Deze samenvatting bevat alle meest belangrijke zaken voor het examen.
Ik heb mijn andere samenvatting geleerd en dit document gebruikt als herhaling voor het examen. Ik heb een 16/20 gehaald.
Korte samenvatting Medische
Criminalistiek
Module 1: basisbegrippen en Bayesiaanse
statistiek
Definities
Forensische wetenschappen = alle wetenschappen die aangewend worden
om de waarheid te achterhalen en worden gebruikt voor het behalen van
gerechtelijke doeleinden.
- Criminalistiek = het natuurwetenschappelijk deel van de forensische
wetenschappen die sporen, gevonden in gerechtelijk onderzoek, zal
onderzoeken en die nuttig zijn om een misdrijf op te lossen.
Crime Scene Officer => de persoon die ter plaatse gaat, gaat de relevante
sporen herkennen en zal terugredeneren dmv deze sporen.
Geschiedenis
- ERASISTRATUS: eerste leugendetectortest
- HIS DUAN YU: onderscheid verschillende soorten dood + gebruik
insecten bij moordzaken.
- MATHIEU ORFILA: vader toxicologie. Eerste die autopsiemateriaal en
toxicologisch bewijs inzet in gerechtelijke zaken. Marsh test ->
opsporen arseen.
- ALPHONSE BERTILLON: antropometrie => personen kunnen
onderscheiden worden door hun afmeting van het lichaam en vorm.
Toepassing Dreyfus-affaire:
o DREYFUS werd vals beschuldigd van spionage door valse
documenten. Door handschriftanalyse is zijn onschuld
bewezen.
- KARL LANDSTEINER: ontdekking bloedgroepen -> resusfactor = eiwit
in RBC dat de bloedgroep bepaalt.
- LOCARD: Locard-principe = bij personen die in contact komen zal er
altijd een uitwisseling van sporen zijn.
- WATSON en CRICK: ontdekking dubbele helix structuur DNA.
Criminalistiek als wetenschap
Wetenschap: observeren + vraagstellen; hypothese; experiment; data
verzamelen en analyseren; besluit.
6 criteria opdat iets wetenschap is (VS) -> in België 12:
Consistent, voorspelbaar, testbaar, natuurlijk, voorlopig en
observeerbaar.
Deze 6 criteria = CONPTT.
Onafhankelijk variabele zal men manipuleren en men gaat kijken wat er
gebeurt met de afhankelijke variabele.
1
,Criminalistische processen
= concepten gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden.
KIRK: klassieke principes forensische wetenschappen:
De onderzoeker: wat bewijsmateriaal? Hoe prevaleren en bewaren?
Hoe informatie uithalen? Hoe informatie interpreteren?
Sporenonderzoek moet steeds door opgeleide personen gebeuren.
Meeste fouten door inadequate collectie bewijs.
Sporen zijn uniek -> uniciteit => variabiliteit komt voor in de natuur. Alle
objecten zijn uniek, zelfs als we ze niet kunnen onderscheiden. Bv
vingerafdrukken zijn identisch maar niet identiek.
Crime detection => eerste beschrijving correcte procedure en werkwijze
op CS.
Scientific Investigation and Physical evidence -> LELAND JONES:
Verzamelen relevant bewijsmateriaal, correct labelen, chain of
custody en vermijden contaminatie.
INMAN en RUDIN -> 6e concept: materie moet uiteenvallen vooraleer het
overdraagbaar is. Een materie valt vaak uiteen in kleinere componenten
die eigen karakteristieken hebben maar die deel uit maken van een
grotere materie.
Sommige karakteristieken van kleinere componenten =
oorspronkelijk object => individualisatie.
Sommige karakteristieken van kleinere componenten =
oorspronkelijk object EN aan objecten van dezelfde makelij =>
classificatie.
Sommige karakteristieken van het oorspronkelijk voorwerp gaan
verloren of veranderen door het uiteenvallen in kleinere
componenten => vervallen bewijs.
Stappen criminalistisch proces:
1) Transfer -> locard-principe => direct of indirect.
De hoeveelheid materiaal afhankelijk van: druk tijdens contact, grote
contactopp, het aantal contacten en de fysische toestand van het
materiaal.
De persistentie van het spoor afhankelijk van: de tijd tussen transfer en
collectie, het soort materiaal, locatie + activiteit errond en
omgevingsfactoren.
Niet-gewenste transfers of contaminatie ook altijd mogelijk -> vermijden
door adequate beschermkledij, volgen kwaliteitsprotocollen en chain of
custody.
