100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide samenvatting Klinische Psychologie 1; persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie, deel 2 $6.35
Add to cart

Summary

Uitgebreide samenvatting Klinische Psychologie 1; persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie, deel 2

16 reviews
 681 views  34 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting Klinische Psychologie 1; persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie; Dit is een samenvatting van deel 2, hoofdstuk 11 tot en met hoofdstuk 25 van het boek Klinische psychologie, Theorieën en psychopathologie; Henk van der molen, Ellin Simon, Jacques van Lankveld, derde druk, 2015;...

[Show more]

Preview 4 out of 152  pages

  • No
  • H11- h25
  • July 15, 2019
  • 152
  • 2018/2019
  • Summary

16  reviews

review-writer-avatar

By: feliciabraam • 1 year ago

reply-writer-avatar

By: vlinder86 • 1 year ago

Translated by Google

Thank you!!

review-writer-avatar

By: daphnia33 • 1 year ago

reply-writer-avatar

By: vlinder86 • 1 year ago

Translated by Google

Thank you so much!

review-writer-avatar

By: irissjen • 2 year ago

review-writer-avatar

By: sannemassop • 2 year ago

reply-writer-avatar

By: vlinder86 • 2 year ago

Translated by Google

Thanks!

review-writer-avatar

By: brittvanunen • 3 year ago

reply-writer-avatar

By: vlinder86 • 3 year ago

Translated by Google

Too bad you're not so happy with the summary! What do you think should have been different?

review-writer-avatar

By: michelle_haaksman • 3 year ago

review-writer-avatar

By: evelienaerts • 2 year ago

reply-writer-avatar

By: vlinder86 • 1 year ago

Translated by Google

Thank you so much!

Show more reviews  
avatar-seller
Hoofdstuk 11 Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen manifesteren zich meestal vóór het zesde levensjaar en
worden gekenmerkt door een gebrek in de ontwikkeling dat voor beperkingen zorgt in het
persoonlijke sociale, academische of werkgerelateerde functioneren. De DSM-5 onderscheidt:
- verstandelijke beperking
- communicatiestoornissen
- autismespectrumstoornis (ASS)
- aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
- specifieke leerstoornissen en motorische stoornissen
ASS en ADHD zijn beide stoornissen die lang onopgemerkt kunnen blijven en soms pas in de
volwassenheid opvallen.

11.1 De autismespectrumstoornis bij volwassenen
11.1.1 Klinisch beeld van de autismespectrumstoornis
Een autismespectrumstoornis (ASS) is een pervasieve (diep doordringend in voelen, waarnemen,
denken en handelen) ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door ernstige gebreken in de
ontwikkeling van sociaal-communicatieve vaardigheden en het voorkomen van stereotiepe
gedragingen en interesses. Tegenwoordig is er een toenemende belangstelling voor ASS in de
volwassenzorg, vooral als het gaat om volwassenen met een gemiddelde of bovengemiddelde
intelligentie. Intelligentie heeft een verhullende werking waardoor deze individuen vaak pas op
volwassen leeftijd in het zorgcircuit terechtkomen. Een goed gestructureerd sociaal steunsysteem
wordt ook als verklaring genoemd voor het pas op latere leeftijd zichtbaar worden van ASS.

Voor het stellen van de diagnose ASS moeten symptomen aanwezig zijn in twee kerndomeinen:
 Heeft betrekking op sociale communicatie en interactie
- afwijkende sociale wederkerigheid; onvermogen om spontaan vreugde, interesses of successen
te delen met andere personen; ontbreken van besef van sociale conventies (zoals het ‘om de
beurt praten’)
- afwijkende non-verbale communicatie; beperkingen in de omgang met anderen; weinig of geen
oogcontact maken, ontbreken van gezichtsuitdrukkingen, moeite hebben met het gebruiken en
begrijpen van gebaren
- moeilijkheden met relaties; moeilijk vrienden kunnen maken of vriendschappen onderhouden,
beperkingen in het afstemmen van gedrag op verschillende sociale situatie en de afwezigheid
van symbolisch of fantasiespel
 Heeft betrekking op repetitieve gedragingen en interesses
- stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak; niet functionele bewegingen en gewoonten,
zoals wiegen en het dwangmatig herhalen van woorden of zinnen
- moeite met veranderingen; sterk vasthouden aan routines, rituelen of overmatige weerstand
tegen verandering
- stereotiepe interesses; geobsedeerd bezig zijn met bepaalde voorwerpen of onderwerpen,
vrijetijdsbesteding of hobby’s
- sensorische overgevoeligheid; snel last hebben van geluid, licht en aanrakingen. Daarnaast kan
sprake zijn van sensorische ondergevoeligheid voor pijn, warmte en kou.
Om de diagnose ASS te stellen zijn symptomen in beide domeinen vereist en dient aan tenminste vijf
van de criteria voldaan te zijn. DSM-5 onderscheidt drie niveaus in de ernst van de stoornis: vereist
steun, vereist substantiële steun en vereist zeer substantiële steun

