100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting TENTAMEN 2 Inleiding Planologie $7.59   Add to cart

Summary

Samenvatting TENTAMEN 2 Inleiding Planologie

1 review
 71 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van hoofdstuk 6 tot en met 11 van het boek Inleiding Planologie van Tejo Spit en Paul Zoete aantekeningen van alle hoorcolleges als voorbereiding op het tweede tentamen.

Preview 4 out of 40  pages

  • No
  • H6 h7 h8 h9 h10 h11 hoorcolleges
  • September 4, 2019
  • 40
  • 2018/2019
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: Janicehogeboom • 5 year ago

Translated by Google

Super nice summary! All important things are definitely in it and not too long-winded.

reply-writer-avatar

By: julieheijnen • 5 year ago

Translated by Google

Good to hear! Good luck with learning:)

avatar-seller
Hoofdstuk 6 hoorcollege 8-10
Na WOII (1940-1945): pgoing om afstand te nemen van centralistische systeem dat tijdens de oorlog door de
Duitse bezetter was ingevoerd  zuiver decentraal systeem, waarvan de basis van de ruimtelijke planning
werd gelegd in het bestemmingsplan (dus gemeente). Provincies en rijksoverheid alleen mogelijkheid om in te
grijpen.
Werkelijke reactie hierop:
- Ingrepen door provincie en rijksoverheid niet/nauwelijks toegepast
- Meer juridisch gereguleerd en regelgeving kreeg de overhand  juridisering van de ruimtelijke
planning: handelingsvrijheid van gemeenten nam af en centrale gezag nam toe.

Betekenis (ruimtelijk) planningstelsel:
1. Zuiver decentraal systeem (om ruimtelijke transformatie te begeleiden)
2. Definitie: het ruimtelijke planningstelsel is een bestuursstructuur voor georganiseerde ruimtelijke
besluitvorming over meer bestuurslagen, bestaande uit organen, bevoegdheden, instrumenten en
procedures”
3. Kenmerk: procedurele wetgeving  zie H3. Het kan niet anders dan procedureel zijn, want het object
is altijd uniek. Je kunt geen algemene regelgeving geven, want alle plekken/objecten zijn verschillend.
Je kunt alleen aangeven hoe je iets gaat regelgeven, niet wat.
Zo is het logisch dat als je kijkt naar heb object, dat alle regelgeving binnen planologie procedureel is.
4. Sommige ruimtelijke projecten onttrekken zich aan het planningstelsel  trekken zich hier niks van
aan. Wat voor projecten? Sommige projecten zijn zo belangrijk dat alle wet en regelgeving daarvoor
gewoon wordt genegeerd. Wetten door nationale regering (parlement) gemaakt, vaak projecten van
nationaal belang die het kunnen negeren. Zoals de Hoogsnelheidslijn, Schiphol, vluchtelingenopvang
5. (Bestuurs)cultuur wezenlijk van betekenis als het gaat om planningstelsel. Het kleurt het
planningstelsel en de manier waarop het werkt.
6. Centrale sturing wordt zo benadrukt  sommige uitgangspunten zijn eigen aan opvattingen over RO
en de manier waarop ruimtelijk beleid dient te worden gevoerd (belang dat wordt gehecht aan
ruimtelijke samenhang en de rol van plannen om deze samenhang te bewerkstellingen)
7. Vloeien ook uitgangspunten voort uit decentrale karakter van binnenlands bestuur en beginselen van
democratische rechtsstaat  benadrukken belang van lokale sturen (centrale rol van lokale
bestemmingsplan)
8. In essentie: open, op procedures gericht systeem, waarvan de inhoud (en dus waarde) wordt bepaald
door degene die ermee werken.

