H1: Internationale handel
Meer internationalisering → meer internationale handelsstromen: van goederen, diensten maar ook
kapitaal. Consumenten en producenten worden steeds afhankelijker van goederen, diensten en
productiefactoren uit andere landen. Het proces waarbij de productie steeds meer over de wereld
verspreid wordt, noem je globalisering. Globalisering levert hogere welvaart op maar heeft ook een
keerzijde: nationale industrieën worden geconfronteerd met buitenlandse concurrenten waardoor er
werkgelegenheid weg kan gaan. Niet iedereen profiteert dus van globalisering.
Importeren/invoeren: Landen kopen grondstoffen, goederen en diensten uit andere landen.
Exporteren/uitvoeren: Landen verkopen grondstoffen, goederen en diensten aan andere landen.
Comparatieve kostenverschillen: De gezamenlijke welvaart van landen neemt toe als elk land zich
specialiseert in de goederen en diensten waarbij dat land een comparatief kostenvoordeel heeft. Een
comparatief kostenvoordeel houdt in dat de productie van dat goed waarbij het land de kleinste
achterstand heeft ten opzichte van het andere land. Ook als een land lagere opofferingskosten heeft is
dit een comparatief kostenvoordeel.
Internationale handel: Door comparatieve kostenvoordelen te benutten in handel met andere landen
kunnen landen over meer consumptiegoederen beschikken dan als landen alles zelf produceren. Als
een land meer onderhandelingsmacht heeft is er een kans dat dat land de ruilverhouding meer in zijn
voordeel kan vaststellen. Ook is internationale handel belangrijk om de mate van concurrentie in een
land hoog te houden: binnenlandse ondernemingen moeten vernieuwd bezig blijven.
Door internationale handel ontstaat een internationale arbeidsverdeling: (bedrijven van) landen gaan
zich toeleggen op het produceren van goederen en diensten waar ze relatief goed in zijn of waar de
voorwaarden om te produceren gunstig zijn.
Ruilverhouding berekenen (vb: opdracht 1.4 c):
● Hoeveel keer zoveel kost het om het ene product te maken vergeleken met de andere. Doe dit
voor beide producten.
● (𝑐𝑖𝑗𝑓𝑒𝑟𝑠 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑖𝑒𝑟𝑏𝑜𝑣𝑒𝑛 + 𝑒𝑙𝑘𝑎𝑎𝑟) ÷ 2 = antwoord zoveel voor het goedkoopste product
voor 1 van het andere product.
Met een ruilverhouding rekenen (vb: opdracht 1.4 d & e):
● Hoogste product eerst: 𝑑𝑒 𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠 ÷ 𝑑𝑒 𝑣𝑒𝑟ℎ𝑜𝑢𝑑𝑖𝑛𝑔
● Laagste product eerst: 𝑑𝑒 𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠 × 𝑑𝑒 𝑣𝑒𝑟ℎ𝑜𝑢𝑑𝑖𝑛𝑔
Totale factorproductiviteit: Hoe productief arbeid en kapitaal in het productieproces kunnen worden
ingezet. Deze wordt bepaald door verschillende dingen:
● Hoog opgeleide bevolking → hoger, want dit zorgt voor voortdurende vernieuwing van
productieprocessen.
● Maatschappelijke factoren: Betrouwbare en stabiele overheid → makkelijker kapitaal uit
andere landen aantrekken. Zo worden ook landen met veel staking of maatschappelijke
problemen vaak als onaantrekkelijk gezien.
1
, Comparatieve kostenverschillen komen voort uit verschillen in de beschikbare productiefactoren:
● Arbeid: Grote bevolking of een hoge arbeidsproductiviteit zorgt voor lage lonen → comparatief
voordeel bij de arbeidsintensieve productie.
● Kapitaal: De natuurlijke hulpbronnen (bijv. klimaat), de aanwezige kapitaalgoederen/
grondstoffen. Maar denk ook aan de infrastructuur, een land kan bijvoorbeeld gunstig liggen
met (lucht)havens → transportkosten minder hoog → kostprijs product daalt.
● Schaalvoordelen: Als bij de uitbreiding van de productie de kostprijs daalt, geeft ook
marktmacht. Bij verzonken kosten zal de schaalgrootte het comparatief voordeel versterken.
● Totale factorproductiviteit: Als een productiefactor in ruime mate aanwezig is vergeleken met
andere landen, kan dit ook een comparatief voordeel zijn. Hoe hoger de totale
factorproductiviteit hoe beter de aanwezige productiefactoren benut worden.
Arbeidsproductiviteit: Hoe hoog de productie per werknemer is in een bepaalde periode en dit bepaalt
dan de kwaliteit van arbeid. Hoge arbeidsproductiviteit betekent ook een hoog menselijk kapitaal.
Menselijk kapitaal: Het geheel aan kennis, ervaring en vaardigheden van de beroepsbevolking.
Verzonken kosten: Kosten die als ze eenmaal gemaakt zijn niet meer kunnen worden terugverdiend. Bij
verzonken kosten is het voor nieuwe toetreders een hoger risico dan voor de investeerders die er al
waren.
Rijke landen: Grote hoeveelheid kapitaalgoederen en hooggeschoolde bevolking → kapitaalintensief.
Arme landen: Grote goedkope hoeveelheid laaggeschoolde arbeiders → arbeidsintensief.
Dit zorgt voor een comparatieve kostenvoordelen.
Multinationale ondernemingen (mno’s) zijn het symbool van globalisering, denk aan VOC, Apple, Amazon
enz. Multinationals zijn grote ondernemingen die in meerdere landen economisch actief zijn met productie
en/of verkoop van hun goederen en diensten. Doordat ze wereldwijd zijn kunnen ze in landen produceren
waar de productiekosten het laagst zijn. Het heeft voor- en nadelen. Dit zijn een paar voordelen: Lage
prijzen, veel geld gaat in vernieuwingen, ze kunnen de overheid bespelen en zo de productiekosten laag
houden, ze kunnen in landen met een hoog belastingtarief de vennootschapsbelasting ontlopen.
Voor- en nadelen internationale handel voor Nederland:
● Voordelen: Hogere productiviteit en beschikbaarheid over meer verschillende goederen en
diensten tegen een betaalbare prijs.
● Nadelen: Verschuivingen in werkgelegenheid → lage lonen in sommige sectoren. Er verdwijnt
veel arbeidsintensieve industrie uit Nederland. Jaarlijks verliezen veel mensen hun banen
doordat de productie verplaatst naar een ander land, dit zijn vaak laagopgeleiden en kunnen
dan dus niet makkelijk een nieuwe baan vinden.
De hoogopgeleiden voelen zich winnaars van de globalisering en de laagopgeleiden verliezers.
De overheid wilt binnenlandse producten beschermen, protectionistische maatregelen:
● Binnenlandse bedrijven bevoordelen ten opzichte van de buitenlandse concurrenten.
● Import belemmeren: Binnenlandse aanbieders kunnen dan beter concurreren op
binnenlandse markten.
● Exporterende bedrijven bevoordelen: Beter concurreren op de buitenlandse markten.
Er zijn 2 verschillende soorten protectionistische maatregelen:
● Tarifaire: Hebben invloed op de prijs van een product, VB: importheffing en exportsubsidies.
● Non-tarifaire: Beschermende maatregelen die geen directe invloed hebben op de prijs.
VB: Invoerquotum: instellen van een maximaal te importeren hoeveelheid goederen.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 134854Q. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $2.68. You're not tied to anything after your purchase.