaste als variabele kosten bij elkaar op om de kostprijs te
berekenen.
o Je gaat uit van een normale productieomvang.
o Transactiewinst: Het verschil tussen wat je verkoopt en de kosten volgens de normale
productie.
o Bezettingsresultaat: Dit verschil ontstaat als je meer of minder produceert dan normaal.
4. Direct costing
o Bij deze methode reken je alleen de variabele kosten toe aan de kostprijs.
o Vaste kosten worden apart gehouden en niet aan de producten gekoppeld.
Voorraadverschillen:
o Als je meer produceert dan verkoopt, is de winst bij absorption costing hoger.
o Als je precies evenveel produceert als verkoopt, is de winst hetzelfde bij beide methodes.
o Als je minder produceert dan verkoopt, is de winst bij direct costing hoger.
o Verkoopkosten tel je altijd als periodieke kosten, niet per product.
5. Absorption costing
o Gebruik deze methode om de standaard verkoopprijs te bepalen.
6. Direct costing
o Gebruik deze methode als je een extra order accepteert, omdat je dan alleen naar de extra
kosten kijkt.
o Gebruik deze methode ook voor beslissingen waarbij je knelpunten moet berekenen.
o Voor break-evenanalyses is direct costing eenvoudiger, omdat de winst alleen afhankelijk is
van de verkoop en niet van de productieomvang.
7. Levensduur en vervanging van machines en apparatuur
o Technische levensduur: De tijd dat een machine nog goed werkt.
o Economische levensduur: De tijd dat de kosten per product het laagst zijn.
o Afschrijvingen: Bereken de jaarlijkse afschrijvingen als het verschil tussen de kostprijs van de
productie en de bijkomende kosten.
Berekening Absorption Costing: Berekening Direct Costing:
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophievanuffelen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.04. You're not tied to anything after your purchase.