Cijfer gehaald met deze samenvatting: 7.3 Deze samenvatting is gebaseerd op het handboek. Jurisprudentie, colleges, webcasts en eventuele artikelen zijn erin verwerkt. Voor optimale resultaten naast de opgegeven literatuur houden. Het gebruik van de samenvatting is op eigen risico; ik heb deze same...
1 Algemeen
Een verbintenis is een rechtsverhouding waarmee je verbonden raakt aan een ander. Dit heeft twee
zijdes:
- Actieve zijde: jij bent jegens iemand verplicht iets te doen. Je hebt dan een rechtsplicht
- Passieve zijde: jij hebt een vermogensrecht (art. 3:6 BW) en hebt recht op iets van iemand
anders.
Men raakt aan elkaar verbonden als dat uit de wet voortvloeit (art. 6:1 BW). Dit kan op twee
manieren:
- Contractenrecht: doordat je zelf een verbintenis aan gaat, dus een overeenkomst of contract
beginnen. Een schending van deze verbintenis creëert een tekortkoming
- Aansprakelijkheidsrecht: voor bepaald handelen of een situatie, zoals onrechtmatige daad.
Hoe maak je een casusvraag?
Let op de volgende punten:2
- Partijverhoudingen: welke partijen zijn betrokken en hoe verhouden zij zich tot elkaar?
- Kwalificatie: op welk deelgebied van het recht speelt de vraag zich af? Wat is de
rechtsvraag?
- Wettelijke bepalingen: welke wettelijke bepalingen zijn relevant? Wat zijn de eisen die deze
bepalingen stellen?
- Rechtspraak: welke rechtspraak is relevant?
- Feiten: pas de bepalingen toe op de relevante feiten van de casus. Welke feiten kan ik
gebruiken om te onderbouwen dat aan de voorwaarde is voldaan?
- Beantwoord: beantwoord de gestelde vraag
Je kunt je antwoord op deze manier structureren:
- Facts: haal de juridisch relevante feiten uit de casus. Koppel de vraag met de feiten en haal
zaken zoals de schadeposten eruit.
- Issue: kwalificeer welk onderwerp centraal staat. Schrijf de rechtsvraag op die uit de feiten
naar voren komt.
- Rule: schets het juridisch kader. Haal hierbij de wet en de rechtspraak bij en noem alle
vereisten.
- Analysis: pas het juridisch kader toe op de feiten. Ga na of er aan de maatstaf is voldaan
- Conclusion: ja of nee. Check altijd of u hiermee daadwerkelijk antwoord geeft op de gestelde
vraag.
1
,2 Contractenrecht; Totstandkoming
2.2 Het tot stand komen van rechtshandelingen
Een rechtshandeling is een handeling met een beoogd rechtsgevolg. Dit ontstaat door een
wilsverklaring (art. 3:33 BW). Dit maakt dat de individu een grote vrijheid heeft als het gaat om
rechtshandelingen. Echter wordt de positie van een andere partij die deze verklaring aanhoort, ook
beschermd. Als men gerechtvaardigd kon vertrouwen op de verklaring van een andere partij, kan er
als er geen wilsverklaring is nog steeds een rechtshandeling ontstaan (art. 3:35 BW). Deze
combinatie van wilsverklaringen en vertrouwen heet de wilsvertrouwensleer.
Als de wil en verklaring niet overeenkomen, dan komt dus op basis van art. 3:33 BW geen
rechtshandeling tot stand, tenzij dit gerechtvaardigd kan worden met art. 3:35 BW.
We kunnen spreken van gerechtvaardigd vertrouwen als er aan de volgende eisen worden voldaan:
- Toedoen: een verklaring of gedraging van de persoon waaraan de wederpartij het vertrouwen
heeft afgeleid.
- Subjectief criterium: de wederpartij vatte deze verklaring of gedraging op als een tot hem
gerichte verklaring van een bepaalde strekking
- Objectiverend element: de opvatting van de wederpartij kwam overeen met de zin die hij in
de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de verklaring of gedraging van de persoon
mocht toerekenen. Iemand moet in goede trouw hebben kunnen vertrouwd op wat er gezegd
is. Ze kenden het wilsdefect niet en hadden dit ook niet hoeven te kennen. Hier komt dus een
bepaalde onderzoeksplicht bij (art. 3:11 BW). Was de wilsverklaring onverwacht, waar is
deze geopenbaard en wat zijn de vaardigheden van de verklarende. Het nadeel wordt ook
gebruikt; als een bepaalde interpretatie van een verklaring aanzienlijk nadeel oplevert voor
een verklarende, wordt er al minder snel aangenomen dat deze interpretatie gerechtvaardigd
is.
