Een uitgebreide uitwerking van de colleges behorend tot het toetsmatrijs van de kennistoets psychologie, gegeven in het tweede deel van het blok orthopedie in leerjaar 2.
Psychologie K3: Orthopedie 1
Pijn: Pyschosociale aspecten en interventies
Leerdoelen: Na het afronden van deze taak is de student in staat te beschrijven en toe te passen:
- Hoe pijn gedefinieerd kan worden.
- Wat somatisatie is.
- Hoe het Loeser pijn model, pijn verklaard.
- Hoe chronische pijn behandeld kan worden vanuit gedragsmatig perspectief.
Aantekeningen college
Definitie van pijn (IASP): “Een onplezierige sensorische en emotionele ervaring die gepaard gaat met feitelijke of mogelijke,
dreigende, weefselbeschadiging of die beschreven wordt in termen van dergelijke beschadiging.”
Er bestaan verschillende grondvormen van pijn:
- Psychogene pijn; affectieve of cognitieve componenten.
- Nocisensorische pijn; nocisensoren worden geprikkeld.
- Neuropathische pijn; er is letsel in het perifere of centrale zenuwstelsel of een ontregeling hiervan, daardoor
treedt er een veranderende neuronenfunctie op (in de vorm van hyperesthesie).
- Idiopathische pijn; combinatie van meerdere grondvormen of er is een onduidelijke oorzaak.
Somatisatie is de neiging om de te ervaren lichamelijke klachten toe te schrijven aan een lichamelijke ziekte en er medische
hulp voor te zoeken, terwijl er geen somatische pathologie gevonden wordt die de klachten voldoende verklaart. Er is dus
geen duidelijke oorzaak voor de pijn. Somatisatie wordt vaak gerelateerd aan een klacht zoals buikpijn of lage rugpijn. Voor
de somatisatie bestaat de richtlijn SOLK: somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten.
Er zit een verschil in de definitie van psychische problemen en psychische stoornissen:
- Problemen: een overkoepelende term.
- Stoornis: het wordt pas een stoornis genoemd als het leidt tot sociaal disfunctioneren. Voorbeelden van
stoornissen zijn somatisatie stoornis, conversie stoornis, hypochondrie en prikkelbare darm syndroom.
Pijngedrag wordt gevormd aan de hand van:
Persoonsgebonden factoren SCEGS-model
Demografische factoren Somatisch
Locus of control Cognities
Attributie Emoties
Coping stijl Gedrag
Emoties Sociaal
Voor het pijngedrag bestaat het Ei van Loeser, een model dat de uiting van pijngedrag verklaart:
1. Nociceptie/pijnprikkel; het geheel van fysiologische processen die een rol spelen bij
weefselbeschadiging.
2. Pijngewaarwording; pijnprikkel wordt pijngewaarwording, je voelt de pijn.
3. Pijnbeleving; psychologische processen staan centraal: er wordt betekenis gegeven aan
de pijn die je voelt/interpreteert, die interpretatie kan gevoelens oproepen.
4. Pijngedrag; verbale en non-verbale gedrag als gevolg van de pijn, de acties die andere
mensen kunnen zien.
Een noxische prikkel zonder nociceptie leidt tot verlies van pijnzin bij zenuwaandoeningen
zoals lepra, diabetes en neuropathie. Ook kan die veroorzaakt worden door lokale
anesthesie, straling en chemische stoffen. Wanneer er geen noxische prikkel is maar wel
nociceptie is er een overgevoeligheid: allodynie. Allodynie is een overgevoeligheid voor
aanraken, sensitisatie van perifere en/of centrale neuronen. Dat kan veroorzaakt worden bij
littekenvorming in de zenuw, verwondingen van de zenuwuiteinden of bij
zenuwontstekingen.
,Pijngedrag kan worden gevormd door operante conditionering en modeling. Modeling is het overnemen van gedrag van
anderen, door gedrag te observeren leer je hoe een ander zich gedraagt. Operante conditionering kent meerdere vormen:
- Positieve conditionering; meer aandacht krijgen als er een actie wordt ondernomen.
- Negatieve conditionering; vervelende en stressvolle situaties worden vermeden.
- Ontmoediging gezond gedrag door een overbezorgde omgeving en/of partner.
