Deze samenvatting bevat de tentamenstof: H1,2,3,4,5,6,7,8,9 van het lesboek + belangrijke informatie uit Luteijn! En dat binnen 21 bladzijdes!
Zelf heb ik deze toets behaald met een 9!
Psychodiagnostiek = ‘Het nauwkeurig leren kennen van de psyche’
Diagnostiek = het voorspellen van menselijk gedrag.
Diagnostiek vindt plaats in verschillende werkvelden; GGZ, bedrijven,
onderwijs, justitie.
Waarom diagnostiek?
Het verschil tussen test en criterium = de test is nu, het criterium is iets in
de toekomst.
De besliskundematrix:
- False Negative = Je voorspelt dat het niet gaat regenen maar het
regent wel.
- False Positive = Je voorspelt dat het wel gaat regenen maar het
regent niet.
- Valid Negative = Je voorspelt dat het niet gaat regenen en dit klopt.
- Valid Positive = Je voorspelt dat het wel gaat regenen en dit klopt.
Correlatiecoëfficient = het verband tussen 2 variabelen uitgedrukt in
een exact getal.
Fouten in onze beoordeling (H1.3)
1. Verstandige fouten = het zekere voor het onzekere nemen.
2. Overschatten van specifieke kansen = bijvoorbeeld casino’s/loterijen
3. Beschikbaarheidsheuristiek = Je gedraagt je naar de informatie die
beschikbaar is in je hoofd. Opvallende informatie, maar niet belangrijke
informatie laten we zwaar meewegen in onze oordeelsvorming.
4. Regressie naar het gemiddelde = Grotere kansen dat het terug komt bij
het gemiddelde.
5. Eerste en laatste indruk = Het begin/eind van een serie onthoudt je
beter dan alles daar tussen in.
6. Voorbarige reductie van cognitieve dissonantie = het goedpraten voor
jezelf. We passen onze overtuigingen over datgene aan.
,Wat te doen tegen deze fouten? (H1.4)
- Opzoek naar Contrary Evidence/Falsificatie (Popper, 1972) =
aanwijzingen zoeken die jou mening niet ondersteunen.
Experimenten bedenken die een wetenschappelijk idee onderuit
kunnen halen.
- Multi-rater-methode = meerdere mensen inschakelen om tot een
eindoordeel te komen.
- Psychodiagnostiek = 1 grote poging menselijke beoordelingsfouten
tegen te gaan.
Hoofdstuk 2
2.1 Drie diagnostische instrumenten
1. Intervieuwtechnieken; open/semi-gerorganiseerd/georganiseerd
2. Psychologische testen; intelligentietest/normen,waardenvragenlijst
etc.
3. Observatiemethoden; door TP’er zelf of door bijv ouders/schooljuf
de gouden drie
2.2 Wat maakt een test een goede test?
Waarin verschillen proffesionele tests met niet professionele tests:
1. Wetenschappelijke achtergrond = omschreven volgens welke
methode items zijn gekozen.
2. Homogeniteit = schalen zijn homogeen en zuiver (terug te voeren
naar 1 factor)
3. Er is onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit
van de test.
4. Standaardisatie = wijze waarop de test moet worden afgenomen
is precies omschreven.
5. Normgroep = testscores kunnen worden vergeleken met
representatieve normgroepen.
6. Onderzoek naar meetpretenties = onderzoek naar of de test het
kan waarmaken.
Wetenschappelijke psychologen hebben niet ‘zomaar een mening’, maar
hangen een theorie aan die gebaseerd is op de uitkomsten van
wetenschappelijk onderzoek en onderworpen aan discussies in
wetenschappelijke flora.
, Het persoonlijkheids Big 5-model; extraversie, altruïsme,
consciëntieusheid, openheid en neuroticisme.
Factor = verzameling van hoge correlatiecoëfficiënten.
Hoe hoog moet betrouwbaarheidscoëfficiënt zijn?
- Belangrijke beslissingen = r > 80
- Beroepskeuse = r > 70
- Experimenteel onderzoek = r > 60
Factoranalyse/4x4 matrix
Niet op 1 antwoord, 1 reactie, gedragsvoorbeeld of respons van een
cliënt afgaanniet-representatief.
Betrouwbaarheid = afwezigheid van storende factoren (ruis) die het
meetproces kunnen vertroebelen. (kleren aanhouden tijdens het wegen,
puber die een vragenlijst niet serieus invult, invloed van andermans
mening bij het invullen van een vragenlijst, meetlint gekreukt etc.)
Kenmerken normaalverdeling:
1. Het gemiddelde (M)
2. De standaarddeviatie (SD)
Bij eenmalige meetingen moeten we altijd een foutenmarge in
acht nemen.
Manieren om betrouwbaarheid te meten:
1. N(N – 1)/2 = aantal correlaties
2. Splittingsmethode = items worden in 2 groepen verdeeld.
3. Test-hertest-methode = zelfde test wordt 2 keer afgenomen op
andere momenten.
4. Interraterbetrouwbaarheid = correlatiecoëfficiënt tussen
oordelen van verschillende beoordelaars op eenzelfde dimensie.
Validiteit = de mate waarin een test aan zijn doel beantwoordt.
Vormen van validiteit:
1. Construct- of begripsvaliditeit = dekt de test het begrip dat we
ermee willen meten?
2. Predictieve- of criteriumvaliditeit = kan de test iets uit de toekomst
voorspellen?
3. Face-validiteit = accepteert of begrijpt de kandidaat de gebruikte
methode?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eashartman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.08. You're not tied to anything after your purchase.