AFWENTELEN ................................................................................................................................................. 20
Regels van belastingdruk .......................................................................................................................................... 21
PRIJSELASTICITEIT .......................................................................................................................................... 24
EUROPA ......................................................................................................................................................... 26
Bruto binnenlands product ....................................................................................................................................... 26
Overheidssaldo ......................................................................................................................................................... 26
Overheidsschuld ....................................................................................................................................................... 28
Europese Monetaire Unie ........................................................................................................................................ 28
Coördinatie van economische politiek en begrotingsbeleid..................................................................................... 29
Aanleiding voor de kredietcrisis ............................................................................................................................... 31
Grondoorzaken van de kredietcrisis ......................................................................................................................... 31
Eurocrisis .................................................................................................................................................................. 32
OVERHEIDSINGRIJPEN IN INKOMENSVERDELING ........................................................................................... 42
BELASTINGEN ALS BELEIDSINSTRUMENT........................................................................................................ 46
Belastinguitgaven ..................................................................................................................................................... 48
1
,Overheidsingrijpen
Wel ingrijpen
Gruber
Gruber stelt zichzelf vier vragen met betrekking tot de openbare financiën:
1. Wanneer moet de overheid ingrijpen in de economie?
2. Hoe kan de overheid ingrijpen?
3. Wat is het effect van overheidsingrijpen?
4. Waarom kiezen overheden voor een bepaalde vorm van ingrijpen?
De eerste drie vragen zijn feitelijke vragen. De laatste vraag hoeft niet altijd rationeel beantwoord te
worden.
Wanneer moet de overheid ingrijpen in de economie?
Er zijn twee redenen waarom de overheid ingrijpt op de economische markt.
1. Marktfalen (allocatie)
Dit probleem veroorzaakt dat de markt uit zichzelf niet maximaal efficiënt is. In Amerika is dit
bijvoorbeeld in de gezondheidszorg. Bij de evenwichtsuitkomst die ontstaat, zijn er 49 miljoen
Amerikanen niet verzekerd. Dit is niet de meest efficiënte uitkomst voor de maatschappij. Er
komt hier ook een negatief extern effect bij kijken: wanneer jij je niet verzekert, kun jij ziek
worden, maar daarmee ook anderen besmetten.
Als het evenwicht door middel van concurrentie niet leidt tot de meeste efficiënte uitkomst,
kan dit een aanleiding zijn voor de overheid om in te grijpen.
2. Herverdeling
Dit is het verplaatsen van middelen van de ene groep in de maatschappij naar anderen. Als je
denkt aan de economie als een taart, is de grootte hiervan bepaald door de sociale efficiëntie
van de markt. Als er geen marktfalen zou zijn, heeft de taart zijn optimale grootte. Als er wel
sprake is van marktfalen, heeft de overheid de mogelijkheid om de grootte van de taart te
beïnvloeden. De overheid kan zich ook bemoeien met de verdeling van de taart.
Hoe moet de overheid ingrijpen?
De overheid kan op verschillende manieren ingrijpen:
• Belasten of subsidiëren van private aankopen of verkopen
• Verbieden of gebieden van private aankopen of verkopen
• Het aanbieden van een publiekelijke voorziening
• Publieke financiering van private voorzieningen
Wat zijn de effecten van alternatieve ingrepen?
Er zijn twee soorten effecten van overheidsingrijpen:
• Directe effecten | Dit zijn de effecten die voorspeld worden als individuelen hun gedrag niet
veranderen als reactie op overheidsingrijpen.
• Indirecte effecten | Dit zijn de effecten die alleen opkomen als individuelen hun gedrag
veranderen als reactie op het overheidsingrijpen.
2
,Hemels
Als overheid heb je een paar keuzes met betrekking tot overheidsingrijpen.
• Minder doen (bezuinigen op uitgaven, belastingen verlagen: anticyclisch beleid).
• Zelfde doen (belastingen gelijk of juist verlagen).
• Meer doen (met overheidsuitgaven economie stimuleren, belastingen/leningen omhoog:
procyclisch).
Verder kijk je naar of er meer of minder overheid, markt en filantropie moet zijn. Dit is niet alleen een
economische, maar ook een politieke keuze.
Hoe kan de overheid de marktuitkomst beïnvloeden?
