Dit is een samenvatting van het boek en de hoorcolleges van het vak sociale psychologie (Tilburg University). Deze samenvatting is erg uitgebreid en compleet. Ik haalde een 9,0. In het algemeen raad ik je aan om de boeken te lezen, maar als je beslist dat toch niet te doen: lees mijn samenvattingen...
Sociale psychologie: de studie van hoe gedachtes, gevoelens en gedrag van mensen worden beïnvloed
door andere mensen (en de situatie waarin je je bevindt).
Sociale psychologie is interdisciplinair. De manier waarop mensen met elkaar interacteren wordt
beïnvloed door aspecten uit o.a.: biologie, neurochemie, geografie, cultuur, etc.
Theorieën zijn een wetenschappelijke verklaringen die gedane waarnemingen organiseren en koppelen.
Daarnaast doen ze suggesties voor toekomstig onderzoek en hebben ze voorspellende waarde voor
toekomstig gedrag. Een hypothese is de voorspelling van de uitkomst van een theorie.
Twee taken: beschrijven en verklaren. Methodes:
- Descriptieve methodes: naturalistische observatie, case study, archiefstudie, survey,
psychologische tests.
Biases: observer bias, social desirability bias.
- Experimentele methodes: veld, lab.
Afhankelijke/onafhankelijke variabele, interne/externe validiteit, confounds.
Het combineren van methodes compenseert de zwaktes van een specifieke methode en leidt tot meer
betrouwbare uitkomsten.
Ethiek, APA: consent, debriefing (bespreken en evt. bezwaren/problemen oplossen voor vertrek), review
board (wegen mogelijke individueel ongemak tegen potentiële kennis/vooruitgang).
De perspectieven:
1. Sociocultureel: zoekt naar oorzaken van gedrag in invloeden van grotere sociale groepen.
- Focus op sociale normen: een regel of verwachting m.b.t. sociaal wenselijk gedrag.
- Cultuur staat centraal: de overtuigingen, gewoontes en taal gedeeld door mensen die leven
in een specifieke plaats en tijd.
2. Evolutionair: zoekt naar oorzaken voor sociaal gedrag in de fysieke en fysiologische
eigenschappen die voorouders hielpen overleven.
- Natuurlijke selectie: het proces waardoor eigenschappen die helpen overleven/voortplanten
worden doorgegeven aan nageslacht.
- Adaptatie: een karakteristiek die goed is aangepast ten gunste van overleving en reproductie
in een specifieke omgeving.
3. Sociaal leren: zoekt naar oorzaken voor sociaal gedrag in voorgaande leerervaringen als richting
aangevers voor sociaal gedrag.
4. Sociaal cognitief: zoekt naar oorzaken voor sociaal gedrag in mentale processen betrokken bij
aandacht geven aan, interpreteren van en onthouden van sociale ervaringen.
Gecombineerde, geïntegreerde aanpak geeft een volledig beeld.
Bruggen naar andere gebieden binnen psychologie:
Gekoppeld aan behavioral neuroscience ontstaat nu bijvoorbeeld social neuroscience (hoe sociaal
gedrag is gekoppeld aan gebeurtenissen in het brein). Maar ook koppelingen met: positieve
psychologie, gezondheids-, ontwikkelings-, persoonlijkheidspsychologie, A&O en environmental
psychology. Daarnaast relaties met biologie en sociologie (focus op niveau van groep i.t.t. individu).
,Basisprincipes van sociaal gedrag:
1. Sociaal gedrag is doelgericht. Doelen sturen gedrag. Mensen gaan interactie aan om doelen te
halen of drijfveren te bevredigen. Doelen beïnvloeden gedrag op verschillende niveaus:
- Doelen zijn hiërarchisch (bijv. Maslow, of Kenrick et al.: fysiologische behoeftes, jezelf en
dierbaren beschermen, erbij horen, status/eigenwaarde, vinden van een partner, behouden
van een partner, kinderen krijgen -geen tentamenstof-).