Beginselen planningstelsel:
1. Autonomie: gemeenten zijn vrij om eigen regels te stellen  heel belangrijk uitgangspunt. Alle
gemeenten in principe vrij om eigen ruimtelijke inrichting te bepalen, echter zit er een begrenzing aan
 voor zoverre het past binnen de kaders van het beleid van de hogere overheden (provincies en rijk).
Beleid provincies en rijk moeten inhoudelijk indicatief zijn, omdat ze ruimte moeten verschaffen om
variatie aan oplossingen aan te bieden voor gemeenten.
2. Medebewind: is de plicht van lagere overheden om medewerking te geven aan de uitvoering van
regelingen en wetten van hogere overheden
3. Subsidiariteit: hogere overheden moeten in principe niet iets doen wat lagere overheden ook kunnen
4. Gelijkwaardigheid: overheden kunnen hetzelfde doen

De beginselen leiden tot:
- Decentrale sturing, tenzij er iets heel bijzonders aan de hand is. Hoort bij het subsidiariteitsbeginsel.
- ‘Goede’ ruimtelijke ordening. Daarvoor moet je keuzes maken. Bij die keuzes kwaliteitsvraagstuk
altijd aan de orde. Goede RO leidt tot een depart of kwaliteit. Geprobeerd deze discussie (over
kwaliteit) te objectiveren/ structuren/ normeren in NL: door de kengetallen. Gebruikswaarde 
(verwijst naar) functionaliteit. Belevingswaarden  subjectiviteit van ruimtelijke kwaliteit.
Toekomstwaarde  rendement op investering. Doorlopend heel systematisch werken aan goede RO.
Procedures horen daarbij, want besluitvorming over RO in goede banen leiden  procedures dragen
bij aan hoe? Planning over wat?

- Procedures (het hoe?) en plannen (het wat?) om dit te bereiken.....

, - Eerste 2 punten beetje achtergrond

RO: toenemende dynamiek en complexiteit (structurele trend). Door toenemende mobiliteit burgers en
bedrijven zijn afhankelijkheden tussen afzonderlijke overheden gegroeid.

Poging om uitvoerings- en ontwikkelingsgerichtheid van nationale ruimtelijk beleid vergroten (door
Rijksplanologische Dienst): in kader van Vinex diagonale planvorming gestimuleerd  3 overheidsniveau (Rijk,
provincie, gemeente) werken samen met (markt)partijen aan 1 of meer concrete projecten.

Functies van het planningstelsel:
(Vooral gericht op rechtszekerheid, bescherming en controle)
Vormgeving van het planningstelsel bepaald door organisaties die er deel van uitmaken en door de spelregels voor het
verkeer tussen die organisaties.
1. Integrale planologische afweging: besluitvorming gebaseerd op een afweging van maatschappelijke
aanspraken op ruimtegebruik alsmede op de uitkomsten van een planologische analyse van het
optimale ruimtegebruik
2. ‘Evenwichtige’ taakverdeling tussen overheidsniveaus: verdeling is zo dat de planologische afweging
op elk schaalniveau tot zijn recht kan komen in een uiteindelijke bindende beslissing zonder dat 1
niveau domineert
3. Verticale coördinatie (tussen): het overheidsniveaus dat het ruimtelijke schaalniveau
vertegenwoordigt waarop de meest ingrijpende planologische afwegingen moeten worden gemaakt,
geeft in de besluitvorming de doorslag (meestal de gemeente).
4. Horizontalen coördinatie (binnen):  sector-facetmodel (binnen een overheidslaag, tussen sectoren
en eventueel andere actoren). Of tussen gemeenten/ provincies/ landen. De relatie met andere
beleidsterreinen op hetzelfde overheidsniveau isop gelijkwaardigheid en consensus gebaseerd.
5. Systematische (beleids)voorbereiding  academische taak. Werkterrein planologie. Zowel
inhoudelijk (bezighouden met analyse van probleem + bijbehorende oplossing) als procedureel
(procedures op goede manier laten verlopen). Planologische afwegingen dienen gebaseerd te zijn op
bestaande ruimtelijke inrichting, toekomstige ontwikkelingen en inzicht in effecten van alternatieve
ruimtelijke keuzes en bestemmingen.
6. Democratische (beleids) voorbereiding: planologische afwegingen en keuzes hebben een zo breed
mogelijke draagvlak, bij voorkeur als gevolg van een actieve participatie van alle betrokkenen in de
beleidsvoorbereiding. (Doelstellend karakter).
7. Maatschappelijke mobilisatie: plannen die de uitkomsten van planologische afwegingen bevatten en
die aansluiten bij de maatschappelijke behoeften en dynamiek, hebben een zelfrealiserend vermogen,
doordat zij actoren perspectief en houvast bieden voor ruimtelijk relevante keuzes. (Doelstellend
karakter).
8. Rechtsbescherming: planvoorbereiding en –uitvoering geschieden onder condities van adequate
rechtsbescherming (met zowel mogelijkheid van bezwaar als van beroep), vooral indien plannen
inbreuk make nop burgerlijke rechten. (operationeel, taakstellend karakter)
9. Efficiency (effectiviteit): voor beleidsbeslissingen wordt zoveel tijd gereserveerd als nodig is voor een
systematische en democratische beleidsvoorbereiding, alsmede een adequate planologische afweging
10. Primaat van het plan: planologische en ruimtelijke relevante beleidsmaatregelen moeten gebaseerd
zijn op een ruimtelijk plan. Deze laatste functie heeft ons inziens een geringere betekenis, omdat wij
ervan uitgaan dat een ruimtelijk plan (wel of niet wettelijk) maar 1 van de middelen is om de
genoemde functies van het stelsel gestalte te geven. Andere middelen zijn convenanten,
onderzoeksrapporten, niet-wettelijke organen en procedures. Zij kunnen net als een ruimtelijk plan
uitingsvormen zijn van de functies van het planningstelsel. Dit relativeert de waarde van het ruimtelijk
plan. (operationeel, taakstellend karakter)