• Regelgeving
• Voorlichting
• Boetes of heffingen (belastingen)
• Subsidies (uitgaven- en inkomstenbeleid):
o Directe subsidies
o Belastingsubsidies
Uit bovenstaande blijkt dat de overheid een breed pakket heeft. Vaak focust de overheid op één
middel.
De Kam
De overheid bemoeit zich intensief met de economie van de burgers. De regering en het parlement
stellen hiervoor regels vast om de samenleving te ordenen. Met bijvoorbeeld ontvangen belasting
financiert de overheid een groot deel van haar uitgaven.
De overheid grijpt in omdat er onvrede is met de uitkomsten van het marktmechanisme. Er zijn
hoofddoelstellingen te onderscheiden:
• Stabilisatie | Het dempen van conjunctuurschommelingen in het niveau van bedrijvigheid:
streven naar evenwichtige macro-economische ontwikkeling (werkloosheid, inflatie etc.)
• Verdeling | Beïnvloeden verdeling van inkomen en vermogen (sociale zekerheid, belastingen,
gesubsidieerde voorzieningen).
• Allocatie | Beïnvloeden van productiesamenstelling en de manier waarop die tot stand komt.
Deze functies kunnen conflicteren.
Voorbeeld
Je wilt mensen motiveren om uit de auto te komen. Je wilt dat mensen zo min mogelijk in de ochtend-
en avondspits gaan rijden → allocatiefunctie. Advocaten die in Amsterdam wonen en werken gaan op
de fiets naar hun werk. Voor de secretaresse is het duur om in Amsterdam te wonen, dus zij komt met
de auto. Zij wordt dus het hardst getroffen door die maatregel. Dit is in strijd met de verdelingsfunctie.
Marktimperfecties (allocatie)
• Collectieve goederen worden niet geproduceerd | Sommige goederen en diensten worden niet
geproduceerd, tenzij de overheid de voortbrenging ervan organiseert. Zulke producten heten
zuiver collectieve goederen. Zij hebben twee kenmerkende eigenschappen.
o Non-rivaliteit: het profijt dat de een van een zuiver collectief goed heeft, gaat niet ten
koste van het profijt dat anderen ervan kunnen hebben.
o Non-exclusiviteit: de onmogelijkheid om individuen uit te sluiten van het gebruik. Ook
al wordt er niet betaald, kan diegene alsnog gebruik maken van het goed.
Voorbeelden: het openbaar bestuur, de nationale defensie, straatverlichting etc.
De overheid bemoeit zich ook met de productie van individuele goederen. Deze zijn
rivaliserend en exclusief. Soms hebben individuele goederen ook collectieve kanten.
3
,• Marktmacht | Als producenten over marktmacht beschikken, zal er ook geen Pareto-optimum
komen. Zij zullen dan voor hun goederen en diensten hogere prijzen vragen dan de marginale
kosten. Zulke prijzen hebben een ongunstige invloed op de welvaart. De extra welvaart die
producenten hierdoor hebben is kleiner dan het welvaartsverlies voor de consument.
• Asymmetrische informatie | Pareto-efficiëntie veronderstelt dat de producent en consument
volledig geïnformeerd zijn. Vaak weet de ene marktpartij meer dan de andere marktpartij.
Door deze informatie-asymmetrie kan de minst geïnformeerde partij zo veel schade lijden, dat
de overheid optreedt. De overheid is vaak minder goed geïnformeerd dan marktpartijen.
Hiervoor gebruiken zij andere maatregelen.
• Onevenredig hoge kosten (voor de overheid) | Bij onevenredig hoge kosten bij distributie van
goederen en diensten via het prijsmechanisme kan de overheid besluiten de directe band
tussen profijt en bijdrage te doorbreken.
• Externe effecten | Er is sprake van een extern effect wanneer de consumptie of de productie
van de een kosten of baten voor anderen meebrengt, die niet in de prijsvorming tot uiting
komen. Dit kunnen positieve of negatieve effecten zijn. De overheid heeft hier invloed op door
of de kosten te verlagen of juist te verhogen (subsidie of accijns). Er zijn ook nog andere
manieren zoals voorlichting geven, iets verbieden, richtlijnen geven, regelgeving of
convenanten sluiten. Door een belasting op, bijvoorbeeld, autobanden te heffen, kan de
overheid ervoor zorgen dat er wel een deel van die kosten in de prijs wordt verrekend. Dit
zorgt ervoor dat de marktprijs omhoog gaat, waardoor er minder autobanden worden
verkocht.
