100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Examenvragen Epidemiologie $3.75   Add to cart

Exam (elaborations)

Examenvragen Epidemiologie

 458 views  15 purchases
  • Course
  • Institution

Dit document bevat 3 verschillende examens van epidemiologie van prof Dewulf. Eerst worden de vragen (blanco) gegeven. Na elk examen is er een tabel met de juist antwoorden per vraag te vinden.

Last document update: 4 year ago

Preview 2 out of 15  pages

  • August 26, 2019
  • February 5, 2020
  • 15
  • 2018/2019
  • Exam (elaborations)
  • Questions & answers
avatar-seller
Examenvragen epidemiologie: meerkeuzevragen
Examen 1e zit 2017-2018
1. De ware prevalentie van een ziekte in een populatie is 20%. Om de ziekte op te sporen wordt
gebruik gemaakt van een diagnostische test met een sensitiviteit van 100% en een specificiteit van
65%. Hoe groot zal de schijnbare prevalentie zijn?
A Dit kan niet berekend worden aan de hand van de beschikbare gegevens.
B 20%
C 13%
D 48%

2. Welke van de onderstaande studies is het best geschikt voor een initiële screening en
identificatie van meerdere risicofactoren voor een bepaalde ziekte?
A Een gevallen-controle studie
B Een cohort studie
C Een experimentele veldstudie
D Een longitudinale survey

3. De basis reproductie ratio
A geeft een indicatie van de snelheid van spreiding van een infectieziekte.
B is steeds groter dan 0 voor een endemische ziekte.
C wordt berekend om de pathogeniciteit van een infectie te bepalen.
D kwantificeert het totaal aantal secundaire gevallen die per dag veroorzaakt worden door één
infectieus dier.

4. Na het uitvoeren van een dwarsdoorsnede studie bij 1000 schapen vindt men een OR, die het
verband beschrijft tussen het type (melkschaap versus vleesschaap) en het voorkomen van miasis
(een parasitaire huidaandoening), van 1.3 (ondergrens 95% CI = 0.39; bovengrens 95%% CI = 8.52).
Hoe kan dit resultaat geïnterpreteerd worden?
A De aanwezigheid van de risicofactor verhoogt waarschijnlijk de kans op de aanwezigheid van de
ziekte maar aangezien 1 binnen het betrouwbaarheidsinterval valt kunnen we dit niet met 95%
zekerheid zeggen.
B De OR valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus is er een significant verband tussen de
risicofactor en de ziekte.
C 1 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval dus er kunnen geen besluiten getrokken worden.
D Aangezien 1 binnen het brede betrouwbaarheidsinterval valt en de OR slechts in beperkte mate
afwijkt van 1 moet besloten worden dat er geen aanwijzingen zijn om te denken dat het type schaap
de kans op voorkomen van miasis beïnvloedt.

5. Naar aanleiding van de AFS (Afrikaanse Varkenspest) dreiging bij het varken, werd een
verhoogde passieve surveillance geïnstalleerd. Dit wil zeggen dat … (selecteer het (de) correcte
antwoord(en)):
A Specifiek op risicobedrijven (bvb. Bedrijven met import) er een verhoogd aantal stalen wordt
genomen.
B Een verhoogd aantal stalen wordt genomen bij varkens welke worden getest voor de aanwezigheid
van AFS.
C Op basis van de mortaliteitsdata verzameld door Rendac (=kadaverophaaldienst) er wordt
opgevolgd of er een stijging is in de mortaliteit in de varkenspopulatie.
D Alle dierenartsen een mail hebben ontvangen waarin de klinische symptomen van AFS worden
herhaald en de dierenartsen worden opgeroepen om alle verdachte gevallen meteen te melden aan
de bevoegde overheid.

, 6. In bepaalde delen van de Baltische staten is Afrikaanse Varkenspest endemisch aanwezig bij in
het wild levende everzwijnenpopulaties. Uit deze stelling kan besloten worden dat:
A Het aantal nieuw geïnfecteerde dieren in deze populaties constant toeneemt.
B Alle in het wild levende everzwijnen in deze gebieden antistoffen bezitten tegenover Afrikaanse
Varkenspest maar geen klinische symptomen ontwikkelen.
C De seroprevalentie in deze everzwijnenpopulaties min of meer constant blijft.
D Deze everzwijnenpopulaties geen gevaar meer vormen voor de verspreiding van het Afrikaanse
Varkenspest virus.

7. Welke van de volgende beweringen is/zijn juist? En arbovirus infectie…
A Heeft een epidemiologisch verloop dat sterk wordt beïnvloed door seizoenale vectoractiviteit.
B Heeft een epidemiologisch verloop dat gelijkaardig is aan dat van de spreiding van een klassieke
virale infectie.
C Zal, in aanwezigheid van interventies na de epidemische fase overgaan in een endemische fase.
D Zal nooit resulteren in een epidemische uitbraak in ons gematigd klimaat.

8. Op een melkveebedrijf wordt een longitudinale survey uitgevoerd gedurende zes maanden met
als doel de incidentie te bepalen van subklinische mastitis (uierontsteking). Gedurende deze
periode is de gemiddelde bedrijfsgrootte 70 dieren en 15 gevallen van subklinische mastitis worden
waargenomen. Zowel bij aanvang als op het einde van de studie waren alle dieren gezond (geen
klinische mastitis). Wat is de incidentiedichtheid als je ervan uitgaat dat een dier gemiddeld een
halve maand ziek is en daarna ook nog eens een halve maand Immuun is.
A 0.44 per koejaar.
B 0.22 per koejaar.
C 0.04 per koejaar.
D De incidentiedichtheid kan niet berekend worden aangezien je niet juist weet wanneer die dieren
ziek worden.

9. Welke van de volgende uitspraken is/zijn juist?
A Cohort onderzoek is vooral geschikt voor zeldzaam voorkomende ziekten.
B “Het aantal nieuwe gevallen van ziekte moet hoger zijn in de groep dieren blootgesteld aan de
risicofactor in vergelijking met de groep dieren die niet blootgesteld is” is een postulaat van Evans.
C Bij een epidemische situatie is het voorkomen van de ziekte voorspelbaar.
D Een ROC (receiver operating characteristic/curve) wordt gebruikt om meer inzicht te verkrijgen in
de optimale afkapwaarden (grenswaarden) van een diagnostische test.

10. Welke van de 4 postulaten is niet afkomstig van Evans?
A Wanneer het agens geïsoleerd wordt uit een ziek dier en een ander dier wordt experimenteel
geïnfecteerd met dit isolaat, dan moet dit dier dezelfde symptomen ontwikkelen.
B Alle verbanden tussen ziekte en de risicofactor moet biologisch verklaarbaar zijn.
C Een spectrum aan gastheerreacties variërend van mild tot uitgebreid moet volgen op de
blootstelling aan de risicofactor.
D Het wegnemen van de risicofactor moet het aantal nieuwe gevallen doen dalen.

11. Welke van de onderstaande parameter(s) kan berekend worden op basis van het resultaat van
een gevallen-controle studie?
A Relatief risico
B Odds ratio
C Prevalentie
D Prevalentie ratio

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tineh. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.75  15x  sold
  • (0)
  Add to cart