Vruchtbaarheid/fertiliteit
De gradaties van fertiliteit zijn: infertiel (onvruchtbaar/steriel), subfertiel (verminderd vruchtbaar), normaal
fertiel (normaal vruchtbaar) en superfertiel (verhoogd vruchtbaar). Factoren met negatieve invloed zijn:
- Leeftijd. De kans om zwanger te worden met een voorspoedig einde neemt af met de leeftijd. De kans op een
zwangerschap bij een vrouw is tot het 30e jaar constant, bij 35e jaar is hij nog maar 50% & rond het 39e jaar
gedecimeerd. Bij de man is er een daling van de spermatogenese, maar die treedt later op en is beperkter.
- Ontsteking van de tuba. Een ontsteking van de tuba (salpingitis, adnexitis of PID) wordt als belangrijkste
oorzaak van infertiliteit beschouwd bij de vrouw, door adhesievorming.
- Roken, alcohol en drugs. De kans op zwangerschap wordt lager als de man of vrouw rookt en er is dan meer
kans op een slecht beloop (miskramen en IUGR). Alcohol en drugs hebben invloed op de kans op een
zwangerschap en zijn hiermee nadelig voor de vruchtbaarheid.
- Overgewicht en ondergewicht. Bij mannen is de zaadkwaliteit lager bij overgewicht. Ook hebben vrouwen
met overgewicht meer kans om problemen te krijgen in de zwangerschap (hypertensie, diabetes gravidarum).
Vermagering/extreem sporten bij vrouwen gaat vaak gepaard met een remming van de GnRH-productie. Het
resultaat is een hypogonadotrope amenorroe en dus infertiliteit. Aankomen tot een normaalgewicht herstelt
deze situaties vaak geheel, doordat er dan geen remming meer bestaat op het GnRH.
- Beroep en omgeving. Arbeidsomstandigheden, stress, koorts, straling, chemotherapie, chemische middelen,
kleding of gewoonten die de temperatuur van de testes verhogen hebben een negatieve invloed op de
spermatogenese. Vrouwen die chronisch blootgesteld zijn aan lawaai of andere vormen van stress doen er
langer over om zwanger te worden.
De anamnese van het paar begint met het vragen naar de duur van de subfertiliteit. Daarnaast kan je vragen
stellen over de impact, zoals cognitie (ideeën en opties), emotie (waar ze tegenop zien, spanningen,
verschillen), gedrag (ondernomen) en sociaal (steun, problemen en invloed op seksuele relatie). Oorzaken bij
de vrouw zijn cyclusstoornissen, tubapathologie, endometriose en leeftijd. Oorzaken bij de man zijn
verminderde zaadkwaliteit, ejaculatiestoornis en afgesloten zaadleiders. Oorzaken bij man en vrouw zijn
seksuele problematiek, maar het grootste deel is nog altijd onbegrepen.
De vrouw. De anamnese moet zich richten op eventuele cyclusstoornissen, tubafunctiestoornissen en
seksuologische problematiek. Je kijkt dan naar:
- Cyclusstoornissen = cyclusduur, regelmaat, dysmenorroe, premenstruele gevoelens, midcyclische toename
van (slijmerige) vaginale afscheiding en het optreden van ‘middenpijn’.
- Endocriene stoornissen = galactorroe, warmte- of koude-intolerantie, versterkte haargroei, afwijkende
eetgewoonten, overmatige sportbeoefening, sterke gewichtsveranderingen en opvliegers.
- Eerdere zwangerschappen en zwangerschapscomplicaties.
- Problemen bij de seksuele relatie (dyspareunie, vaginisme) en de coïtusfrequentie.
- Ziekten, alcohol-, tabaks- en drugsgebruik, medicijnen, DES-moeder, anticonceptiva, bestraling of cytostatica.