Als de symptomen van repetitief gedrag en specifieke interesse afwezig zijn, kan de diagnose sociale
communicatiestoornis overwogen worden. De sociale communicatiestoornis wordt gekenmerkt
door aanhoudende problemen met het toepassen van (non-)verbale communicatie in de sociale



1

,context. Dit betreft de beperkingen in de omgang met anderen, zoals geen oogcontact maken of niet
tot vriendschappen komen.
ASS gaat vaak samen met:
- obsessief-compulsieve stoornis, 30 %
- Sociale-angststoornis, 29 %
- ADHD, 28 %

Box 11.1 Kenmerken van de autismespectrumstoornis
 Aanhoudende beperking in de sociale communicatie en interactie, wat blijkt uit moeite hebben
met: sociaal-emotionele wederkerigheid; non-verbale communicatie; het aangaan van relaties
 Beperkte gedragspatronen, interesses of activiteiten, wat tot uiting komt in minstens twee van
de volgende kenmerken: stereotiepe of repetitieve bewegingen of spraak; vasthouden aan
routines of patronen van gedrag; intense focus op een beperkte aantal interesses; hyper- of
hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of aspecten van de omgeving
 De symptomen zijn al op jonge leeftijd aanwezig

11.1.2 Etiologie van de autismespectrumstoornis
ASS is voor ongeveer 35-60 % erfelijk bepaald, en voor 40-65 % gerelateerd aan omgevingsfactoren.
Bij vrouwen met ASS blijkt de erfelijke component met 13-16 % minder groot dan bij mannen met
ASS. ASS kan bij 10-15 % gezien worden als onderdeel van een genetische stoornis (zoals fragiele X-
syndroom); dan zijn er doorgaans ook anatomische afwijkingen en er is één genetische mutatie als
oorzaak aan te wijzen. In de DSM-5 wordt ASS in dan betiteld als: ‘autismespectrumstoornis
samenhangend met een genetische aandoening’.
De afgelopen jaren is meer aandacht gekomen voor de invloed van de omgeving op het ontwikkelen
van ASS. Factoren die van invloed kunnen zijn geweest in de periode voor en tijdens de
zwangerschap
- verschillende zwangerschapscomplicaties (zoals geboortetrauma’s, navelstrengcomplicaties) zijn
gerelateerd aan een verhoogde kans op ASS bij het kind.
- de leeftijd van met name de vader, en in mindere mate de moeder speelt een rol
- stress en infectieziekten tijdens de zwangerschap zijn in verband gebracht met een vergrote kans
op ASS bij het kind
- en ook chemicaliën (zoals insecticiden) en het gebruik van medicatie (zoals sommige
antidepressiva)
Eventuele beschermde factoren voor het ontwikkelen van ASS:
- verband gevonden tussen het gebruik van 600-1200 microgram foliumzuur, vanaf 3 maanden
voorafgaand aan de conceptie tot één maand tijdens de zwangerschap en verminderde kans op
ASS bij het kind.
Bij de gehele populatie wordt ingeschat dat het gebruik van foliumzuur voor en tijdens de
zwangerschap gerelateerd is aan een afname van ongeveer 40 % klassiek autisme en 27 % van de
mildere autismespectrumstoornissen.
 Er wordt vanuit gegaan dat er bij ASS sprake is van een ingewikkeld samenspel tussen genetische
kwetsbaarheid en omgevingsfactoren voor en tijdens de zwangerschap. Waarschijnlijk fungeren
de omgevingsfactoren als triggers bij een genetische kwetsbaarheid.

