Kennismaking met Onderzoeksmethoden en statistiek (201800171)
All documents for this subject (17)
Seller
Follow
bs12
Content preview
Deel 1: Woorden hoorcolleges
Producenten: Studenten die zelf later wetenschappelijk onderzoek gaan uitvoeren
Consumenten: Dat wat uit wetenschappelijk onderzoek voorkomt evalueren, lezen en interpreteren en
benutten voor het werk
Empirisch: gebaseerd op systematische waarnemingen : stappen opschrijven en daar transparant over zijn.
Controleerbaar: peer review
Probabilistisch: ‘Nooit zeg je het is bewezen dat’. Je gaat altijd voor een ondersteuning of versterking van de
theorie, het is nooit zeker. Je kan dus niet bewijzen, wel ondersteuning zoeken. Dichttimmeren kan dus niet.
Uitspraken van een wetenschapper zitten dus altijd een deel onzekerheid in. Je hebt bijvoorbeeld niet alle
mensen onderzocht. Een mooie verwoording is dus niet ‘het is bewezen dat’ maar: ‘er is ondersteuning
gevonden dat’. Dit geldt vooral voor de sociale wetenschappen, omdat ieder mens anders is.
Theorie: hoe de werkelijkheid kan worden samengevat in een verhaal: Volgens Wikipedia een geheel van
denkbeelden, hypothesen, verklaringen die in onderlinge samenhang worden beschreven. In de wetenschap is
een theorie een getoetst model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid. De wereld is dus
moeilijk te snappen maken we dus een theorie om het makkelijker te maken.
Falsifieerbaar: Een theorie moet weerlegd kunnen worden aan de hand van verzamelde gegevens. Het bestaan
van God onderzoeken heeft geen zin, want dat valt niet te onderwijzen.
Spaarzaam: (parsimonious) Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig deze complexer te maken.
Eenvoud van model werkelijkheid moet zo eenvoudig mogelijk.
Fundamenteel: (basic) het antwoord op de vraag draagt bij aan onze kennis op de wereld
Als het antwoord niet direct leidt tot kennis waar wat mee gedaan kan worden in de praktijk.
Toegepast: (applied) met de kennis kunnen we ook wat mee in de praktijk
Kwantitatief: Gewoon tellen hoeveel mensen hebben dit
Kwalitatief: Data die verhalen zijn van mensen, geen cijfertjes
Sociale fenomenen: Dingen die er zijn in de wereld, bijvoorbeeld culturele verschillen in zorg voor ouderen
Inductief onderzoek: Je ontwikkelt op basis van de bevindingen van je onderzoek een nieuwe theorie of
hypothese
Deductief onderzoek: Je probeert een bepaalde theorie of hypothese te toetsen: Eerst pak je de theorie erbij,
daarna ga je onderzoeken of het klopt.
SPI(C)E: Systematische manier om een onderzoeksvraag te formuleren
Setting: waar, in welke context?
Perspective, population: Wie?
Interest? Wat?
(comparison: Vergeleken met wie/wat)
Evaluation (wat is de uitkomst)
Kwalitatief interview: gesprek waarin de interviewer vragen stelt aan de geïnterviewde over: Ideeën,
ervaringen, motieven (gedragingen) met betrekking tot een sociaal fenomeen
Informant: iemand die heel veel weet over een bepaald onderwerp
Respondent: iemand van wie je echt zijn of haar perspectief of motivatie wilt weten
Focusgroep: Er is interactie tussen de deelnemers. De onderzoeker is vooral geïnteresseerd!
Anonimiteit: De identiteit van een persoon in onbekend, of wordt niet gewenst bekend te worden.
Vertrouwelijkheid: Een gegeven valt alleen te benaderen door iemand die gemachtigd is het gegeven te
benaderen.
Moderator: Hij zorgt dat ook iedereen aan het woord komt. Deze stelt vragen die de onderzoeker heeft
geformuleerd. Hij zorgt ervoor dat het gesprek niet te veel afdwaalt van het bedoelde onderwerp en hij zorgt
ervoor dat iedereen de kans krijgt om actief deel te nemen aan het gesprek.
Case study logic: Onderzoeker gaat op zoek naar specifieke individuen die belangrijke informatie kunnen geven.
Elk specifiek verhaal is waardevol
Sample for range: onderzoeker gaat opzoek naar een zo breed mogelijk scala aan ervaringen
Gemaksteekproef: De onderzoeker gebruikt participanten die eenvoudig te bereiken zijn
Quota steekproef: Een gemaksteekproef met voorwaarden voor aantallen binnen groepen
Sneeuwbal steekproef: een vorm van een doelgerichte steekproef waar de onderzoeker de deelnemers vraagt
één of meer anderen aan te bevelen.
