Probleem 7: Changes in Your Environment
Literatuur: Goldstein & Coren
Perceptie van beweging
Twee hoofdmechanismen van bewegingsperceptie:
Image-retina system: het systeem dat reageert op veranderingen in het retinaal
beeld. Deze bevat twee verschillende bronnen van bewegingsinformatie:
1. Subject-relative change: hierbij is de enige informatie de beweging van het
target ten opzichte van de positie van de observeerder.
2. Object-relative change: de beweging van één target ten opzichte van andere
objecten. Dit creëert een soort configurational change in het zichtbare
patroon en bevat daarom processen gelijk aan vormperceptie.
- We zouden gevoeliger zijn voor object-relative change wat betreft detectie en
discriminatie. Ook is deze al vroeg in onze ontwikkeling aanwezig.
Eye-head system: het systeem dat beweging interpreteert vanuit onze oog- en
hoofdbewegingen. Smooth pursuit movement: het bewegen van de ogen om het
pad te volgen van een fysiek bewegend object. Dit is ontworpen om het beeld van
het object op de fovea te houden. Twee typen:
1. Voluntary pursuit movement: deze komt overeen met wat hierboven staat.
Een bewegend object wordt dus gevolgd door de ogen mee te bewegen.
2. Reflex pursuit movement: houdt beelden van objecten relatief op dezelfde
plek op de retina, ondanks het feit dat ons hoofd zou bewegen. Er wordt dus
naar hetzelfde stilstaande punt gekeken, terwijl het hoofd beweegt.
- Oogbewegingen kunnen onze visuele perceptie van beweging beïnvloeden
d.m.v. het Aubert-Fleischl effect. Als we de snelheid van een target schatten
dat beweegt over een stilstaande achtergrond en we volgen deze met onze
ogen, lijkt deze langzamer te bewegen dan wanneer we onze ogen stilhouden
op een punt op de stilstaande achtergrond.
Position constancy: de compensatie van het eye-head system voor onze eigen
hoofd- of oogbewegingen (die een verschuiving van het visuele beeld over de
retina veroorzaken), zodat we de wereld als stilstaand blijven waarnemen.
Direction constancy: het feit dat objecten een vaste positie houden ten
opzichte van ons, ondanks rotaties van ons hoofd en onze ogen.
Twee theorieën over hoe we onderscheid maken tussen bewegingen veroorzaakt door
objecten of door de ogen. Meest waarschijnlijk is een combinatie van beide theorieën:
Inflow theory (Sherrington): stelt dat beweging wordt gedetecteerd via feedbackinformatie
van de zes extraocular muscles die de oogbewegingen controleren. Deze proprioceptive of
position information zorgt ervoor dat de observeerder oogposities kan controleren. De
informatie vertelt het brein dat de ogen hebben bewogen en hiermee kan het brein de
beweging over de retina interpreteren als veroorzaakt door de observeerder zelf, en niet
door bewegende stimuli. Inflow informatie vloeit naar binnen van oogspieren naar brein.
, Outflow theory (Helmholtz): wanneer het brein een oogbeweging veroorzaakt, worden
signalen gestuurd die het oog commanderen te bewegen. Kopieën van deze signalen worden
gestuurd naar centrale delen van het visuele systeem en kunnen worden gebruikt om aan te
geven dat bewegingsinformatie vanuit de retina wordt geproduceerd door bewegende ogen,
en niet bewegende stimuli in de wereld. Outflow informatie van brein naar oogspieren.
Functies van bewegingsperceptie:
1. Beweging helpt ons om gebeurtenissen in de omgeving te begrijpen:
- Optic flow: als een persoon vooruit beweegt, bewegen objecten relatief tot de
persoon in tegenovergestelde richting. Dit biedt informatie over de richting en
snelheid van de loper. Deze uitwaartse stroom van de omgeving wordt streaming
perspective genoemd. De focus of expansion is het middelpunt van de
uitwaartse stroom, die aangeeft in welke richting je beweegt.
- Het biedt ook informatie over kleinere acties. Mensen met motion agnosia
kunnen geen beweging waarnemen, en hebben daarom moeite met acties zoals
thee inschenken of dialogen volgen.
2. Beweging trekt aandacht: attentional capture is de eigenschap van beweging om
aandacht te trekken. Vb. iemand niet zien in een grote massa, totdat hij/zij zwaait.
3. Beweging biedt informatie over objecten: onze beweging relatief tot objecten voegt
constant informatie toe over eigenschappen van deze objecten.
Hoe nemen we beweging waar?
Real motion: werkelijke beweging van een object.
Illusory motion: de perceptie van beweging, terwijl er werkelijk geen beweging is.
- Apparent motion: wanneer twee stimuli op net iets verschillende locaties snel
achter elkaar worden getoond, wordt dit als beweging waargenomen. Wanneer
de stimuli door grotere afstanden worden gescheiden, is er een langer
tijdsinterval nodig om apparent motion te kunnen waarnemen.
- Induced motion: vindt plaats wanneer beweging van het ene object (vaak groot)
ertoe leidt dat een dichtbij stilstaand object (vaak kleiner) ook lijkt te bewegen.
Vb. als de wolken bewegen, lijkt de maan ook te bewegen.
Vection: het gevoel dat je zelf beweegt als je omgeving beweegt.
- Motion aftereffects: wanneer er 30-60 seconden naar een bewegende stimulus
wordt gekeken, en vervolgens naar een stilstaande stimulus, lijkt deze te
bewegen. Een voorbeeld hiervan is de waterfall illusion, waarbij je naar een
waterval moet kijken voor 30-60 sec. Als je vervolgens opzij kijkt, zie je alles voor
een paar seconden omhoog bewegen.
- Implied motion: wanneer een stilstaande afbeelding een situatie afbeeldt die
beweging bevat. Het idee dat een beweging geïllustreerd in een afbeelding
verder neigt te gaan in iemands gedachten, is representational momentum.
Uit onderzoek van Reed & Vinson bleek dat dit effect wordt beïnvloed
door de verwachtingen van een persoon over de beweging van een object
(vb. verwachten dat de raket omhoog heeft bewogen).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliaslab. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.