100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - Sociale psychologie 19/20 $18.84   Add to cart

Summary

Samenvatting - Sociale psychologie 19/20

 6 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Deze samenvatting bevat info uit de cursus en lessen. Met deze samenvatting behaalde ik een 19/20.

Preview 4 out of 53  pages

  • June 19, 2024
  • 53
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting sociale psychologie
Deel 1: Sociale waarneming
1.1 Hoe vormen we een beeld van mensen?
Een beeld vormen is het 1ste proces van de meeste sociale interacties.
Processen zijn bewust of onbewust -> ze zorgen ervoor dat we ons heel snel een beeld van iemand kunnen
vormen -> beïnvloedt de verdere interacties.
Hoe we reageren op iemand hangt af van het beeld dat we over die persoon hebben.

1.2 De eerste indruk
Onze hersenen moeten miljoenen prikkels verwerken tot een aantal patronen waar we een betekenis aan
geven.

Drie kenmerken van sociale waarneming:

- Percept = zintuigelijke waarneming = wat we zien.
- Concept = invulling = alles wat we niet zien maar erbij verzinnen, wat maken we ervan.
- Gedrag = wat doen we ermee.
Vb.: percept: mooi meisje of jongen, concept: die gaat leuk en tof zijn, gedrag: uw best doen om daar
vrienden mee te worden.

1.2.1 Waarop baseren we ons bij de 1ste indruk?

1ste stap: welke prikkels nemen we op?

- We baseren ons op het visuele/ zichtbare voor de 1ste indruk.
- 3 kenmerken: uiterlijk, lichaamstaal en gedrag
o Uiterlijk = 1ste wat we waarnemen vb.: huidskleur, haarkleur, kledingstijl, postuur...

Mehrabian: 7-38-55 regel:

- Boodschap: wordt voor 7% bepaald door woorden, 38% door intonatie, 55% door lichaamstaal.
- Let op! De regels geldt enkel als intonatie + lichaamstaal en inhoud (woorden) elkaar tegenspreken.
o Vb.: met een sip gezicht zeggen dat je blij bent met het cadeau -> niet geloven.

Jack: waarneming is cultuurgebonden: men kijkt verschillend naar gezichtsuitdrukkingen

- Aziatische proefpersonen: kijken naar uitdrukking van de ogen
- Europese proefpersonen: kijken naar de mond

1.2.2 Spontane beeldvorming

We vormen ons snel een beeld van iemand op basis van weinig gegevens.
Dit gebeurt automatisch: 4 kenmerken:

- Niet met opzet
- Niet altijd bewust
- Zonder moeite/aandacht
- Zonder dat je het kunt tegenhouden + niet te vermijden




1

,1. Cognitieve schema’s  beeldvorming

Cognitieve schema’s = innerlijke structuren over de wijze waarop bepaalde zaken/ gebeurtenissen samenhangen.

- Ervaring leert ons: dat sommige zaken samen voorkomen of op elkaar volgen => basis v/e cognitief
schema.
o Ervaring: dingen die we zelf meegemaakt hebben, gezien of gehoord hebben.
 Vb.: wie een lint draagt is lid van een studentenvereniging -> is veel met fuiven bezig ->
studeert niet veel -> zal regelmatig lessen missen.
 We gaan de rest v/h schema invullen met al dan niet juiste informatie.

Roos Vonk: drie functies van de cognitieve schema’s

1. Schijnwerper: in de waarneming kiest het brein een paar prikkels die het meest relevant zijn.
2. Gatenvuller: ontbrekende informatie invullen op basis v/d structuren die in ons hoofd samenhangen.
3. Gedragswijzer: als die prikkels deze betekenis met zich meebrengen, dan is het het meest
aangewezen dit gedrag te stellen  bepaalt welk gedrag je stelt.