• Schaalvoordelen | De productie en distributie van sommige individuele goederen, kunnen
economisch alleen zinvol plaatsvinden in zeer grote eenheden. De voortbrenging van deze
goederen en diensten vergt grote investeringen, zodat de productie plaatsvindt met dalende
gemiddelde kosten. Zulke schaaleffecten maken productie op grote schaal het voordeligst.
Soms achten particuliere bedrijven het risico van bepaalde, op zichzelf voor de samenleving
van belang zijnde investeringen te groot. Hierbij zou de overheid alles of een deel kunnen
financieren.
• Tekortkomingen van de verzekeringsmarkt | Sommige particuliere verzekeraars willen
bepaalde risico’s niet verzekeren. Onverzekerbare risico’s kunnen voor de overheid aanleiding
zijn om zelf een verzekering te organiseren. Een voorbeeld hiervan is de Werkloosheidwet.
Risicoselectie door verzekeraars is een tweede argument voor de Nederlandse overheid om
zich te bemoeien. Ook grijpt de overheid in bij averechtse selectie, waarbij anders alleen de
mensen met een zeer hoog risico over zouden blijven. Hierdoor stijgt ook de premie gigantisch.
Particuliere verzekeraars willen vaak ook geen politieke risico’s verzekeren. De overheid kan
daarom een exportkredietverzekering opzetten.
• Paternalisme | Politici zijn soms van mening dat de burgers hun belang bij bepaalde
voorzieningen onderschatten. Dit paternalistische motief bestempelt sommige goederen tot
bemoeigoederen. Bevoogding door de overheid speelt hier een rol. Het gebruik hiervan wordt
verplicht gesteld of goederen worden gratis dan wel tegen gereduceerde prijs verstrekt.
Omgekeerd wensen politici het gebruik van bepaalde schadelijk geachte goederen af te
remmen. De consument wordt ontmoedigd zulke goederen aan te schaffen door voorlichting,
regulering, het opleggen van hoge heffingen of door de aanschaf van bepaalde goederen te
verbieden. Dit is nodig omdat individuen lang niet altijd rationeel handelen. Zij zijn kortzichtig
of hebben te weinig wilskracht om hun goede voornemens uit te voeren.
Dit is wel complex. Verlaag je alleen de prijzen voor balletvoorstellingen of ook voor André
Rieu?
Het onderscheid tussen deze drie soorten goederen is rivaliteit en exclusiviteit. Rivaliteit: gaat gebruik
van de een ten koste van de ander? Exclusiviteit: te splitsen in separaat de verkopen eenheden
(geïndividualiseerbare prijs mogelijk).
Individuele goederen: rivaliserend en exclusief. Voorbeeld: Calvé mayonaise.
Collectieve goederen: non-rivaliteit en non-exclusiviteit. Voorbeeld: straatverlichting.
Gemengde goederen: individuele goederen met collectieve kanten. Sommige goederen zijn
bijvoorbeeld wel exclusief, maar niet rivaliserend. Individuele goederen met overheidsbemoeienis:
quasi-collectieve goederen, Gruber: ‘impure goods’.
Het probleem van collectieve goederen is dat er gebruik van kan worden gemaakt zonder mee te
betalen: lifters/free riders. Gevolg:
• Te laag aanbod van bijvoorbeeld straatverlichting en dijken.
• Er is geen individuele prijsbepaling mogelijk. Dit kun je feitelijk niet aan de markt overlaten.
Wel aan de derde sector? Vrijwillige bijdragen lossen dit probleem vaak niet op. Dit probleem
valt wel op te lossen door verplichte bijdragen en financiering door de overheid via
belastingen. Dit is ook rechtvaardiger: iedereen betaalt mee.
5
,Niet ingrijpen
Gruber noemt vier punten waarom een overheid beter niet in kan grijpen:
1. Profijt vs. draagkracht
2. Beslissingsvrijheid
3. Ongewenste neveneffecten
4. Privatisering
Argumenten tegen belastingen
• Crowding out | Iets wat een burger anders zelf zou betalen. Geen vrijwillige bijdragen meer,
burgers voelen zich niet meer verantwoordelijk → bijv. gemeente houdt de buurt wel schoon.
Particuliere uitgaven worden vervangen door overheidsuitgaven, terwijl die particulier die
uitgaven eigenlijk best zelf zou willen doen.