Bij het algemeen lichamelijk onderzoek van de vrouw zal zelden een afwijking worden gevonden die een
verklaring geeft voor de stoornis. De huisarts kijkt namelijk naar de lengte, gewicht, bloeddruk, uiterlijk, acne,
beharingspatroon, timbre van de stem, mammaontwikkeling en het eventueel opwekbaar zijn van galactorroe.
Soms wordt gynaecologisch onderzoek uitgevoerd. Er wordt gekeken naar grootte van clitoris, fusie van labia,
aspect van vaginawanden & portio, vorm, consistentie, ligging, pijn en beweeglijkheid van uterus en adnexa.
De man. Bij de anamnese van de man staat het opsporen van aangeboren of verworven stoornissen in de
spermatogenese centraal. Je kijkt dan naar:
- Omgevings- en beroepsfactoren (pesticiden, zware metalen) en leefgewoonten.
- Eventuele oorzaken van verhoogde scrotale temperatuur (strak ondergoed, frequente hete baden)
- Libidoproblemen, erectieproblemen en ejaculatieproblemen.
- Puberteitsontwikkeling en familieanamnese.
- Algemene ziekten, urineweginfecties, mictieproblemen, bof, orchitis, epididymitis, prostatitis, torsio testis,
cryptorchisme, soa, chirurgie, alcohol, tabak, drugs, DES-moeder en bestralingstherapie.
Bij het algemeen lichamelijk onderzoek wordt gekeken naar lengte, gewicht, spanwijdte, bloeddruk, habitus,
beharingspatroon, vetverdeling, timbre van de stem en gynaecomastie (borstweefsel man). Bij andrologisch
onderzoek let men op afwijkingen van de penis en op de inhoud van het scrotum. Volume, vorm, lokalisatie,
,consistentie, tastpijnlijkheid en verloop van de d. deferens worden bepaald. Ook wordt gezocht naar het
voorkomen van scrotale zwellingen, liesklieren en littekens.
Het oriënterende fertiliteitsonderzoek (OFO) is gericht op het aantonen/uitsluiten van stoornissen bij de man
of vrouw. Hij bestaat uit semenanalyse, onderzoek ovulatie, luteale fase, tubapathologie en postcoïtumtest.
De semenanalyse/zaadonderzoek vindt plaats in een vers monster, verkregen door masturbatie na 7 dagen
abstinentie. Dit monster wordt bij 20 graden binnen 1 uur op de praktijk ingeleverd. Eerst kijk je door de
microscoop (400×) naar de concentratie en beweeglijkheid van zaadcellen. Zaad wordt als normaal beschouwd
indien het volume ≥ 1,5 ml is, de zaadcelconcentratie ≥ 15 miljoen/ml, de beweeglijkheid ≥ 32% progressief en
het aandeel zaadcellen met een normale morfologie ≥ 4%.
Als de zaadkwaliteit normaal is, wordt gesproken van normozoöspermie. Bij te lage concentratie spreekt men
over oligozoöspermie, bij afwezigheid van zaadcellen over azoöspermie, bij een te lage beweeglijkheid over
asthenozoöspermie en bij weinig normale over teratozoöspermie. Als het totale aantal motiele zaadcellen
(volume × concentratie × % motiliteit = VCM) bij herhaling minder is dan 1 miljoen, is de prognose somber.
Bij afwijking doen ze vaak na 2-3 maanden nog een semenanalyse. Daarna kan je uitgebreide anamnese en
andrologisch onderzoek doen. Verbeteren van het zaad kan door leefregels die vooral bestaan uit het
verminderen van roken, alcohol en overgewicht. Daarnaast geef je vitaminen, FSH en LH (in hCG vorm).
Onderzoek van de ovulatie bestaat vooral uit vragen en het bijhouden van een BTC. Een regelmatige cyclus van
28 dagen met middenpijn, een premenstrueel gevoel en dysmenorroe is vrijwel altijd ovulatoir, maar om dit te
controleren, kan je een basale temperatuurcurve (BTC) bijhouden. Hiertoe moet de vrouw 1 cyclus iedere
ochtend voor het opstaan haar temperatuur meten. Een stijging rond het midden van haar cyclus ≥ 0,3 °C is een
aanwijzing dat er binnen een periode van 3-4 dagen een ovulatie is opgetreden. Voor het correct bepalen van
de juiste dag gebruik je echoscopie, waarbij de follikelgroei wordt bekeken.