Vb.: Conducteur in trein:

- Schijnwerper: zijn uniform  men is niet gericht of de persoon een snor heeft of niet.
o Bij gewapende overval is de schijnwerper het wapen en niet het uiterlijk van de man,
waardoor het moeilijk is een beschrijving te geven van de overvaller.
- Gatenvuller: ticketcontrole
- Gedrag: ik neem mijn ticket of abonnement

 Voordeel van schema’s: sneller reageren op prikkels + makkelijker en minder vermoeiend om met alle
prikkels om te gaan.

 Nadeel/ gevaren: accuraatheid = vergissen + stereotypering = veralgemenen.
Vb.: niet elke student zit in een vereniging of niet elke student die in een vereniging zit zal veel drinken,
brossen…

Vb.: politie dood een jongeman die zijn portemonnee nam, omdat hij dacht dat hij een wapen wou nemen.

Politiestandpunt: Standpunt van de jongeman:
Schijnwerper: de hand van de jongeman Schijnwerper: uniform
verdwijnt in de binnenzak Gatenvuller: identiteitscontrole
Gatenvuller: hij neemt een pistool Gedragswijzer: papieren nemen.
Gedragswijzer: verdedigen door aan te vallen



Shooting experiment: Correll

- Situatie:
o Groep witte Amerikaanse studenten speelt een videospel.
o Er zijn zowel zwarte als witte mensen met een vuurwapen of een onschuldig voorwerp.
o Ze moeten op ‘schieten’ drukken bij een wapen + op ‘niet schieten’ bij geen wapen is.
- Resultaat:
o Bij witte mensen worden er evenveel fouten gemaakt.
o Bij zwarte mensen worden er meer ongewapende mensen neergeschoten dan mensen
met een wapen.

2

, - Besluit: er worden meer zwarte mensen dan witte mensen neergeschoten  schijnwerper
staat meer op de huidskleur dan het wapen.

 Belangrijke les + HOOP:
- Onze cognitieve denkschema’s worden automatisch geactiveerd + niet uit te schakelen.
- Bewust worden van die cognitieve schema’s waarbij de gedragswijzer niet meer doorspeelt.
o Gedachten laten doorkomen, maar meer besef hebben van de gedachten waardoor we
ons gedrag aanpassen.
- Onze cognitieve schema’s zijn flexibel wanneer we onszelf er bewust van zijn.

2. Welke schema’s worden geactiveerd?

Factoren die de richting van de schema’s bepalen:

- Negatieve stimuli krijgen voorrang: neg. schijnwerper beïnvloed je gedrag.
o Een negatieve evaluatie vraagt snellere + dwingendere actie dan iets positief.
o Vb.: 1 buis op je rapport  meer aandacht naar de buis.
- Cultuur: alles wat wij in de groep normaal vinden zal minder aandacht krijgen dan dat wat we niet
normaal vinden.
o Specifiek gedrag zal in verschillende culturen andere schema’s activeren.
 Vb.: 2 mannen die hand in hand lopen lokt in de westerse cultuur een andere
reactie uit dan in Indonesië.
- Particuliere ervaringen = privé cultuur.
o Mijn leergeschiedenis bepaalt mee waar mijn schijnwerper op staat.
 Vb.: een bedrogen vrouw zal anders naar mannen kijken.
 Vb.: in de LS is er veel focus op een DT-fout gelegd -> meer aandacht tijdens het
schrijven v/e tekst.
o Bepaalt de gatenvuller:
 Die keurt DT-fouten automatisch af ook al vind ja het eigenlijk niet zo erg -> ik ben
mij bewust van mijn schema en ben het niet eens maar het wordt wel geactiveerd.
- Priming = als een bepaald cognitief schema al actief is gaan wij nieuwe info sneller vanuit dat
schema interpreteren.
o Higgins experiment:
 Situatie: groep wordt in 2 groepen verdeeld
 Groep A leert een reeks woorden met thema: avontuurlijke
o Vb.: dapper, stoer, lef, moedig, onversaagd…
 Groep B leert een reeks woorden met thema: roekeloos
o Vb.: risicovol, onvoorzichtig, overmoedig…
 Tijdens: ze kregen een verhaal van een man die een risicosport beoefende.
 Ondanks het feit dat hij al 2x aan de dood ontsnapte was hij van plan de
Oceaan over te varen. Hij laat zijn vrouw en kind wanhopig achter.
 Opdracht: studenten moesten een persoonsbeschrijving v/d man geven.
 Resultaat:
 Groep A vond de man moedig en dapper
 Groep B vond hem onverantwoord
- Actuele (gemoeds)toestand = wie goed gezind is, let op andere dingen dan wie die slecht gezind is.
o Ze zullen een andere gatenvuller en gedragswijzer hebben.
 Vb.: iemand die een relatie heeft en naar liefdesliedjes luistert zal een andere
gedragswijzer hebben dan iemand die net gedumpt is.