• Beperking individuele keuzevrijheid | De overheid stelt lagere scholen ter beschikking.
Hierdoor hebben burgers minder keuzevrijheid wat betreft naar welke school ze hun kind
willen sturen.
• Belasting maakt werken minder aantrekkelijk.
• Democratisch beslissingsproces garandeert geen optimaal aanbod.
• Geeft overheid te veel macht.
De Kam heeft ook tekortkomingen van overheidsingrijpen genoemd:
Keuze van instrumenten
Ook moet beslist worden hoe het ingrijpen zal gebeuren. Selectie van optimale beleidsinstrumenten
is heel ingewikkeld. Overheidsinstanties beschikken over te weinig informatie over de gevolgen en ook
is niet duidelijk hoe ondernemingen en individuen op een instrument zullen reageren.
Beleidsinconsistenties
De overheid heeft zo veel en zulke diverse doeleinden, dat hiertussen onvermijdelijk spanning
ontstaat. Voorbeeld: uitbreiding Schiphol is goed voor de economie, maar bepaalde milieuwaarden
moeten worden opgeofferd. En hoge uitkeringen om armoede tegen te gaan zorgen weer dat mensen
dat mensen niet willen werken. Dit heten beleidsinconsistenties.
Informatietekort
Het is niet altijd mogelijk om te weten wat de bevolking wil en belangrijk vindt door
informatietekorten. Er is geen instrument dat voortdurend de behoeften van de bevolking peilt, dit is
een groot verschil met het prijsmechanisme. Dit zorgt ervoor dat belangengroepen worden gebruikt.
De overheid als monopolist
Het ontbreken van concurrentie schakelt de tucht van de markt uit. Een overheidsmonopolie kan de
doelmatigheid en de doeltreffendheid van de productie verminderen. Wanneer er maar één
reinigingsdienst is in een gemeente zullen er voor het management weinig prikkels zijn om het huisvuil
tegen de laagst mogelijke kosten in te zamelen.
Te lage prijs
Een te lage prijs door overheidsingrijpen leidt tot overconsumptie/productie, inefficiënties. Hier zou je
de markt beter z’n werk kunnen laten doen, want zij werkt op basis van het profijtbeginsel. Dit leidt
tot betere allocatie.
6
,Overheidsingrijpen
Overheidsingrijpen kan op twee manieren:
• Alleen financiering via de overheid
• Ook door de overheid geproduceerd
Uitbesteden: je financiert een activiteit als overheid wel, maar je laat het door een andere partij
produceren/uitvoeren. Het leger besteed je als overheid liever niet uit. Anders spreek je van een
huurleger. Ook vanuit de gedachte van de rechtsstaat: het leger en politie is wel het
geweldsmonopolie. We willen dat dit monopolie aan een aantal staats- en bestuursrechtelijke
waarborgen wordt verbonden. Het parlement moet ermee instemmen of er een oorlog komt.
Een maken van een weg kan prima uitbesteed worden.
Er zijn spanningen tussen uitbesteden en als overheid zelf uitvoeren: bezwaarschrift.
Case by case
Alleen financieren, niet produceren:
• Grote private markt → efficiënter om in te kopen dan overheidsproductie.
Ook produceren:
• Democratische controle en gezag op bepaalde producten en diensten. Voorbeeld: gevangenis.
In Amerika zijn wel sommige gevangenissen geprivatiseerd. Daar zie je dat gevangen als slaven
worden behandeld.
Hoe neemt de overheid beslissingen om in te grijpen?
Hier houdt de politieke economie zich mee bezig. In plaats van het prijsmechanisme wordt het
democratisch (budget)mechanisme toegepast. Beslissingen worden genomen door gekozen
wetgevers (bijv. regering/parlement, college van B&W/gemeenteraad).
Een probleem is dat het gaat om gekozen volksvertegenwoordigers. Een van hun motieven zal zijn om
herkozen te worden. Dit weegt mee bij beslissingen die ze nemen → leidt tot korte-termijnresultaten,
kan leiden tot overheidsfalen (langetermijnresultaat).
Stemmen (budgetmechanisme) beter dan markt (prijsmechanisme)?
Stemmingen door politici geven voorkeuren bevolking niet volledig weer. Bij dat politieke
besluitvormingsproces zijn verschillende belangengroepen betrokken en die hebben ieder hun eigen
drijfveren (ambtenaren, belangengroepen, bewindslieden).