Vreesvermijdingsmodel
De pijnbeleving wordt grotendeels bepaald door de cognitieve processen van de patiënt, door die processen wordt er
namelijk een betekenis gegeven aan de pijn. De hoeveelheid aandacht die iemand geeft aan de pijn, bepaald namelijk ook
hoe intensiever de pijn ervaren gaat worden. De angst voor eventuele pijn veroorzaakt voor bewegen, zorgt er dan ook voor
dat patiënten het bewegen zullen vermijden. Of een patiënt gaat catastroferen, zoals in het vreesvermijdingsmodel, valt te
achterhalen door de manier van praten over de aandoening. Wanneer er ‘overdreven’ gereageerd wordt en alles groter
wordt voorgedaan dan het is, is de kans groot dat iemand catastrofeert en dus vrees voor pijn gaat ontwikkelen.
Chronische pijn kan op verschillende manieren behandeld worden:
1. Pijneducatie; er moet betekenis gegeven worden aan het SCEGS-model.
2. Stimuleer actieve coping en een gezonde leefstijl.
3. RET-methode toepassen.
4. Gradual exposure en/of gradual activity toepassen.
5. Ontspanningstechnieken
6. Biofeedback
7. Acceptance and commitment therapy (ACT)
, Interculturele hulpverlening
Leerdoelen: Na het afronden van deze taak is de student in staat te beschrijven en toe te passen:
- Wat cultuur is.
- Hoe cultuur kan worden ingedeeld volgens Hofstede én volgens Pinto.
- Welke verschillende opvattingen er zijn binnen culturen ten aanzien van gezondheid en ziekte.
Aantekeningen college
Interculturele hulpverlening is van belang omdat niet-Westerse groepen een veel groter gezondheidsrisico lopen en de
toegankelijkheid tot de gezondheidszorg van de groepen veel beperkter is. Cultuur beïnvloedt de effectiviteit van de
behandeling omdat er in verschillende culturen andere opvattingen over ziekte, pijn, diagnose, therapie en herstel zijn.
Het ei-model voor cultuur bestaat uit waarden, rituelen, helden en symbolen.
Cultuur kan verdeeld worden in verschillende lagen:
- Menselijke natuur; is het universeel of aangeboren.
- Cultuur; is het specifiek voor een groep of aangeleerd.
- Persoonlijkheid; is het specifiek voor het individu of aangeboren en
aangeleerd.
Maar er is altijd nog de uniciteit van het individu, die in staat is om zijn eigen keuzes te maken. Cultuur binnen een
(sub)groep is een evoluerend systeem van waarden, normen en leefregels (identiteitszin). Vaak zijn die eigen gemaakt en
worden deze doorgegeven van generatie op generatie. Die identiteitszin is onbewust richtinggevend voor gedrag en iemand
zijn kijk op de wereld. Termen die behoren tot cultuur zijn:
- Acculturatie: de mate waarin een individu de gewoonten van de oorspronkelijke cultuur heeft opgegeven en de
gewoonten van de cultuur waarin hij nu verblijft heeft gegeven.
- Assimilatie: integratie in een culturele groep in de maatschappij waar het individu naartoe geëmigreerd is.
Onderdelen die niet onder cultuur vallen zijn:
- Etniciteit; iemand identificatie zin, behoren tot een specifieke referentiegroep binnen een maatschappij.
- Ras; biologische term om een groep te omschrijven op basis van fysieke kenmerken zoals huidskleur.
- Etnocentrisme; veronderstellen dat jouw manier van normen en waarden de te gebruiken en meest correcte wijze
is die er bestaat.
Indeling van cultuur, dimensies (Hofstede, 1984)
In de indeling van cultuur bekijkt Hofstede naar de verschillende dimensies van cultuur, de verschillende kleuren/vakken in
de afbeelding hierboven. Een verdere uitwerking van de dimensies:
- Grote of kleine machtsafstand; de graad van ongelijkheid, die door de bevolking van een bepaald land als normaal
gezien wordt. Hoe worden beslissingen genomen, wie heeft er inspraak, wie durft/mag er wat zeggen, etc.
- Individualisme tegenover collectivisme; op welke manier leven huishoudens met elkaar samen.
o Individualisme: leven in kleine gezinnen, ik-oriëntatie, eerlijkheid en openheid.
o Collectivisme; leven in grote gezinnen, groepsoriëntatie, harmonie behouden en subtiel.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sarahvanblanken. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.48. You're not tied to anything after your purchase.