 te complex, waardoor dit samenspel van functies resulteert in spanningsvelden:
1. Flexibiliteit vs rechtszekerheid
Flexibiliteit: belangrijk want behoefte aanpassen plannen
Rechtszekerheid: belangrijk want grondslag voor zakelijke rechten van belanghebbenden
2. Eigendomsrecht vs overheidsregulering
Gaat over in hoeverre een overheid inbreuk mag maken op eigendomsrechten voor herinrichting van
ruimte. Druk op ruimte neemt toe  acceptatie van (publiekrechtelijke) overheidsregulering neemt

, toe, terwijl de jurisprudentie daar tegelijk een remmende werking op heeft. In jurisprudentie relatief
veel uitspraken waarin (privaatrechtelijke) eigendomsrechten boven (publiekrechtelijke) voorgestane
veranderingen in bestemming en gebruik van onroerend goed prevaleerden.
3. Slagvaardigheid vs inspraak
Meer inspraak  minder slagvaardigheid
4. Centraal vs decentraal
Welke overheidslaag?
5. Facetplanning vs sectorplanning
Ruimtelijke ordening is nooit geworden wat het had moeten worden: facetbeleid, waarbinnen
belangen van alle sectoren zorgvuldig tegen elkaar zouden worden afgewogen.

Leidt tot: reparaties agv onbedoelde externe effecten: flankerend beleid. Want welke verbetering op 1 punt
leidt tot een verslechtering op een ander punt.
Flaneren: erlang/ erom heen moeten/ links om of rechts om.

Compenseren en/of flankerende maatregels nodig om ongewenste neveneffecten tegen te gaan
 naïef, want: ruimtelijk beleid vaak gefragmenteerd + lange termijn.

Wro/Bro = procedurele wet
Inhoudelijke & procedurele wetten (vooral de Kaderwet)  ‘als je een wet maakt, weet je niet precies wat je
doet.’
Pessimist: top-down = onmogelijk
Optimist: maakt systeem flexibeler  realiteitsgehalte verhoogd (hier gaan we vanuit).

Kaderstellend: handelingsvrijheid binnen geformuleerde marges

Coördinatie & doorwerking
Al bestaand:
- Top-down en bottem-up nog steeds in schema
- Reguliere beleid van departementen (sectoraal beleid)
- Horizontale coördinatie

Iets nieuws:
- Diagonale planning: poging rijksoverheid om in facetbeleid meer kracht te geven. Uitvoering van
ruimtelijk beleid.  sleutelprojecten

Van structuurschetsen en structuurschema’s naar structuurvisies. Kijken naar oude nota’s RO: allemaal
structuurschetsen. Dit worden nu structuurvisies. (Volgens de omgevingswet).