Stappenplan (b1):
1. Art. 3:32 BW: Is iemand handelingsonbekwaam? Zo ja, kunnen ze geen rechtshandelingen
doen en is het vernietigbaar
2. Art. 3:33 BW: primaire grondslag
a. Wil
b. Verklaring
3. Art. 3:34 BW: als de wil en verklaring vermoedelijk door een geestelijke stoornis niet
overeenkomen
a. Bestaan geestelijke stoornis
b. Op het moment van de verklaring
c. Verband tussen stoornis en verklaring (nadeel)
4. Art. 3:35 BW: dit kan de tegenpartij als wederargument gebruiken tegen art. 3:34 BW.
a. Verklaring of gedraging van A
b. B heeft erop vertrouwd
c. B mocht dit ook redelijkerwijs doen
Onder dit artikel vallen ook casussen die een misverstand bevatten. In het arrest Bunde/Erckens zei de
Hoge Raad dat in dit soort gevallen er moet worden gekeken naar de drie bovenstaande eisen van
beide perspectieven. Er moet worden gekeken wat beide partijen over & weer hebben verklaard en
wat zij daar redelijk vanuit hebben kunnen afleiden.
Er zijn dan vier criteria waarmee uiteindelijk tot een beslissing gekomen kan worden over wie
rechtvaardig heeft vertrouwd, dus een uitwerking van het objectief criterium:
- Welke betekenis lag voor de hand?
- Mocht technische betekenis bekend worden verondersteld?
- Hadden partijen deskundige bijstand?
2
, - Welke uitleg strookt met het beoogde resultaat? Men moet kijken naar of een interpretatie
van een partij zou leiden tot een uitkomst die minder goed aansluit bij datgene wat partijen
juist door middel van de overeenkomst wensen te bereiken.
De vorm van een wilsverklaring maakt, met een aantal uitzonderingen, niet uit (art. 3:37 lid 1 BW).
Het kan dus ook stilzwijgend plaatsvinden met een knikje van het hoofd. Als een bepaald middel de
inhoud onjuist overbrengt, het risico van verminking, is dit de schuld van de afzender, tenzij het de
ontvangers idee was (art. 3:37 lid 4 BW).
Een verklaring krijgt zijn werking volgens de genuanceerde ontvangsttheorie. Dit is als de
wederpartij het heeft ontvangen, tenzij het niet ontvangen van de verklaring de schuld van de
wederpartij is (art. 3:37 lid 3 BW). Er wordt dan, in het geval van overeenkomsten, gekeken naar het
tijdstip waarop de wederpartij het zonder storende omstandigheid had kunnen ontvangen (art. 6:224
BW).
Herroepen en intrekken zijn verschillende dingen. Intrekken kan bij alle rechtshandelingen, maar kan
alleen worden ingetrokken als dit eerder of gelijktijdig met de verklaring wordt gedaan (art. 3:37 lid
5 BW). Hierbij wordt er dus voor gezorgd dat er geen geldige rechtshandeling ontstaat.
Het is mogelijk om een rechtshandeling onder een tijdsbepaling of een voorwaarde te verrichten.
Met een tijdsbepaling weten we zeker dat de activerende gebeurtenis zal plaatsvinden, alleen niet
wanneer, zoals overlijden. Bij een voorwaarde weten we niet zeker of de activerende gebeurtenis
überhaupt zal plaatsvinden. Dit kan beide opschortend of ontbindend zijn. Opschortend houdt in dat
de rechtshandeling pas ingaat na de tijdsbepaling of voorwaarde, terwijl bij ontbindend het dan juist
ophoudt. Dit kan alleen als het niet uit de wet of rechtshandeling voortvloeit dat er geen tijdsbepaling
of voorwaarde mogelijk is (art. 3:38 lid 1 BW). Er is geen sprake van terugwerkende kracht hier (art.
3:38 lid 2 BW).
2.3 Het tot stand komen van overeenkomsten
Een overeenkomst bestaat uit twee eenzijdige rechtshandelingen die beiden een wilsverklaring nodig
hebben, en samen een meerzijdige rechtshandeling vormen. Er is een overeenkomst als er sprake is
van een aanbod en een aanvaarding van dit aanbod (art. 6:217 BW). Onderhandelingen die
hiervoor plaatsvinden heet de precontractuele fase. Een specifiek aanbod en aanvaarding is vaak
lastig aan te wijzen. Dit komt voornamelijk doordat ze vormvrij zijn, en soms alleen in handelen en
nalaten blijken. Bij de totstandkoming van een overeenkomst wordt dus ook de Haviltex-norm
gebruikt.
Een aanbod moet alle essentiële details en informatie bevatten. Een aanbod moet bepaalbaar zijn wil
er een overeenkomst uitvloeien (art. 6:227 BW). Is dit niet het geval, wordt het gezien als een
uitnodiging tot het doen van een aanbod. Hier zijn geen rechtsgevolgen aan verbonden. Een aanbod
kan ook een openbaar aanbod zijn, die naar het publiek is gericht in plaats van naar een individu.
Een advertentie met enkel een prijs bevat echter vaak niet genoeg informatie, dus een aanvaarding
ervan betekent niet dat er een overeenkomst is. Dit blijkt uit het Hofland/Hennis-arrest.
