100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting dierkunde $12.61   Add to cart

Summary

Samenvatting dierkunde

 48 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Met het leren van deze samenvatting heb ik een 15/20 behaald op het examen. Ik maak mijn samenvattingen niet al te lang zodat het nog een samenvatting blijft (en geen cursus) en het dus makkelijk te leren is.

Preview 4 out of 77  pages

  • July 3, 2024
  • 77
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Dierkunde
Hoofdstuk 1: Inleiding
Ethologie = de studie van het gedrag van een dier.

Gemeenschappelijke kenmerken van leven:

 Unieke chemische samenstelling
o Elk levend systeem bezit ingewikkelde macromoleculen (nucleïnezuren, proteïnen, koolhydraten
en lipiden).
 Hiërarchische organisatieniveaus
o Moleculen – cellen – weefsels – organen – individuen – populaties – gemeenschappen
 Voortplanting
o Er is een tegenstrijdig samenspel van erfelijkheid maar ook het inbouwen van variatie.
 Genetische code
o Opeenvolging van nucleïnezuren in (meestal) DNA.
 Metabolisme (stofwisseling)
o Opname van voedingsstoffen uit de omgeving. Bij afbraak komt energie vrij + kleine moleculaire
componenten (bouwstoffen).
 Ontwikkeling
o Klein, eenvoudig stadium  groot, complex stadium

Indeling van levende organismen:

 Eukaryoten: volledige celbouw
o Domein eukarya
- Regnum protista (eencelligen)
- Regnum fungi (zwammen)
- Regnum plantae (planten)
- Regnum animalia (dieren)
 Prokaryoten: onvolledige celbouw
o Domein eubacteria
o Domein archaebacteria
 Nog andere, niet geplaatste groepen: virussen, viroïden, …

Prokaryoten = onvolledige celbouw, geen organellen, geen kern

Eukaryoten = volledige cellulaire infrastructuur

Domein van de eubacteria:

 Prokaryoot, microscopisch klein
 Meestal unicellulair, soms multicellulair
 Foto-autotroof, chemo-autotroof, heterotroof
 Beweeglijk, onbeweeglijk
 Ubiquist (in veel uiteenlopende biotopen aangetroffen)
 Saprotroof, parasitair
 2 groepen bij de vorming van prokaryote cellen:
o Cyanobacteria of blauwwieren
- In water levende, fotosyntetische, zuurstof producerende organismen
- Chloroplast is een primitieve cyanobacterie die als edosymbiont in eukaryote cellen is
gaan leven




1

, o Proteobacteria of purperbacteriën
- Bekende ziekteverwekkers: salmonella, yersinia, campylobacter, …
- Sommige doen aan fotosynthese
- Mitochondria ontstaan uit primitieve proteobacteria en werden opgenomen in andere
cellen waar ze als endosymbiont zijn gaan leven
 Extra groep:
o Spirocheten
- Lang, spiraalvormig
- Bekende ziekteverwekkers: ziekte van lyme, syphilis, leptospira, …

Domein van de archaebacteria:

 Prokaryoot, microscopisch klein
 Anaëroob, sommige aëroob
 Sommige zijn autotroof en doen aan fotosynthese
 Eigen bacteriofage virussen
 Methanogene bacteriën
o Meest voorkomende archaebacteria
o Anaëroob
o Reduceren CO2 tot CH4
o In stilstaand water, in het rumen van runderen, in de darm van vele dieren, in de oceaanbodem, in
heetwaterbronnen, … maar enkel als vrije zuurstof volkomen ontbreekt

Regnum protista:

 Eukaryoot, microscopisch klein
 Unicellulair, eventueel kolonievormend
 Twee grote groepen op basis van voedingswijze:
o Eencellige foto-autotrofe algae (chloroplasten en fotosynthetische pigmenten)
o Heterotrofe protozoa (organisch materiaal opnemen)
 Voorouders van meercellige eukaryoten

Regnum fungi:
 Eukaryoot
 Geen fotosynthetische pigmenten en stijve celwanden  heterotroof
 Meestal saprofaag, soms parasitair
 Twee phyla (stammen):
o Myxomycophyta (slijmzwammen, zonder celwanden)
o Eumycophyta (echte zwammen, stijve celwanden)

Regnum plantae:

 Eukaryoot
 Multicellulair
 Foto-autotroof
 Stijve celwanden, niet mobiel
 Opslaan van koolhydraten onder de vorm van zetmeel

Regnum animaia:
 Eukaryoot
 Multicellulair
 Heterotroof
 Koolhydraten opslaan als glycogeen
 Geen celwand, gespecialiseerde intercellulaire verbindingen mogelijk
 Autonome verplaatsing door spiercellen en zenuwcellen
 Seksuele voortplanting, embryonale ontwikkeling met regelmatige klievingspatronen


2

,Virussen:

