100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Economie LWEO Havo 4, lesbrieven: Crisis, Vragers en Aanbieders, Jong en Oud en Werk en Werkloosheid $8.59
Add to cart

Summary

Samenvatting Economie LWEO Havo 4, lesbrieven: Crisis, Vragers en Aanbieders, Jong en Oud en Werk en Werkloosheid

 26 views  0 purchase
  • Course
  • Level

Op basis van de methode LWEO legt deze samenvatting de volledige stof van Havo 4 uit. De lesbrieven die in de samenvatting aan bod komen zijn als volgt: Crisis Vragers en Aanbieders Jong en Oud Werk en Werkeloosheid In deze samenvatting wordt doormiddel van voorbeelden de tekst een stuk he...

[Show more]

Preview 4 out of 31  pages

  • June 10, 2024
  • 31
  • 2023/2024
  • Summary
  • Secondary school
  • 4
avatar-seller
Economie samenvatting alle lesstof Havo 4


Crisis H1

Bij een economische crisis is er meer aanbod dan vraag, een afname van het
consumentenvertrouwen en vrees voor een recessie (het productievolume (BBP) krimpt.
Als dit lang duurt, noemen we dit een depressie).

Bestedingen = totale vraag naar goederen en diensten door consumenten, investeerders, de
overheid, en het buitenland (=export). Bij het uitbreken van een economische crisis dalen de
bestedingen. Hierdoor daalt het productievolume.

Als het slecht gaat met de economie, kan de overheid besluiten om de economie te stimuleren:

- Overheidsbestedingen verhogen

- Belastingen verlagen

Gezinnen hebben zo meer te besteden. Er zijn alleen wel wat nadelen:

- Door meer uitgaven en minder inkomsten voor de overheid, stijgt de staatsschuld. Deze schuld moet
in de toekomst afgelost worden.

- Een hogere schuld, betekent hogere rentelasten. Mogelijk worden deze zo hoog dat er geen geld
over is voor andere zaken (zoals voor wegen, zorg etc.).

- Als de overheid veel leent, zou het rente% kunnen stijgen. Hier hebben bedrijven en gezinnen last
van.

Wanneer er een economische crisis uitbreekt, daalt het consumentenvertrouwen, waardoor
gezinnen minder gaan besteden.




Inflatie (algemene prijsstijging) =
hoeveel procent een gemiddeld gezin meer moet uitgeven om hetzelfde te kunnen kopen ten
opzichte van een jaar geleden. Het gevolg van inflatie is dat geld minder waard wordt en dat je
minder kunt kopen met een euro (dalende koopkracht)  geldontwaarding.

Koopkracht = Hoeveel je in een land kunt kopen bijvoorbeeld met je loon. Met een
koopkrachtstijging kun je meer kopen met je loon dan een jaar geleden. Bij een koopkrachtdaling
stijgt je loon minder hard dan de prijzen.

Deflatie is een algemene prijsdaling. De prijzen dalen  Consumenten stellen hun aankopen uit,
totdat de prijzen nog verder gedaald zijn  Door de lagere vraag verlagen producenten de prijzen
verder  uiteindelijk gaan bedrijven failliet.

Schaarse goederen = Er moeten offers geleverd worden om te produceren en kost dus geld.

Vrije goederen = Hier hoeven geen offers voor geleverd te worden. Het is vrij toegankelijk (lucht).

,Hout kan worden gebruikt voor een tafel en een deur. Hout is dus alternatief aanwendbaar.

In de economie wordt gekeken naar de bevrediging van behoeften d.m.v. schaarse goederen.
Behoeften zijn eindeloos maar middelen zijn beperkt.

Consumeren = het kopen van producten voor de behoeftebevrediging van de consument.
Investeren = het kopen van producten (bijv. machines) door een bedrijf om hiermee te produceren.

Je kunt kiezen voor 2 uur werken en 15 euro verdienen of 2 uur gamen en je kiest voor gamen, dan
zijn de opofferingskosten 15 euro.

Je kunt kiezen tussen 2 uur slapen en twee uur Netflixen, je kiest voor
netflix. De opofferingskosten zijn 2 uur slapen.

Budget = het totaal aan middelen (tijd, geld, producten) van iemand.
Zelden geeft iemand zijn/haar volledige budget uit aan 1 product. Er
wordt gebruik gemaakt van productcombinaties.




Crisis H2

Nadelen zelfvoorzienend: geen specialisatie, bepaalde goederen zijn niet verkrijgbaar en bepaalde
goederen worden duur (hoge productie kosten).