Een aanbod is een eenzijdige rechtshandeling, maar een verandering ervan loopt volgens de regels van
een meerzijdige rechtshandeling (art. 6:218 BW). Na de aanvaarding kan het aanbod niet worden
veranderd of teruggetrokken. Voor de aanvaarding kan het aanbod zijn kracht verliezen in de
volgende gevallen:
- Herroeping door de aanbieder (art. 6:219 lid 1 BW): herroeping kan niet wanneer het
aanbod al is aanvaard (lid 2), of het onherroepelijk is. Voor aanvaarding moet je in dit geval
niet kijken naar de genuanceerde ontvangsttheorie maar naar het moment van verzending van
de aanvaarding. Voor de werking van herroeping kijken we wel naar de ontvangsttheorie.
Er zijn dus soorten van het aanbod wat invloed heeft op de herroeping:
- Onherroepelijk aanbod (aanbod met versterkte werking)
Een aanbod kan onherroepelijk zijn als dit voortvloeit uit het aanbod zelf (art. 6:219
lid 1 BW) of een overeenkomst of gewoonte (art. 6:217 lid 2 BW). Het is ook
3
, onherroepelijk als er een bepaalde termijn is vastgesteld waarin iemand mag
nadenken over zijn aanvaarding.
- Vrijblijvend aanbod (aanbod met verzwakte werking)
Bij een vrijblijvend aanbod is er een ruime herroepingsmogelijkheid en kan het
aanbod ook na de aanvaarding worden herroepen (art. 6:219 lid 2 BW). Dit moet in
het aanbod benoemd worden.
- Uitloving
Bij uitloving wordt er een prijs of beloning aangeboden bij het winnen van een
wedstrijd of doen van een prestatie (art. 6:220 BW). Hiervoor gelden dezelfde regels
als een onherroepelijk aanbod als er een termijn wordt ingesteld. Het verschil is dat
het om gewichtige redenen toch herroepen mag worden.
Let op: herroepen is niet hetzelfde als intrekken!
- Tijdverloop (art. 6:221 lid 1 BW): bij een mondeling aanbod moet het onmiddellijk worden
aanvaard, en bij een schriftelijk aanbod moet het binnen een redelijk termijn wat nodig is om
het aanbod te lezen en te begrijpen worden aanvaard. Als er een termijn wordt ingesteld,
vervalt het aanbod bij het verstrijken van de termijn.
- Het aanbod wordt door de wederpartij verworpen (art. 6:221 lid 2 BW) hier valt ook
onder als de aanvaarding ander is als het aanbod (art. 6:225 lid 1 BW), aangezien hier nu een
nieuw aanbod is gevormd.
Een aanbod vervalt niet door het overlijden of het worden van handelingsonbekwaam van de
aanbieder (art. 6:222 BW)
Een aanvaarding is ook een eenzijdige gerichte rechtshandeling, die ook wordt gekenmerkt door de
wil. Bij een aanvaarding komt de overeenkomst tot stand, zodra de aanvaarding de aanbieder heeft
bereikt. Dit werkt op dezelfde manier als bij een aanbod, met de genuanceerde ontvangsttheorie (art.
3:37 lid 3 BW)
De aanvaarding kent een aantal kenmerken:
- Vormvrij: het kan in iedere vorm geschieden (art. 3:37 lid 1 BW)
- Gericht: de aanvaarding moet gericht zijn naar de persoon die het aanbod deed
- De aanvaarding moet inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen (art. 6:225 lid 1
BW): een aanvaarding die afwijkt geldt als een nieuw aanbod. Een overeenstemming wordt
bepaald door de wilsvertrouwensleer. Dit geldt echter niet als het alleen afwijkt op
ondergeschikte details (art. 6:225 lid 2 BW), tenzij de aanbieder hier echt bezwaar tegen
heeft.
- De aanvaarding moet hebben plaatsgevonden op een moment dat het aanbod nog van
kracht was: een aanbieder kan een te late aanvaarding wel laten gelden als hij dit wil (art.
6:223 lid 1 BW). Dit kan ook als de aanbieder hoort te begrijpen dat het voor de wederpartij
onduidelijk was dat de aanvaarding te laat was als hij dit niet heeft medegedeeld (art. 6:223
lid 2 BW). Ook als de aanvaarding de aanbieder niet tijdig bereikt door de schuld van de
aanbieder kan de overeenkomst nog steeds tot stand komen, door de nuance van de
ontvangsttheorie (art. 6:224 BW)
De schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht om zich overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid
naar elkaar te gedragen (art. 6:2 BW). Deze wet geldt echter nog niet voor de precontractuele fase.
Dit roept de vraag op over wat de situatie dan is.
De precontractuele fase is voor verschillende redenen relevant:
- Dwaling: als er door precontractuele mededelingen of verzwijgingen een onjuiste wil
gevormd, kan dit leiden tot dwaling.
- Onafgebroken onderhandelingen: je kan niet zomaar terugtrekken uit onderhandelingen; je
moet vaak dan de schade vergoeden als er investeringen zijn gemaakt.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ayabahaya. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.12. You're not tied to anything after your purchase.