Stel – je neemt tijdsfase van 1966 tot de NOVI, dan moet je goed beseffen dat elke nota die na de eerste,
tweede, etc. Dat alle nota’s van kracht bleven totdat het door een nieuwe nota werd aangepast.
Alles in Nota 1, wat niet vermeld wordt in Nota 2, blijft nog geldig. Hier kun je dus beroep op doen. Blijft wel
indicatief beleid, maar wel nog geldig. Veel mensen weten niet eens wat er allemaal in de oude nota’s staat,
maar dat is dus wel belangrijk.

Bij welk overheidsniveau moet zwaartepunt liggen van ruimtelijke regie?

Analyse overheid
1. Hoe en in hoeverre beïnvloedt ze provinciaal en gemeentelijk beleid?  dmv onder andere plannen,
projecten, subsidies, nota’s, studies, attitudes, peen, zweep, preek..
2. In hoeverre effect op ruimtelijke werkelijkheid?

Doorwerking van beleid: niet letterlijk overnemen van beleid in top-down lijn, van rijk naar provincies en
vervolgens naar gemeenten:
- Horizontale doorwerking: invloed van rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening op het
beleid van andere sectoren.
- Verticale doorwerking: bij invloed op het beleid van provincies en gemeenten

, Doorwerking in:
- Strikte zin: rijksoverheid blijft zelf verantwoordelijk voor ingezette beleid. Top-down proces 
beleidseffectiviteit kan worden vastgesteld door effectmeting.
- Beperkte zin:
o Conformiteit: formele doorwerking  letterlijk overnemen van beleid(svoornemens) van
hogere overheden. Redenen: provincie vindt het belangrijk, dus ik schrijf het gewoon over. Ik
schrijf het over, want ik vind het zelf ook belangrijk. En nog veel meer redenen.
o Gebruik: vetaling van de beleidsintentie naar de eigen situatie / meewegen in beleidskeuzen
 doe je er ook iets mee? Je kunt bv beleid letterlijk overnemen van hogere overheden en
handelt er ook echt naar.
o Communicatie: de beleidsboodschap wordt overgedragen aan derden  ‘verkopen’ van
beleid.

3 opties voor overheden bij het overnemen van beleid:
1. In beleidsnota’s en plannen opnemen  doorwerking in meest beperkte zin formele doorwerking en
conformiteit papieren product als resultaat
2. In beleidskeuzes meewegen  doorwerking in ruimere zin  gebruik en conformiteit  handelen van
organisaties als eventuele resultaat
3. In doelbereik te meten  doorwerking in meest ruime zin  conformiteit, gebruik & communicatie 
veranderingen in feitelijke inrichting als resultaat

Eventuele resultaat bij 2, want als het college van B&W in een discussie het rijksbeleid aanhaalt, maar toch om
een bepaalde reden niet meeweegt dan is er toch al sprake van ‘gebruik’.

Doorwerking: meestal 2e optie  proces van planimplementatie.
Doel hiervan: vanuit (onderdelen van) een plan (bv Rijksnota) invloed uitoefenen op verschillende actoren in
beleidsnetwerk, zodat plan mede richting geeft aan de dagelijkse beleidsuitvoering van deze actoren  nooit
bindend beleid, wel indicatief beleid dat stimulerend bedoeld is.

Centrale vraag van doorwerking: mate waarin gemeentelijke context het rijksbeleid als externe impuls
functioneert.
Gemeentelijk systeem reageert op externe en interne, gemeentelijke effecten en kan deze eventueel omzetten
in nieuw beleid dmv filters. Daarbij zijn duidelijke keuzemomenten:

Feedback


Input Output

Omgevingsimpulsen, Gemeentelijk systeem Gemeentelijk beleid
kennis, eisen en steun (aspect 1) (aspect 2)




2 mogelijkheden voor de ontvangst van externe impulsen:
1. Naar de ambtenaren en vervolgens naar het college van Burgemeester en Wethouders  het college
van B&W moet dan erst voor de ideeën worden gewonnen
2. Direct naar het college van B&W  het initiatief ligt bij B&W

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller julieheijnen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.59. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

64438 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.59
  • (1)
  Add to cart