Public choice: hoe worden politieke en bureaucratische beslissingsprocessen genomen. Deze
economische benadering (homo economicus: rationele uit eigen belang handelende individuen)
toegepast op overheid:
• Stemmenmaximalisatie: politici → herverkiezing.
o Leidt tot verkiezingsbeloften.
o CPB rekent programma’s na. Politici laten vervolgens alleen de positieve gevolgen
zien. De PVV weigert zijn plan door te laten rekenen.
o Coalities dwingen tot concessies → gebroken beloftes.
• Conflictminimalisatie: coalitie → non-interventie.
• Budgetmaximalisatie: ambtenaren → meer macht.
Echter: gedragseconomie → niet altijd rationeel handelen.
7
,Nadelen budgetmechanisme t.o.v. prijsmechanisme
• Door informatietekort overheid minder goede weerspiegeling individuele voorkeuren.
• Parlement niet representatief: oververtegenwoordiging. Er zijn drie groepen
oververtegenwoordigd: ambtenaren (baanzekerheid), mannen en hoogopgeleiden. Dit heeft
gevolgen voor de besluitvorming.
• Band tussen beslissen, genieten, betalen doorbroken:
o Prijsmechanisme: betaler (consument) = beslisser (consument) = genieter
(consument)
o Budgetmechanisme: betaler (belastingbetalers) beslisser (overheid) genieter
(consument)
→ opent mogelijkheden voor lobbygroepen.
Rol van ambtenaren (bureaucratie)
• Principaal-agent theorie (politicologie).
• Lastgever (principaal) schakelt agent in om taak uit te voeren, agent (specialist) heeft
informatie/kennisvoorsprong, principaal gezag, maar kan niet controleren, agent eventueel
handelend tegen belang principaal.
Om dit laatste tegen te gaan kunnen er bonussen worden uitgedeeld.
• Bedrijfsleven: aandeelhouders vs. management.
• Parlement (principaal) – kabinet (agent).
• Politiek: politici (besluitvormers met ‘de macht’) vs. ambtenaren (uitvoerders: ‘derde macht’).
De ambtenaren weten er vaak veel meer van af dan politici zelf.
• Hogere ambtenaren moeten verplicht om de paar jaar rouleren. Dit heeft als bedoeling dat
deze ambtenaren niet machtiger worden dan de minister. Dit heeft grote nadelen, want dit
betekent dat de hogere ambtenaar minder weet dan de ambtenaren onder hem.
Invloed van lobby’s
Lobby: burgers, bedrijven, belangengroepen geven argumenten aan politici.
• Voordeel: politici krijgen bredere blik.
• Nadeel: lobby’s vertegenwoordigen deelbelang, niet noodzakelijkerwijs in ieders belang.
Een lobby heeft veel macht, wanneer het gaat om een kleine groep. Dan kun je je sterker organiseren.
Een hele kleine wijziging (die weinig kost per individu) veel voordeel oplevert. Voorbeeld: laag BTW-
tarief voor fietsenmakers.
De vraag is of je door middel van lobbyen je verkiezingscampagne kan financieren.
Werkt overheidsfinanciering van verkiezingscampagnes?
• Overheid i.p.v. markt/derde sector: uitschakelen macht lobby’s.
• Echter: hoe verdeel je de middelen? Welke partijen geef je wel en welke niet een subsidie? In
Nederland is dit gemengd. Wanneer je in de Tweede Kamer zit, krijg je een subsidie. De hoogte
van deze subsidie is afhankelijk van het aantal leden.
Hoe kun je betaler/beslisser/genieter meer samenbrengen?
Casus kunst en cultuur (markt): betaler = genieter = beslisser. Probleem is dat de overheid vindt dat de
markt faalt: te weinig gebruik van kunst en cultuur. Je kunt dit dan aan de overheid overlaten. Het
probleem is dan at de betaler iemand anders is dan de beslisser en die is weer anders dan de betaler.
De belasting heeft hier een goede oplossing voor gevonden: de giftenaftrek. Deze zorgt ervoor dat de
genieters deel betalers en beslissers zijn.
Ambtenaren willen de giftenaftrek afschaffen, omdat de giftenaftrek niet inpasbaar is in vooringevulde
aangifte.