3

, - Persoonlijkheidseigenschappen: afhankelijk van je persoonlijkheid worden er andere schema’s actief
(kernkwadranten).
o Het bepaalt onze schijnwerper: optimisten zullen andere dingen zien dan pessimisten.
- Situatie/ context: het leefmilieu + moment waarin we ons bevinden bepalen onze schijnwerper.
o Vb.: tijdens carnaval een berenpak zien is minder raar dan op een doordeweekse dag.
o Onderzoek Rosehan (1973):
 Het stellen van diagnoses en het weten van diagnoses:
 Tijdsgebonden + er zijn gevaren verbonden aan diagnoses stellen
 Situatie: hij stuurden een aantal personen naar een psychiater.
 Opdracht: ze moesten op alle vragen eerlijk antwoorden, MAAR ze moesten erbij
vertellen dat ze holle stemmen hoorden.
 Resultaat: alle deelnemers werden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en
kregen de diagnose van schizofreen, behalve één iemand.
 Getriggerd door één specifiek aspect waardoor het gekoppeld wordt aan
een actief schema → doordat de psychiaters en psychologen zoveel bezig
zijn met schizofrenie is dat denkkader geactiveerd, vanaf zij 1 aspect zien
(de holle stemmen) gaat de schijnwerper er erg naartoe en maakt de
gatenvuller er van dat het een psychose zal zijn.

1.3 Attributie (= gatenvuller)
Attributie = gedrag verklaren. Attribueren = een verklaring of een oorzaak geven aan een gedrag/ iemand.

Attributie/ gatenvuller/ toeschrijven -> heeft invloed op ons gedrag. Als we iemand zien liggen en denken dat
hij dronken is zullen we minder geneigd zijn hem te helpen dan wanneer we denken dat hij een hartaanval
gekregen heeft.

Afhankelijk welke verklaring ja aan iemand zijn gedrag toeschrijft  zal je ander gedrag stellen.

Vier variabelen:

1. Intern: gedrag v/d persoon ligt aan de persoon zelf.
2. Extern: het gedrag v/e persoon ligt aan een factor buiten de persoon zelf.
3. Stabiel: vaststaande zaken
4. Variabel: kan variëren

4 attributiemogelijkheden:

Intern Extern
Stabiel Persoonlijkheidstrekken, talenten, … Systemen, structuren, persoonlijkheid van anderen,…
Variabel Fysieke en mentale toestand, gedrag,… Geluk, toeval, gedrag en toestand van anderen,…

- Intern stabiel: hoe de persoon is en wat de persoon kan, kennen & kunnen.
- Extern stabiel: zaken liggen niet aan de persoon, maar kunnen we ook niet veranderen = altijd zo.
- Intern variabel: zaken liggen aan de persoon zelf maar zijn afwisselend.
- Extern variabel: alle factoren die buiten de persoon liggen en waar we niks aan kunnen doen.

Sociale psychologen zoeken naar modellen om de richting van attributies te verklaren en voorspellen. De
verklaring die wij geven aan iemands gedrag zal ons eigen gedrag sturen naar die persoon toe.




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller manonvde2002. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $18.84. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

77764 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$18.84
  • (0)
  Add to cart