11.1.3 Prevalentie van de autismespectrumstoornis
Rond de jaren zestig dacht men dat ASS voorkwam bij 4 á 5 op de 1000 mensen (0,4-0,5 %). Door de
jaren heen lieten prevalentiestudies echter een ander beeld zien en werd de prevalentie ingeschat
op ongeveer 0,6 %, hier werd uitgegaan van diagnosen die voor het 5 e jaar gesteld waren. Een later
onderzoek waarbij kinderen tot 14 jaar oud werden geïncludeerd, liet een prevalentie van 1,12 %
zien: dat wordt mogelijk verklaard doordat de ASS-symptomen soms pas later duidelijk tot uiting
komen. De verhouding man/vrouw is ongeveer 4:1
Door de jaren heen lijkt er sprake van een toename in het aantal ASS-diagnosen. Waarom?

2

,- mogelijk door de verruiming van de ASS-criteria in de DSM-IV t.o.v. eerder versies van de DSM.
- mogelijk vallen tegenwoordig meer mensen uit dan vroeger het geval was, doordat de
samenleving hogere eisen stelt aan sociale vaardigheden en flexibiliteit
De verwachting is dat de prevalentie van ASS met de komst van de DSM-5 zal dalen, aangezien de
diagnose PDD-NOS niet meer als diagnose is op genomen en men aan meer criteria moet voldoen om
een diagnose in het autismespectrum te krijgen dan in de DSM-IV het geval was.

11.1.4 Historisch perspectief op de autismespectrumstoornis
 Bleuler (1911) kwam met de term autismus, hiermee verwees hij naar ‘het verlies van de
werkelijkheid’ en ‘het in zichzelf terugtrekkend gedrag’ als symptomen van schizofrenie
 Kanner nam de term over en beschreef als eerste het infantiel of vroegkinderlijk autisme
 Kort daarna beschreef Asperger een groep kinderen waarvan het beeld sterk overeenkwam met
de beschrijving van Kanner, maar waarbij werd uitgegaan van een normale taalontwikkeling
 Lange tijd werden autisme en schizofrenie nog niet beschouwd als afzonderlijke stoornissen (in
DSM-II kwam de term autisme alleen voor in de categorie ‘schizofrenie in de kindertijd’)
 Begin jaren 70 werd aangetoond dat autisme en schizofrenie van elkaar konden worden
onderscheiden: met name in de leeftijd waarop de stoornis tot uiting komt, de man-
vrouwverhouding en de ontwikkeling van het ziektebeeld
 In 1980 werd autisme voor het eerst als zelfstandig diagnostische categorie erkend en
opgenomen in de DSM-III.
 Met de introductie van de DSM-5 is gekozen voor een meer dimensionele insteek en is er veel
veranderd t.a.v. de diagnose autisme: in de klinische praktijk bleken de subtypen, PDD-NOS,
Asperger en de autistische stoornis moeilijk te onderscheiden te zijn. Daarnaast kon er, als er
gecorrigeerd werd voor intelligentie, te weinig bewijs gevonden worden voor verschillen tussen
de subtypen van autisme in onder meer het neuropsychologisch profiel en in de etiologie. In de
DSM-5 wordt dan ook geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende typen autisme uit
de eerdere DSM-versies.
 In de DSM-5 kan bij de diagnose autismespectrumstoornis worden aangegeven in welke mate
ASS aanwezig is. Het aantal domeinen is teruggebracht naar 2 omdat het onderscheid tussen het
domein ‘beperkingen in sociale interacties’ en ‘beperkingen in communicatie’ vaak arbitrair bleek
doordat communicatie ook een sterk sociaal aspect bevat.

11.1.5 Diagnostische methoden bij de autismespectrumstoornis
ASS kan niet op biologisch of neurocognitief niveau worden gediagnosticeerd. Op neurocognitief
niveau zien we bij ASS beperkingen in de theory of mind (sociaal inzicht), centrale coherentie
(gedetailleerde informatieverwerking) en executieve functies (uitvoerende functies zoals planning en
flexibiliteit). Deze beperkingen komen echter ook voor bij andere stoornissen (schizofrenie, ADHD en
verschillende persoonlijkheidsstoornissen) en de bestaande cognitieve taken zijn doorgaans niet
sensitief genoeg om de aanwezige cognitieve beperkingen goed in de kaart te brengen. Bij
diagnostisch onderzoek op dit gebied zal men vooral het gedrag bevragen en observeren.
Bij adolescenten en volwassenen kunnen de diagnostische criteria in een semigestructureerd
interview worden uitgevraagd -> bijvoorbeeld het DSM-5 interview autismespectrumstoornissen.
Daarnaast vindt altijd een heteroanamnese plaats, een gesprek met een belangrijke ander. De DSM-5
geeft aan dat de gedragingen in de kindertijd aanwezig moeten zijn, maar dat de problemen zich
soms pas later ontwikkelen; dat maakt anamnese van de vroege kindertijd wat minder onmisbaar.
De uitkomsten van aanvullen testonderzoek zijn niet zozeer relevant voor de classificerende
diagnose, aangezien het merendeel van de mensen met ASS een beperkt zelfinzicht heeft. Wel kan
het testonderzoek een goede inschatting geven van de sterke en zwakkere kanten van de
betreffende persoon. Dit wordt ook wel handelingsgerichte diagnostiek genoemd. Het gaat dan dus
niet meer om de vraag of er sprake is van ASS of niet, maar om de vraag hoe de persoon zich zo goed
mogelijk kan redden in de samenleving met zijn of haar kwaliteiten en beperkingen.
11.1.6 Interventies en behandelmogelijkheden en –effecten bij de autismespectrumstoornis

