Samenvatting vraag en aanbod:
H1 : Nut
Schaarste van middelen > dwingt tot het maken van keuzes.
Prioriteitenschema’s om te bepalen welke behoeften als eerste vervuld moeten
worden.
Waarom moeten behoeften vervuld worden > omdat je nut aan ontleend.
Streven naar zoveel mogelijk nut > gedachtegoed van de klassieke micro-
economische theorie.
Deze theorie gaat ervanuit dat mensen hun nutsbeleving kunnen rangschikken
op een rationeel wezen.
Homo economicus:
Is rationeel
Kan zijn behoeften rangschikken op basis van nut
Is consisten in zijn / haar keuzegedrag
Wil het nut maximaliseren
Is volledig op de hoogte.
Bestaat dus eigenlijk niet.
Als een consument moet kiezen tussen 2 goederen, vergelijkt hij deze 2 goederen
en kiest welke hem het meest oplevert. Nut is alleen niet te meten. Het is de
vraag of mensen rationele wezens zijn. Mensen kopen soms spullen routinematig.
Mensen zijn slecht in het inschatten van kansen en risico’s. Nederlandse en
Zwitsers zijn het meest risico avers > verzekeren zich tegen van alles en nog
wat. Zouden goedkoper uit zijn als ze dat eens wat minder deden.
Contrast- en compromiseffect
Mensen kiezen het gemiddelde product
Ankering
Consumenten zoeken naar willekeurige aanwijzingen
Framing
30% vet vrij is aantrekkelijk dan bevat 70% vet
Psycholoog Daniel Kahneheim (psycholoog)
ontdekte dat mensen meer waarde
toekennen aan verlies dan aan winst >
prospect theorie.
Aan verlies wordt een hogere
negatieve waarde toegekend dan
dat er aan winst wordt toegekend.
Bezitseffect = mensen hebben een
voorkeur voor status quo > product dat
mensen zelf bezitten wordt hoger
gewaardeerd, dan een vergelijkbaar
product dat ze niet bezitten.
Consumptie = het kopen van goederen en
diensten om in behoeften te voorzien.
Beweegreden voor consumptie = nut
Nut is geen kardinale, maar een ordinale grootheid.
,Wet van afnemend grensnut.
Marginaal nut > hoe meer een
consument van een product heeft,
hoe minder extra nut er per product
is (1e wet van Gossen).
Irrationeel gedrag bestaat:
Status quo bias: neiging
om voorkeur te geven aan
huidige situatie boven een
alternatieve situatie.
Hyperbolic discounting:
winst en verliest in de
toekomst wegen minder zwaar dan winst en verlies in het heden.
Inerita: neiging om vervelende klusjes uit te stellen
Conformation bias: mensen hebben de neiging om juist de feiten en
gebeurtenissen waar te nemen die hun mening bevestigen.
Nudge: Sturing via keuzearchitectuur
Gezonde producten op ooghoogte
Iedereen is een donor tenzij
Enz.
H2 : vraag en aanbod
1. Nut leidt tot vraag
Vraag: De vraag naar een product is de som van de hoeveelheden van een
product die kopers willen kopen.
Omvang van die vraag: hoe groot is de betalingsbereidheid van de kopers?
Factoren waar de vraag van afhangt:
Prijs van het goed
Prijzen van andere goederen / diensten
Inkomen van consumenten
De voorkeuren van consumenten
Het aantal consumenten
Ceteris-paribus vraagfunctie
Bijv: Qv = -2P + 100
Qv = gevraagde hoeveelheid
P = prijs in euro’s
Eerstegraads vergelijking ofwel een lineair verband. > minteken voor P geeft aan
dat er sprake is van een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde
hoeveelheid. Dit betekent dat een prijsstijging leidt tot een vraagdaling en een
prijsdaling leidt tot een vraagstijging.
Ceteris-parabus = met gelijkblijvende omstandigheden
Ceteris-paribusvraagfunctie = de prijs is de enige veranderlijke variabele
voor Qv.
Andere factoren zijn constant verondersteld, maar kunnen wel veranderen.
Voorbeelden:
Toenemend inkomen kan de vraag bij elke prijs groter zijn geworden
, Door een prijsstijging van substitutiegoederen kan de vraag bij elke prijs
zijn toegenomen.
Door verandering in voorkeuren van consumenten > campagne van de
overheid, kan de vraag bij elke prijs groter of kleiner zijn geworden.
Door bevolkingsgroei kan de vraag bij elke prijs zijn toegenomen.
De vraaglijn verschuift naar rechts als de voorkeur voor het product toeneemt.
2. Aanbod
Aanbod: Som hoeveelheden van een product die aanbieders willen verkopen
Als er ergens vraag is, ontstaat er meestal ook aanbod. Producenten zijn
aanbieders. Zij willen de producten verkopen voor een zo hoog mogelijke prijs. >
dit is uitgangspunt van micro-economische theorie. Hoe hoger de prijs, des te
hoger de winst per eenheid product.
Heeft te maken met de verkoopbereidheid / leveringsbereidheid van de
aanbieders.
Factoren die afhankelijk zijn van de omvang van het aanbod:
De prijs van het product
Productiekosten
Productietechniek
Productiecapaciteit
Aantal aanbieders.
Als we hier ceteris-paribus toepassen is het
mogelijk om een aanbodfunctie op te
stellen. Dit kan met een variabele > de prijs
van het goed.
Qa = cP + d
Qa = aangeboden hoeveelheid
P = prijs
C > 0 (positieve richtingcoëfficent) >
aanbodlijn is een stijgende lijn.
Hoe hoger de prijs, hoe hoger de
winstmarge, hoe meer aanbod.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isavanrenterghem. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.78. You're not tied to anything after your purchase.