8
,Marktmechanisme
De relatie prijs-tegenprestatie is een directe relatie, namelijk een individuele tegenprestatie. De
activiteit wordt gefinancierd door een prijs te vragen van de ontvanger van de tegenprestatie. De prijs
komt tot stand door vraag en aanbod → prijsmechanisme bepaalt voorzieningen. Hierbij gelden de
regels van de markt → Pareto-efficiëntie. Dit houdt in dat niemand er in de markt op vooruit kan gaan,
zonder dat iemand anders erop achteruitgaat. In een grafiek is dit het punt waar vraag en aanbod
elkaar raken.
Voorbeeld
Een man heeft een hartprobleem. Als hij wil dat daar iets aan gedaan wordt in het Erasmus MC, dan
zal hij dat zelf moeten betalen. In Nederland vinden we dat geen fijne situatie, want de kans is groot
dat deze man die operatie niet volledig zelf kan betalen.
Dit kan een reden zijn om te zeggen dat de uitkomst van dat marktmechanisme, die maakt dat een
hartoperatie heel veel geld kost, niet ideaal is. Als je het prijsmechanisme z’n gang laat gaan, dan is er:
• Onvoldoende vraag. Er is niet veel vraag naar een hartoperatie.
• Onvoldoende aanbod. Artsen doen liever cosmetische ingrepen, want daar verdienen zij meer
aan.
Het gevolg van dat het prijsmechanisme niet de ideale uitkomst biedt, is dat er sprake is van
marktfalen. De overheid zal dan willen ingrijpen, maar dan zal je Pareto-efficiëntie los moeten laten.
De omvang van de welvaart neemt door dat overheidsingrijpen af. Dan heb je een ‘kleinere taart’,
maar een reden voor dat overheidsingrijpen kan zijn om die kleinere taart dan wel wat eerlijker te
verdelen (herverdeling). Dit heeft wel efficiëntieverlies tot gevolg. Hieruit volgt de constante spanning
tussen rechtvaardigheid (juridisch ideaal) en efficiëntie (economisch ideaal).
Marktmechanisme bij de overheid
Bij de overheid is er geen sprake van een individuele tegenprestatie. In beginsel is er geen
kostendekkende bijdrage dor degene die de tegenprestatie ontvangt: afgedwongen financiering door
medeburgers. Er is geen vrijwilligheid. De man uit bovenstaand voorbeeld krijgt een hartoperatie
doordat deze door zijn medeburgers is gefinancierd. De financiering vindt hier plaats door heffingen
in plaats van prijzen. Nu is de vraag hoe de omvang, samenstelling en financiering van de voorzieningen
wordt bepaald. Het prijsmechanisme is namelijk uitgeschakeld wanneer de overheid ingrijpt. Je doet
dit nu via het budgetmechanisme. Dit is het bureaucratisch/democratisch besluitvormingsproces. In
het geval van gezondheidszorg is dit de Tweede Kamer die over een begroting moet stemmen. Dit is
een complex mechanisme.
Hoe groot de overheid is, verschilt per samenleving. Er zijn twee extremen:
• Minimaal: slechts bescherming burgers en hun eigendommen (rechtsstaat in plaats van jungle)
→ nachtwakersstaat → klassieke normen.
• Maximaal: socialistische heilstaat: uitschakelen markt.
Markt en overheid kunnen niet alles: derde sector (filantropie)
Privaat initiatief: filantropie. Blijdorp en de Stichting Belastingwinkel Rotterdam zijn voorbeelden van
een privaat initiatief. Na de Tweede Wereldoorlog werden veel initiatieven door de overheid
overgenomen. Toch is de filantropie nooit weggeweest.
In de derde sector is er geen sprake van een individuele tegenprestatie. Er is geen kostendekkende
bijdrage door degene die de tegenprestatie ontvangt. Er is een vrijwillige financiering door
medeburgers. Binnen de filantropie gelden sociologische/psychologische regels (‘dank je wel’).
9
, Verhouding van de drie sectoren
Vaak is er een combinatie van twee of drie sectoren. De gezondheidszorg is een goed voorbeeld
waarbij alle drie de sectoren om de hoek komen. Je hebt deels een eigen bijdrage, deels de derde
sector (Hartstichting), maar ook de overheid. Binnen het onderwijs spelen er twee sectoren: de markt
(collegegeld) en de overheid (collegegeld is niet kostendekkend).
10
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tax-student. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.