Onderzoek van de luteale fase kan door het bepalen van het midluteaal progesteron. Om een goede
nidatiekans te bieden moet de luteale fase voldoende lang zijn en moet het endometrium secretoir worden.
De postcoïtumtest zegt iets over de kwaliteit van het semen, over de techniek van de coïtus en over de
ontvankelijkheid van de cervicale mucus voor spermatozoa. De arts vraagt om ’s avonds coïtus te hebben en de
volgende ochtend het spreekuur te bezoeken. Met deze test kan men de hoeveelheid slijm bepalen, de
rekbaarheid, het aantal leukocyten en na indrogen de varenvorming met de varentest. Wanneer men ± 8-12
uur na coïtus onder de microscoop ten minste 1 goed progressief bewegende zaadcel per gezichtsveld aantreft,
heeft coïtus plaatsgevonden, is het cervixslijm goed en is er buffering door het semen.
Opsporen van tubapathologie kan door onderzoek naar risicofactoren of door anti-Chlamydia trachomatis-
antistoffen in het serum te laten bepalen. Dit is namelijk de grootste oorzaak van tubapathologie.
Als de vrouw jonger is dan 35 jaar, de kinderwens niet langer bestaat dan 2 jaar, de cyclus normaal is, er geen
risicofactoren zijn op tubapathologie, er bewegende zaadcellen zijn en ook uit het oriënterende onderzoek
geen bijzonderheden zijn, is de prognose gunstig en wordt er 6-12 maanden afgewacht. Bij het vinden van
afwijkingen die wel met een verlaagde conceptiekans gepaard gaan, maar niet ernstig genoeg zijn om de
uitblijvende zwangerschap te verklaren, wordt gekeken naar de berekende kans op zwangerschap. Boven de
40% wordt er 6-12 maanden afgewacht. Onder de 30% zal men overgaan op behandeling (IVF/IUI).
Het speciële fertiliteitsonderzoek bestaat uit endocrienologisch onderzoek, genetisch onderzoek, exploratie
scrotum, eventueel testisbiopsie, antisperma-antistoffen (ASA), ovulatiepredictie, ovulatiedetectie, luteale fase,
HSG, laparoscopie en hysteroscopie.
Endocrienologisch onderzoek van de man beperkt zich tot het bepalen van FSH, testosteron en inhibine. Je kan
dan kijken naar de werking van de testes en zijn hormonen.
Chromosomaal onderzoek van de man doe je om te kijken naar afwijkingen bij niet-obstructieve azoöspermie.
Dit wordt onderzocht via karyotypering en/of onderzoek naar microdeleties op Y-chromosoom.
, Onderzoek naar antistoffen tegen zaadcellen (antisperma-antistoffen, ASA). Dit test je omdat deze kunnen
ontstaan in het semenplasma bij het doorbreken van de bloed-testisbarrière door trauma of operatie.
Ovulatiedetectie/predictie gebruik je om te kijken naar eisprong en het ovulair zijn van de cyclus. Het
ovulatiemoment vaststellen kan door vaginale ultrageluidsapparatuur, door het meten van het groeiende
follikel. De snelle LH-bepalingsmethoden voor gebruik in urine zijn ook geschikt. Ovulatie is 14 dagen na de
eerste dag van de laatste menstruatie, want de nieuwe menstruatie komt niet omdat je zwanger bent. Je krijgt
dus 14 dagen gratis, want deze ben je in principe nog niet zwanger.
Nader onderzoek naar ovariële reserve kan via 3 testen:
- verhoogde serum-FSH-waarden ontstaan door te weinig negatieve feedback van de follikelcohort.