- Vijf fundamentele motieven: sociale contacten opbouwen, onszelf en anderen begrijpen,
behalen en behouden van status, onszelf en degenen die we waarderen verdedigen,
aantrekken en behouden van partners.
2. Sociaal gedrag vertegenwoordigd een voortdurende interactie tussen mens en de situatie.
- Lewin: gedrag is een functie van de persoon en de situatie, B=F(P,E).
- Mensen reageren verschillend in dezelfde situatie.
- Mensen kiezen situaties en andersom. Mensen veranderen de situatie (en omgekeerd).
- Verschillende situaties activeren verschillende aspecten van het zelf en verschillende doelen.
Persoon-situatie interactie: noch de persoon, noch de omgeving zijn vaste gegevens. Omdat er
vaak veel gebeurt in een specifieke situatie, hangt je doel sterk af van datgene waar je aandacht
aan besteedt. Afhankelijk van je doel en je (meer vaste) karaktertrekken kun je in een bepaalde
omgeving anders reageren dan anderen.
Mensen kiezen omgevingen/situaties, maar omgevingen selecteren ook mensen.
Milgram: gehoorzaamheid aan een autoriteitsfiguur.
Bystander effect: interpretatie van de situatie, omgeving kan hulpgedrag verminderen.
- Diffusion of responsibility, gedeelde verantwoordelijkheid (anderen voelen zich niet
verantwoordelijk, dus ik hoef dat ook niet te zijn).
- Pluralistic ignorance, gedeelde onwetendheid (anderen weten niet wat te doen, dus ik weet
het ook niet).
Overjustification effect, overjustificatie: onderschatten effect van beloning. De neiging tot het vertonen
van spontaan gedrag wordt minder als je voor het vertonen van dat gedrag beloond wordt. De
intrinsieke motivatie wordt minder.
Correspondence bias, fundamentele attributiefout: onderschatting van de rol van de situatie.
,H2 Persoon - Situatie
Het sociale individu is een dynamische combinatie van motivaties, kennis en gevoelens. Deze
interacteren en veroorzaken sociaal denken en gedrag.
Motivatie: de kracht die mensen beweegt richting gewenste doelen.
Doel: een gewenste uitkomst, dat wat iemand wil bereiken.
Motief: een doel op een hoog niveau/een brede ‘scope’, essentieel voor sociaal overleven.
Bewust en onbewust najagen van doelen.
- Aandacht: het proces waarmee we bewust focussen op wat in onszelf/om ons heen gebeurt.
- Automaticity: het vermogen om een gedraging of cognitief proces zonder bewuste
sturing/aandacht uit te voeren.
- Wilskacht: de kracht die nodig is om niet productieve impulsen te onderdrukken.
o Muraven, Baumeister (2000): wilskracht werkt net als een spier, je kunt het
uitputten en er is sprake van recuperatietijd.
o Experiment met opdracht om géén koekjes te eten voor een inspannende
puzzeltaak. De groep die moest onderdrukken had de minste wilskracht over.
o Glucose aanvullen, leidt tot herstel van wilskracht.
o Niet aan een onderwerp mogen/willen denken, leidt tot meer aan dat onderwerp
denken. Zodra je er weer aan ‘mag’ denken, wordt dat nog erger omdat je dan ook
niet meer onderdrukt. Wegner (1987): niet denken aan ijsberen… Opdracht om niet
te discrimineren leidt tot meer neiging tot discrimineren.
Exemplar: een mentale representatie van een specifieke gebeurtenis of een individu.
Schema: een mentale representatie die de algemene karakteristieken bevat van een specifieke groep
gebeurtenissen of individuen.
Priming: het proces waarmee kennis en doelen worden geactiveerd.
Chronisch toegankelijk: een toestand waarin kennis of doelen makkelijk/snel kunnen worden ‘geprimed’.
- Bijv. als je sterke familiebanden hebt, is informatie m.b.t. familie makkelijk toegankelijk
zodat deze snel ter beschikking is.