3

, Interventies bij kinderen:
 Cognitieve gedragstherapie lijkt effectief voor het reduceren van comorbide angststoornissen bij
normaal tot hoog begaafde kinderen met ASS. Ook gedragstherapie en medicatie kunnen
helpend zijn, bijvoorbeeld om de sociale communicatie te verbeteren en om klachten van angst
en boosheid te verminderen.
 Bij impulscontroleproblemen lijkt een combinatie van medicatie en gedragstherapie het meest
effectief.
 Er is weinig onderbouwing voor de effectiviteit van interventies gericht op het ontwikkelen van
sociale vaardigheden.
 Voor animal-assisted therapie en muziektherapie is enige evidentie beschikbaar.
Vervolgonderzoek is nodig.
Bij volwassenen met een normale tot hoge intelligentie
 wordt vaak psycho-educatie aangeboden met als doel het accepteren van de diagnose, maar
wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt.
 is de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie slechts beperkt onderzocht.
 Voor mindfulness-based stress reduction (MBSR) lijkt meer evidentie te zijn.
 Verschillende soorten medicatie worden voorgeschreven bij volwassenen met ASS, vooral bij
dwangmatig gedrag en stemmingsklachten.
o Risperidon wordt aanbevolen als eerste keuze, aangezien hiervoor de meeste
wetenschappelijk evidentie bestaat
o Over het algemeen geldt dat de wetenschappelijke evidentie voor medicatiegebruik bij
volwassenen met ASS mager is

11.2 ADHD bij volwassenen
11.2.1 Klinisch beeld van ADHD
ADHD is een externaliserende psychische stoornis en wordt gekenmerkt door
 onoplettendheid; ernstig en aanhoudend gebrek aan concentratie, bijvoorbeeld moeite hebben
om de aandacht erbij te houden, zaken niet op orde hebben
 impulsiviteit; overhaast gedrag waarbij in een opwelling, zonder na te denken over de gevolgen,
wordt gehandeld
 hyperactiviteit; overmatige en ongepaste motorische activiteit, niet kunnen stilzitten, overmatig
tikken en overmatig spraakzaam zijn
Er worden 3 subtypen van ADHD onderscheiden:
 overwegend onoplettende type
 overwegend hyperactieve-impulsieve type; wordt het minst gesteld: minder dan 15 % van alle
gestelde ADHD-diagnosen
 gecombineerde type; wordt het meest gesteld: 50-75 % van alle gestelde ADHD-diagnosen
Bij volwassenen met ADHD zijn hyperactiviteit en impulsiviteit meestal minder prominent aanwezig
dan bij kinderen. In het klassieke beeld van een volwassene met ADHD past:
 verhoogde afleidbaarheid
 moeite hebben met organiseren
 onoplettendheid
 beperkte efficiëntie op het werk en bij academische prestaties.
Volwassenen met ADHD benoemen vaak gevoelens van rusteloosheid en vermijden activiteit waarbij
ze moeten stilzitten. Ze hebben vaak moeite met het aangaan van sociale contacten en het
onderhouden van relaties. De stoornis heeft een negatief effect op de socio-economische status en
academische en professionele prestaties. In een recente studie werd een negatief effect gevonden
van onoplettendheid en hyperactiviteit op de hoeveelheid negatieve levensgebeurtenissen.
ADHD gaat vaak samen met:
 angststoornissen, 47 %
 stemmingsstoornissen, 38 %


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vlinder86. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.35. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48298 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$6.35  34x  sold
  • (16)
Add to cart
Added