 “levende” eigenschappen:
o Snelle reproductie
o Mutaties mogelijk
 “niet – levende” eigenschappen
o Acellulair
o Geen eigen metabolisme
o DNA of RNA maar niet allebei
 Opgebouwd uit:
o Genoom (dubbele of enkele DNA-streng, dubbele of enkele RNA-streng)
o Eiwitmantel
o Soms “envelope” (stuk plasmamembraan van de gastheercel)

Viroïden: kleine stukken infectieus RNA in plantencellen

Prionen: infectieuze eiwitten bij verschillende diersoorten

Verschillende organisatieniveaus:

 Moleculair en cellulair
 Weefsels en organen
o Morfologie: vorm
o Fysiologie: functie
 Individuen en populaties
 Het dier en zijn omgeving
o Biotische factoren: andere populatiegenoten, voedselbronnen, concurenten, …
o Abiotische factoren: niet-levende natuur, bodemtype, klimaat, …
o Habitait = de omgeving waarin het dier normaal leeft
o Biotopen = plaatsen met gelijkaardige biotische en abiotische factoren
o Gemeenschap = verschillende dieren die in een gebied samenleven
o Ecosysteem = geheel van de gemeenschap en de omgeving
o Ecologie = studie van interacties binnen een ecosysteem


Hoofdstuk 2: de dierlijke cel
 Cytologie = de studie van de cel en de processen die er in plaatsvinden.
 Bouwsteen van alle dieren
 Zeer grote aantallen in volwassen dieren
 Veel verschillende vormen, maar altijd hetzelfde basisbouwplan
 Zeer complexe opbouw:
o Plasmamembraan (staat rechtstreeks in contact met de buitenwereld)
o Protoplasma
- Nucleus (kern)
- Cytoplasma

Plasmamembraan:

 Grensvlak tussen in- en uitwendig milieu van de cel
 Stoffen moeten doorheen het membraan kunnen
o Controle nodig
o Semipermeabele membraan
 Transport
o Passief transport: moleculen en ionen die klein genoeg zijn diffunderen door het membraan
zonder dat het protoplasma daarvoor energie moet leveren.



3

, o Actief transport: moleculen en ionen die groot zijn worden door middel van ionenpompen door
het membraan geleid. Dit vereist energie.
o Vervoer van zeer grote opgeloste of onopgeloste moleculen gebeurt door endocytosis (transport
doorheen membraan doordat die zich naar binnen plooit en een vacuole vormt) of omgekeerd,
exocytosis.
o Membraanreceptoren: chemisch signaal herkennen + reactie op gang brengen

Ribosoom = submicroscopisch organel opgebouwd uit RNA. Ze liggen in het endoplasmatisch reticulum en de
proteïnen worden hierop geassembleerd.

Mitochondria = meestal draad of korrelvormig. In dit organel vindt de aërobe respiratie plaats.

Kern:

 Afgelijnd door de nucleusmembraan van het cytoplasma
 Meestal slechts één kern in de cel
 Plaats afhankelijk van de celdifferentiatie
 Dubbelwandig kernmembraan met poriën (selectief transport mogelijk)
 Nucleolus
o 1 of meer
o Veel RNA
o Aanmaak van ribosomen

Chromosomen:
 Meestal één lange dunne chromatidendraad (DNA)
 Duplicatie tijdens celdeling:
o 2 identieke zusterchromatiden (gedupliceerde chromatidendraden)
o Blijft aaneen hangen in het midden (centromeer)
o Draad trekt sterk samen zodat het chromosoom korter en dikker wordt (uiteindelijk chromosoom
= telomeer)
 2N is zeer variabel van soort tot soort

Cytoskelet = geheel van microtubuli en microfilamenten. Deze zorgen voor de beweging van de cel.

Centriool = kleine cilinder die een rol speelt bij de vorming en werking van tubulaire structuren.

Cilia en flagella = draadvormige organellen die zorgen voor de beweging van vloeistoffen rond de cel of van
de cel in een vloeibaar midden.

Erfelijke informatie: komt tot uiting via proteïnen

 Essentieel voor het leven (50% van de levende materie)
 Cruciale rol in allerlei processen:
o Bio-katalysatorische functie (enzymen)
o Transport en opslag van materialen
o Immunologische afweer (antilichamen)
o Structurele organisatie (bouw van de cel)
o Reguleren en cellulaire activiteit (repressoren, hormonen, …)
 Opgebouwd uit een groot aantal aminozuren
o Slechts 20 natuurlijk voorkomende aminozuren
o Oneindig veel aminozuursequenties, en dus eiwitten mogelijk
 Alle informatie voor aanmaak van eiwitten is opgeslagen in het DNA (desoxyribonucleïnezuur)
 Informatie wordt overgedragen en uitgevoerd door het RNA (ribonucleïnezuur)




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stressystudent. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $12.61. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75759 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$12.61  1x  sold
  • (0)
  Add to cart