2) Identificatie
2
,Achterhalen van de samenstelling van het spoor. De fysische en
chemische eigenschappen van een voorwerp achterhalen om ze onder te
kunnen brengen in een categorie.
3) Classificatie
Onderbrengen van het spoor in een klasse. Kijken tot welke groep het
spoor behoort.
4) Individualisatie
Achterhalen van welk uniek voorwerp het spoor afkomstig is. Het
onderbrengen van het spoor aan één bepaald object of persoon. Zoeken
naar overeenkomsten die niet door toeval zijn bepaald.
- Klasse karakteristieken -> de KMn die een groep onderscheid van
een andere groep.
- Individuele karakteristieken -> uitzonderlijke KMn die uniek zijn aan
een object.
Traditionele identificatie:
Vergelijken spoor met referentiemateriaal => zoeken naar
overeenkomsten en verschillen. Bepalen of de verschillende
verklaard kunnen worden en kijken of de overeenkomsten voldoende
zijn om over te gaan tot individualisatie.
Numerieke identiteit = één en hetzelfde voorwerp met als doel
individualisatie.
Kwalitatieve identiteit = klasse van objecten met vergelijkbare en
soortgelijke eigenschappen met als doel classificatie.
5) Associatie -> link maken tussen spoor en bron.
Probabiliteit van bewijs => waarschijnlijkheid dat er contact was tussen
bron en target in vergelijking met de waarschijnlijkheid dat er contact was
met een bron en een ander target die niets met het misdrijf te maken
heeft.
Andere hypotheses worden vergeleken en uitgesloten.
6) Reconstructie => de gebeurtenis reconstrueren en verklaren.
7) Interpretatie -> altijd deels subjectief. Afhankelijk van de ervaring
van de onderzoeker, actuele en wetenschappelijk kennis en
objectieve gegevens.
Een onderzoek is nooit volledig objectief, er zullen altijd subjectieve
vermoedens zijn.
Methoden om tot een besluit te komen:
- Empirisch -> aantal overeenkomsten nagaan.
- Holistisch -> geheel bekijken, sommige overeenkomsten wegen
zwaarder door dan andere.
3
, Kwaliteitsvereisten onderzoeksmethoden
- Frey Standaard (1923) -> alleen wetenschappelijk bewijs gebruiken
dat afkomstig is van methodes en theorieën die door de meeste
wetenschappers algemeen aanvaard zijn.
- Daubert-standaard (1993): de methode is algemeen aanvaard,
onderworpen aan peer review, reproduceerbaar en de foutenmarge
is gekend.
- Schoenmakersarrest (1998): je bent goed obv prestaties, onderzoek,
methoden en betrouwbaarheid, niet puur omdat je het beroep doet.
- ISO-normering = internationale organisatie voor standaardisatie.
Opsomming internationale kwaliteitsnormen door accreditering en
guidelines.
Formulering:
Kwalitatief => geen match = “met zekerheid uitgesloten”; volledige
match = “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”.
Kwantitatief => opsommen frequentie.
Inductief => obv waarneming een onderzoeksvraag formuleren en
theorie ontwikkelen. Jan heeft een toga en Jan is een prof, dus alle
proffen hebben toga’s.
o Obv iets specifiek naar een algemene regel gaan. Meer kans
op fouten.
o Het is logisch correct, maar probabilistisch.
Deductief => obv theorie, stellingen in de praktijk nagaan en zoeken
naar confirmatie. Alle proffen hebben een toga, Jan is een prof dus
zal ook een toga hebben. Het is logisch correct en onvermijdelijk.
Criminalistiek is terugredeneren
Van de sporen teruggaan naar de mogelijke oorzaak.
Vermijden tunnelvisie, in vakgebied blijven en relationeel en
optimaal redeneren.
KMn hypothese: relevant, in paren (Ho en Ha), positief geformuleerd, meer
dan 1, wederzijds uitsluiten, niet uitputtend.
Theorema van Bayes
= waarschijnlijkheidsstatistiek => kans berekenen.
Odds = kans wel voordoet/ kans niet voordoet.
Posterior odds = prior odds x bewijskracht.
Bewijskracht = kans dat test pos is als de persoon positief is/ kans dat de
test pos is als de persoon negatief is.
Bv kans pos test is 90% bij mensen die positief zijn en 2,5% bij mensen die
negatief zijn. De bewijskracht = 90/2,5 = 36.
Proir odds in België = 0,01
Posterior odds = 0,01 x 36 = 0,36
Dit betekent dat na een positieve uitslag, de kans dat iemand geïnfecteerd
is, is 0,36 voor elke 100 mensen die getest zijn.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lisa112. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.