Verstandhouding (rapport): is heel belangrijk tussen interviewer en respondenten
, Transcript: uitgetypt gesprek
Field notes: aantekeningen die waardevol kunnen zijn tijdens het analyseren van de data in een later stadium,
zoals bijvoorbeeld de plaats van het gesprek, maar ook of de persoon heel onzeker of juist zeker overkwam
Participeren (etnografisch onderzoek) vs niet-participerend: Bestudeerd de onderzoeker de mensen van
buitenaf of wordt de onderzoeker deel van de groep?
Verhuld vs. Onverhuld: Weten de mensen dat ze geobserveerd worden?
Systematisch vs. Niet-systematisch: Zijn de fenomenen waar naar gekeken wordt van te voren vastgelegd?
Site: de plaats waar het onderzoek gebeurt
Gate keeper: personen die binnen een organisatie als zeef dienen voor informatie van buitenaf
Key informant: Mensen met specifieke kennis over bepaalde aspecten van de gemeenschap, de bezochte
locatie enzovoorts.
Reactiviteit: Door de aanwezigheid van een onderzoeker gaan mensen zich anders gedragen. Dit heeft invloed
op de kwaliteit van de verzamelde gegevens.
Hawthorne effect: je weet dat je wordt onderzocht
Triangulatie: Het combineren van verschillende soorten onderzoeksmethoden. Het draagt bij in de kwaliteit
van de resultaten en meer zekerheid over de mate waarin resultaten ondersteuning bieden voor de theorie.
(een overeenkomstig beeld of/en een ander beeld)
Belmont report: Bevat 3 verschillende principes, principe voor rechtvaardigheid, principe voor respect voor
personen, principe van ‘goed doen’ ofwel beneficence.
Informed consent: Deelnemer wordt vooraf geïnformeerd over het onderzoek, welke gegevens wel en niet
worden verzameld, en mogelijke risico’s en/ of voordelen er zijn bij deelname.
Inductie: vanuit de observaties die gedaan worden, worden patronen gesignaleerd om uiteindelijk een theorie
te vormen.
Anoniem onderzoek: bij dataverzameling worden geen persoonsgegevens verzameld
Vertrouwelijk onderzoek: onderzoekers voorkomen dat persoonlijke data van de respondenten bekend worden
bijvoorbeeld door de-identificatie
De-identificatie: loskoppelen van persoonsgegeven door deze bijvoorbeeld ergens anders op te slaan waardoor
onderzoek uiteindelijk anoniem wordt.
Attribute codes: vaak achtergrond of demografische informatie van de respondent
Index codes: vertegenwoordigen grote stukken tekst en geven brede/algemene onderwerpen aan
Analytic codes: beschrijven de betekenis van specifieke stukken tekst. (Deel komt uit literatuur, deel vloeit voort
uit verzamelde gegevens. Hoe vat ik het best samen wat de persoon zegt? )
Coderen: Betekenisvol samenvatten van uitgebreide interviewgesprekken tot compacte stukjes
Correlationeel onderzoek: Je kijkt naar relaties tussen eigenschappen.
CAPS:
Constructs: de kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil weten en meten waartussen er een verband
verwacht wordt.
Association: De relatie waar we het over hebben. Bijv. plezier van eerste date neemt toe met meer contact via
social media. Of: hoe langer vluchtelingenkinderen in een asielzoekerscentrum wonen, hoe kleiner de kan op
een verblijfsvergunning.
Population: de groep mensen (of dieren of objecten) die de onderzoeker wil onderzoeken
Setting: specifieke plek/locatie waar het onderzoek zich op richt
Positieve/stijgende relatie: Meer van het één, is meer dan het ander. Bijv., meer contact vooraf, leukere date
Negatieve/ dalende relatie: Hoe meer van het één, hoe minder van het ander. Bijv. langer in
asielzoekerscentrum, minder kans op verblijfsvergunning.
Causaliteit: één bepaald kenmerk veroorzaakt een verandering in een ander kenmerk. Dan zou meer contact
vooraf bijvoorbeeld sowieso leiden tot een leukere date. Hierbij moet worden voldaan aan covariance, temporal
predence, internal validity.
Conceptuele definitie: begrip/ construct/ concept definiëren
Operationele definitie: meetinstrument kiezen of bepalen. Dit proces heet operationalisatie.
Schaalscore: Wanneer verschillende antwoorden worden samengevoegd tot 1 score, bijv. bij CITO score. Losse
vragen die meten samen de citoscore, dus de schaalscore.
Categorische variabelen: categorieën. Bijvoorbeeld vervoersmiddelen
Kwantitatieve variabelen: variabelen zijn een getal die een hoeveelheid aangeven.
Generaliseren: Op grond van één voorbeeld een heleboel gevallen op hetzelfde beoordelen.
Inferentie: Het proces waarbij veel onderzoekers het resultaat van hunnen onderzoek kunnen generaliseren
naar een grotere groep mensen (de populatie)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bs12. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.89. You're not tied to anything after your purchase.