Ecosysteem van de heuvels van Lachay
- Wisselwerking tussen organisme onderling (biotische factor) en de omgeving (abiotische factor)
- Lager gelegen gebieden krijgen in de ochtend vocht door de mist en hierdoor leven er blauwalgen die
alleen in de winter actief zijn
- Hoger groeien bolgewassen
- Nog hoger is er nog meer mist en er groeien kruiden, bloemen, bomen, insecten, vogels en zoogdieren
- Aan de niet-zee kant komt bijna geen mist en daar begint de woestijn met cactussen
In elk ecosysteem gebruiken organismen energie om organische stoffen te vormen (element c en h atoom)
- Door fotosynthese en zonlicht maken planten glucose (C6H12O6) uit co2 en H2o (dit zijn anorganische
stoffen zonder C-H binding)
- De energie wordt gebruikt door organismen
Producenten = organismen die energie vastleggen in organische verbindingen
Planten = foto autotrofe organismen = door licht organische stoffen uit anorganische stoffen maken
Consumenten zijn heterotrofe organismen die organische stoffen gebruiken uit hun voedsel als bouwstof en
brandstof en wordt verbruikt en omgezet in warmte
Reducenten = schimmels en bacteriën = leven van gestorven organismen en staan aan het einde van een
voedselketen waardoor er anorganische stoffen overblijven
Bodem leven bacteriën (autotroof) van chemische energie dat vrijkomt bij de oxidatie van NH4+ en No2- =
chemosynthese
Nitrosomonas is zo’n nitrietbacterie die chemo-autotroof zijn en stikstof hergebruiken
Nitraat bacteriën hebben NO3- als afvalstof dat planten opnemen waardoor ze eiwitten maken wat na rotting
weer opgenomen wordt door nitriet bacteriën
Het mist gebied in Peru wordt nu steeds minder en het word bedreigd
15.2
Mutualisme = ++ = beide soorten profiteren
Commensalisme = +o = één profiteert en één wordt niet aangetast
Parasitisme = + - = één voordeel en ander het nadeel
Symbiose = 2 verschillende soorten met een langdurige relatie
De niche = rol van een organisme in het ecosysteem (natuurlijke selectie)
Habitat = leefomgeving
Biotoop = geografisch gebied van een organisme (zonder eisen)
Fitness = vermogen om bepaalde allelen door t e geven aan de volgende generatie
Inteelt = paren met familieleden (dit lijdt tot lichamelijke gebreken)
Predatie = het vangen, doden en opeten van een organisme
Parasiet = doodsoorzaak van een organisme
Populaties nemen af door sterfte en emigratie
Populaties groeien door geboorte en immigratie
Een eiland / land heeft meestal meer Habitats en ecologische niches dan een klein eiland (kan veranderen)
Gradiëntecosysteem = gebied tussen verschillende ecosystemen (hoog > laag, nat > droog)
Eilandtheorie = verband tussen biodiversiteit en eiland factoren (grootte bijv.)
Uitsterving en geen toppredator ontstaat een lege niche, dit wordt opgevuld door een nieuw organisme
Dynamisch evenwicht = wanneer de soorten niet veranderen
- Grootte (factor) = klein eiland > minder soorten > sneller uitsterven
- Afstand (factor) = korte afstand vaste land > makkelijk emigratie
Binnen Habitats en niches is concurrentie tussen de soorten
, Draagkracht = maximale grote van een populatie waarbij goed te leven valt (evenwicht)
Founder effect = door emigratie is de allelen samenstelling minder gevarieerd dan de samenstelling in het
oorspronkelijke gebied (gekleurde balletjes uitleg)
Flessenhals effect = verandering in allelen frequentie na een epidemie, brand, ziektes waarbij het aantal
individuen is afgenomen en de allelen samenstelling in de nieuwe populatie zal anders zijn
Genetic drift = kleine populatie in een groot gebied, waardoor paren minder makkelijk gaat en de allelen van
deze dieren verdwijnen en de populatie verarmt
15.3
Extremofielen = organismen die leven onder extremen omstandigheden (hoge temp, hoge/lage pH)
Adaptie = een verandering in de leefwijze van een soort, vaak gekoppeld aan een mutatie in het DNA
De tolerantiegrens van het organisme schuift naar boven
Warmte heeft ook voordelen = bij het nestelen blijven de eieren warmte en het broeden gaat sneller
Exoten = soorten afkomstig uit een ander gebied die zich vestigen in een nieuw ecosysteem
Plaagorganismen = planten of dieren die schadelijk of ongewenst zijn
Invasieve exoot = soort die oorspronkelijk niet in een gebied voorkomt, zich snel vermeerdert en verstoring
veroorzaakt in het nieuwe ecosysteem
In Nieuw Zeeland verwijderen ze zwavel uit het water
In Nederland verwijderen ze stikstof, fosfaat en zware metalen
Er zit 140 ton geneesmiddelen in ongezuiverd water in nl en 17 ton gewasbescherming
Waterzuivering = oppervlakte water opslaan in spaarbekkens > kalk toevoegen > viezigheid naar de bodem >
schonere water naar de duinen > door fijne zeven > door chemische reacties en uv-lampen gaan er ionen uit
> filter met actieve kool > smaak en geur verbeteren
Eutrofiëring = vermesting waardoor er een groene laag op het water komt (komt door het lozen van riool
water in een rivier)
Rioolwaterzuiveringsinstallatie scheiden ze het grote afval en daarna volgt de biologische reiniging
Biologische reiniging = binas 93G begrijpen (filmpje kijken eventueel)
Denitrificerende bacteriën zetten NO3- om in N2 gas dat naar de atmosfeer verdwijnt
Anaerobe = zonder zuurstof
Aerobe = met zuurstof
15.4
Door boomkapping wordt de habitat van de dieren aangetast en de biodiversiteit neemt af in dat gebied
In het ecosysteem palmplantage leven nu schimmels, mieren en insecten
Biobrandstoffen kunnen de Co3 uitstoot verlagen = verwachting
- 1e generatie biobrandstoffen = koolzaad en suikerbieten kosten veel energie en landbouwgrond en veel
pesticiden (gewasbescherming)
- 2e generatie = restafval en hout, het heeft een hogere productie en door chemische bewerking of
verhitting ontstaat biodiesel of bio-ethanol
- 3e generatie = algen en zeewier en algen nemen weinig ruimte in beslag, want ze leven in grote tanks, ze
groeien snel maar het is wel heel duur
Frituurvet gebruikt Nederland ook al om biodiesel te maken
Nl = 60 miljard kg afval per jaar
Recycling kan doordat wij afval scheiden, dit is het hergebruik van de grondstoffen
Hoge biodiversiteit = minder kans op uitsterving, want het hangt van veel meer factoren af
Hoe minder de biodiversiteit hoe kleiner de voedselketen
15.5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller diannherder. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.50. You're not tied to anything after your purchase.