- meten van het aantal antrale follikels door echoscopie (AFC). Men telt dan alle follikels tussen de 2-10 mm in
allebei de ovaria samen. Een AFC < 5 wijst op een geringe ovariële reserve.
- meten van antimüllerhormoon/AMH, uit preantrale follikels. Bij een geringe reserve zie je weinig AMH.
> Bij geringe reserve zie je dus hoog FSH, laag AFC en laag AMH.
Nader onderzoek naar luteale fase doe je met echoscopie, waarbij je kijkt naar duur en moment van de luteale
fase. Een adequate luteale fase is >11 dagen en heeft een midluteaal progesterongehalte van >30 nmol/l.
Tubatests zijn er om te kijken naar doorgankelijkheid van de eileiders. Dit doe je omdat je de tubafunctie in
principe niet kunt testen. Dit doen ze op 2 manieren:
- laparoscopie = beeld van de organen in het kleine bekken met blauwe contrastvloeistof. Buitenzijde van de
uterus, tubae en ovaria kunnen hierbij zorgvuldig worden geïnspecteerd op afwijkingen en doorstroming.
- hysterosalpingografie (HSG) = onder röntgen wordt contrastvloeistof (olieachtig) in het cavum uteri gebracht.
Er wordt dan gekeken naar de verspreiding.
Hysteroscopie bestaat uit kijken in de baarmoeder, in combinatie met het gelijk corrigeren van afwijkingen.
Mannelijke subfertiliteit of infertiliteit
Bij ±50% van de paren met een vruchtbaarheidsstoornis blijkt de mannelijke partner subnormaal semen te
hebben. Je hebt verdeling in verschillende gradaties van fertiliteit.
Ernstige mannelijke subfertiliteit/infertiliteit.
- azoöspermie = VCM van 0. Je doet hierbij PESA of TESE.
- ernstige oligoasthenozoöspermie = VCM van <1 miljoen. Je doet hierbij vaak IVF/ICSI.
Vaak worden dan bij andrologisch onderzoek kleine en weke testes gevonden en een verhoogd serum-FSH.
Soms berust de azoöspermie op een congenitale bilaterale afwezigheid van het vas deferens (CBAVD). Dit zie je
vooral bij mensen met cystic fibrose (CF). Hierdoor kan het zaad niet naar buiten, waardoor het lijkt of er geen
zaad aanwezig is, maar dit is er wel degelijk, alleen het kan niet uit de bijbal komen.
Vrijwel nooit bestaat er een causale behandeling en het paar is dus aangewezen op symptomatische
behandeling. Er zijn 3 uitzonderingen op deze regel.
- Hypogonadotroop hypogonadisme. Bij andrologisch onderzoek vallen de kleine en weke testes op en bij
sperma-analyse zie je een azoöspermie of extreme oligozoöspermie. Pulsatiele toediening van GnRH
(draagbaar infuuspompje) of injecties met FSH (met of zonder LH) kunnen de spermatogenese herstellen.
- Hyperprolactinemie. Deze afwijking gaat bijna altijd gepaard met een libidostoornis door de lage
testosteronspiegels. Behandeling kan met dopamineagonisten.
- Obstructie op het niveau van de epididymis. Slechte zaadkwaliteiten, maar wel normale bevindingen bij
andrologisch onderzoek & normale FSH-spiegels. De behandeling van een azoöspermie kan bestaan uit
reproductieve chirurgie, maar vaak gebruiken ze PESA en TESE, gevolgd door ivf/ICSI.
Matige en milde mannelijke subfertiliteit.
- matige OAT = VCM van 1-3 miljoen. Je doet hierbij vaak IUI.
- milde OAT = VCM van 3-10 miljoen. Je rekent hier met het prognostisch model. Boven de 40% wordt er 6-12
maanden afgewacht. Onder de 30% zal men overgaan op behandeling (IVF/IUD).