Attitude: positieve/negatieve (basale) evaluatie van een persoon, object, idee of gebeurtenis.
Emotie: relatief intense gevoelens gekarakteriseerd door fysieke opwinding en complexe cognities.
Gemoedstoestand/mood: relatief langdurige gevoelens die diffuus zijn en niet ergens op gericht zijn.
Meten en in kaart brengen van emoties:
- Zelfrapportage. Nadeel: niet altijd eerlijke/complete antwoorden.
- Fysiologische metingen: bloeddruk, hartslag, ademhaling, zweetproductie, PET (tomografie),
fMRI (zuurstof/bloedstroom). Nadeel: mensen reageren fysiologisch verschillend op dezelfde
emotie, bovendien worden deze processen ook door andere factoren dan emotie beïnvloed.
, Genetische en culturele basis van gevoelens:
- Mensen uit verschillende culturen uiten hun gevoelens vaak overeenkomstig. Er zijn ook
significante verschillen tussen culturen. Bijv. snelheid waarmee kwaadheid wordt geuit.
- Blinde, dove kinderen kunnen veel gangbare emoties uiten zonder deze geleerd te hebben.
- Mensen die genetisch verschillend zijn ervaren gevoelens ook op een andere manier.
Fysiologische en cognitieve invloeden op gevoelens. Genen stellen ons in staat om gevoelens te ervaren,
culturele en leerprocessen beïnvloeden wat we ervaren.
- Fysiologische toestand: spieren, neurochemische processen, autonome zenuwstelsel
beïnvloeden onze gevoelens. Bijv. de invloed van het al dan niet onderdrukken van een
glimlach op gevoeligheid voor humor.
- Gedachten: vooral de interpretatie/evaluatie van een situatie heeft invloed op gevoelens.
Bijv. niet opnemen van een telefoongesprek van familielid versus een verkoper. Alleen in het
eerste geval ontstaat schuldgevoel door de evaluatie van de situatie.
o Counterfactual thinking. Bijv. de gedachte aan ‘wat had kunnen zijn’. De tweede
prijswinnaar die minder blij is dan de bronzen medaillist.
De basis van onze gevoelens ligt in genen en cultuur, onze meer directe/proximate reacties worden sterk
beïnvloed door onze fysiologische toestand en interpretatie van de omgeving.
Functies van gevoelens:
- Een van de primaire functies van emoties is waarschuwen voor abnormale situaties.
Verschillende situaties leiden tot het oproepen van verschillende emoties.
- Attitudes stellen ons in staat om snelle inschattingen te maken met betrekking tot
benaderen/ontwijken van situaties zonder daar veel over na te denken.
- Gemoedstoestanden nemen gevoelens over van (meer acute) emoties waardoor we
voorbereid blijven om om te gaan met een bepaalde omstandigheden. Bijv. het alert blijven
op negatieve signalen nadat je hebt gehoord dat er een ontslagronde aankomt.
Langere termijn werking:
- Positieve emoties verminderen fysieke stress en stellen mensen in staat om groter, opener
en creatiever te denken. Daardoor kunnen we beter omgaan met crises.
Zelf-concept: een mentale representatie die ons beeld en opvattingen over onszelf bevat.
Dit bevat meerdere ‘zelven’:
- Gekoppeld aan de rollen en relaties die je hebt.
- Gekoppeld aan de toekomst/tijd: wie je idealiter wil zijn. Helpen ons doelen stellen.
- Gekoppeld aan een groep: bijv. een Eindhovenaar.
Zelfrespect (self esteem): attitude ten opzichte van onszelf.
Zelf leren kennen:
- Sociale vergelijking: het proces waarmee mensen zichzelf leren kennen door hun
vaardigheden, attitudes en opvattingen te vergelijken met die van anderen.
- Reflected appraisal proces: het proces waarmee mensen zichzelf leren kennen door te
observeren of zich voor te stellen hoe anderen hen zien.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller FrJr. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.