Door ruilhandel treedt specialisatie op. Hierdoor kunnen er (goedkoper) meer eenheden
geproduceerd worden. Er is sprake van wederzijds voordeel. Om te kunnen ruilen moet er een
ruilverhouding vastgesteld worden (6 broden tegen 1 shirt). De deal gaat alleen door als beide
partijen het eens zijn over de ruilverhouding. Dit heet directe ruil (ruil in natura).

Indirecte ruil: mensen gaan betalen met geld.

Transactiekosten = de extra kosten die gemaakt moeten worden om de ruil mogelijk te maken (Bijv.
het versturen van een pakketje). Soms zijn de transactiekosten zo hoog dat de ruil niet doorgaat.

Arbeidsproductiviteit (Apt) = de geleverde hoeveelheid werk per uur. Apt = productie : aantal uren.
De arbeidsproductiviteit kun je verhogen door Bijv. betere machines / gereedschappen aanschaffen,
scholing of specialisatie (arbeidsdeling).

,3 waarden van geld:

- Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal (waarde schommeling  koperprijs stijgt)

- Nominale waarde: de waarde van het geld zelf (50 euro briefje = 50 euro)

- Reële waarde: hoeveel goederen je kunt kopen met het geld (waarde schommeling 
inflatie)

Geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel.

Bij Hyperinflatie (reële waarde daalt) schakelen mensen over op directe ruil of een buitenlandse
munt.

Chartaal geld = munten, biljetten

Giraal geld = geld op de betaalrekening/rekening-courant

3 functies van geld:

- Ruilmiddel: geld ruilen tegen goederen/diensten

- Rekenmiddel: de waarde van een goed/dienst

- Spaarmiddel: je kunt geld sparen



Absoluut voordeel = de taak waar jij het beste in bent.

Comparatief voordeel = de taak waar jij procentueel gezien het beste in bent als de ander allebei de
taken beter kan.

Banken hebben verschillende taken:

- Klanten kunnen een rekening openen (betaalrekening (geen rente) of spaarrekening)

- Geld lenen (persoonlijke lening of hypothecaire lening)

Uitgeleend geld komt uit 2 bronnen:

- Spaargeld wordt aan andere klanten uitgeleend

- Geldschepping door de bank

De bank kan niet onbeperkt aan geldschepping doen. Er is een voorgeschreven minimaal
liquiditeitspercentage.




Liquide middelen = geld dat de bank in kas heeft

RC – tegoeden = geld op de betaalrekeningen van klanten


Jong en Oud H1

, Als Tara ervoor kiest om op te ruimen en Sofie niet dan is Tara 70 minuten kwijt en Sofie 10 minuten.
Sofie profiteert hiervan en is de meelifter.

De dominante strategie is voor Tara niet opruimen en voor Sofie ook niet opruimen omdat dit het
minste tijd kost: 10 minuten is beter dan 30 minuten en 60 minuten is beter dan 70 minuten.

Ze ruimen beide de kamer niet op, dat kost hun 60 minuten. Als ze hadden afgesproken beide hun
kamer op te ruimen kostte dat maar 30 minuten. Dit noemen we een gevangenendilemma.




Als Paco en Zacco wel hadden mogen overleggen, hadden ze waarschijnlijk beiden gekozen voor
zwijgen. Ze zouden daarmee een bindende afspraak hebben gemaakt.

We onderscheiden de levensloop in 3 fasen:

1. Kinderfase

2. Ouderfase

3. Grootouderfase

Generaties zijn van andere generaties afhankelijk, bijvoorbeeld in hoeverre ze bereid zijn zich voor
elkaar in te zetten.



Jong en oud H2

Consumeren = het uitgeven van geld om de eigen behoeften te vervullen.

Sparen = ruilen over tijd (je geeft je geld nog niet uit)

Lenen = Je leent geld bij. De lening moet afgelost worden met geld dat je in de toekomst verdient.
(ruilen over tijd)

Voorraadgrootheden: hiervan wordt de waarde op een bepaald moment vastgesteld (zoals
spaargeld)

Stroomgrootheden: hiervan wordt de waarde over een langere tijd berekend (zoals rente over
spaargeld)



Jong en oud H3

Brutoloon – pensioenpremie – loonheffing = nettoloon

Loonheffing = loonbelasting + premie volksverzekeringen

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller IlseAerts. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.59. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.59
  • (0)
Add to cart
Added